Leven uit dankbaarheid (9)


De wet


Achtste gebod: Gij zult niet stelen.

De val van Jericho (Jozua 6 en 7)


Jozua is met de Israëlieten de Jordaan door getrokken en mag nu het beloofde land binnen trekken. Eindelijk zijn ze in het beloofde land. De reis heeft lang geduurd. Er waren veel vervelende dingen gebeurd omdat de Israëlieten de Here waren vergeten, en niet meer op Hem alleen vertrouwden. Maar nu zijn ze er dan eindelijk. Het land Kanaän ziet er mooi uit. Wat heeft de Here God hun iets moois gegeven! In het land Kanaän wonen nu nog andere volken. De Here heeft beloofd dat deze volken weg gaan en dat de Israëlieten er mogen wonen. Als eerste gaan ze Jericho veroveren. Ze maken een lange rij van alle mensen en gaan op pad. Het lijkt niet dat ze gaan oorlogvoeren want de priesters, de moeders en de kinderen gaan ook mee. Ze zijn helemaal stil. De mensen in Jericho zijn eerst heel bang. Kijk de Israëlieten! Ze komen oorlog voeren! Maar als de Israëlieten dichterbij zijn, kijken de mensen in Jericho alleen verbaasd. De Israëlieten gaan in een lange rij om de stad Jericho, met zijn dikke muren, heen. En daarna vertrekken ze weer naar hun eigen tenten. De mensen in Jericho halen opgelucht adem. Gelukkig er is niets gebeurd!
De tweede dag maken ze weer een ronde om de stad net als de derde, de vierde, de vijfde en de zesde dag. De mensen in Jericho weten niet wat ze overkomt. Wat is dit een raar volk zeg! Ze lopen alleen maar rondjes!

De zevende dag


De Israëlieten zijn niet een raar volk, maar ze luisteren naar de Here. Die heeft gezegd ”Maak zes dagen lang elke dag een ronde om de stad. Op de zevende dag moeten jullie zeven rondes smaken. En daarna geef ik jullie de stad. De mensen van Jericho moeten jullie doden maar de spullen van deze mensen, daar mogen jullie niet aankomen!”
De zevende dag staan de Israëlieten vroeg op en beginnen aan hun ronde. Maar nu komt er na de eerste ronde een tweede, en een derde, vierde, vijfde, zesde en zevende ronde. En dan... De priesters blazen zeven keer op hun hoornen en Jozua roept:’Juicht, want de Here geeft Jericho aan ons!” De muren storten in en de Israëlieten klimmen over de muren en maken de mensen van Jericho dood. De Here God helpt hen.
Als al het werk gedaan is wordt de stad in brand gestoken. Zo, de eerste stad is verslagen, nu op naar de volgende.

Ai


De volgende stad die de Israëlieten moeten veroveren is Ai. Maar bij deze strijd gaat het helemaal mis. De Israëlieten verliezen, en velen worden gedood. Waarom?
De Here God is boos want iemand heeft God niet gehoorzaamd en heeft dingen uit Jericho gestolen, terwijl God had gezegd dat dit niet mocht. Deze man heet Achan. De Here is erg boos over deze diefstal, want Achan heeft gestolen van de Here. De Here straft Zijn volk. En Achan wordt nog erger gestraft. Hij en zijn familie worden gestenigd. Zij mogen niet meer blijven leven in het beloofde land, want Achan luisterde niet naar God.

Opdracht: Weet je de antwoorden op deze vragen?
1 Waar moesten de priesters op blazen? (Joz. 6:4)
Ramshorens (man)
Trompetten (ten)
Bazuinen (gel)

2 Welke vrouw uit Jericho mocht blijven leven? (Joz. 6:17)
Ruth (ten)
Mirjam (vee)
Rachab (tel)

3 Hoe heet de vader van Jozua?(Joz. 6:6)
Mozes (aap)
Nun (zil)
Kaleb (sch)

4 Hoe groot was het leger dat naar Ai ging? (Joz. 7: 4)
Drieduizend man (ver)
Vijfduizend man (hou)
Zevenduizend man (ste)

5 Uit welke stam kwam Achan? (Joz. 7:17)
Ruben (to)
Levi (ut)
Juda (go)

6 Waar verstopte Achan zijn gestolen spullen? (Joz. 7:21)
In de rots (et)
Onder zijn tent in de grond (ud)
In een holle boom(id)

Achter de goede antwoorden staan letters tussen haakjes. Vul die letters hieronder in. Je kunt dan lezen wat Achan gestolen had.

1
2
3
4
5
6

Achtste gebod


In het achtste gebod zegt de Here ook tegen ons dat wij niet mogen stelen. We mogen geen dingen van anderen afpakken, geen snoep, geen spullen, geen geld, helemaal niets!
De Here heeft tegen ons gezegd dat wij rentmeesters zijn van de aarde. Wij moeten goed voor de aarde en voor alle spullen zorgen. De Here geeft aan iedereen genoeg. De één heeft meer dan de ander. Er zijn hele rijke mensen maar ook hele arme. In dit gebod zegt de Here God dat we ook voor deze arme mensen moeten zorgen. Wij krijgen geld van God en moeten dit ook aan de mensen geven die het nodig hebben.
We moeten trouw ons werk doen en zo geld verdienen om anderen te kunnen helpen. Dit betekent niet dat je al jouw geld weg moet geven. Je mag ook blij zijn met de dingen die God jou geeft, je mag ervan genieten. Maar het geld mag nooit belangrijker worden dan je Vader in de hemel!