Op weg naar Dordt (2)
Op weg naar Dordt ... Onder dit opschrift schreven we in nummer 7 van deze jaargang over het begin van ons gereformeerde kerkverband na de Grote Reformatie. Eerst in Wezel, daarna in Emden. Je zou kunnen zeggen: op het Convent van Wezel werd de eerste schets gemaakt en op de Synode te Emden werden de bouwtekeningen vastgesteld. Misschien een wat gebrekkige vergelijking. Maar zeker is dat in Emden het fundament werd gelegd voor het gereformeerde kerkverband. Zoals we dat nu, 447 jaar later, nog altijd mogen hebben. Dat was en is Gods werk. In de weg van het vormen en bewaren van een echt gereformeerd kerkverband wilde de Heere Zijn kerk in de Nederlanden bouwen en bewaren. Zo mogen we dat zien en geloven. We willen nu meer vertellen over de ontwikkeling van het kerkverband in de periode na Emden.
Schrift en belijdenis
Voor we verder gaan is het goed om nog eens vast te stellen waar het om ging in dat jonge gereformeerde kerkverband. Niet om het vaststellen van allerlei regelt-jes. Niet om elkaar regels en verplichtingen op te leggen. Niet om elkaars vrijheid te beperken. Nee. Allereerst ging het erom elkaar te helpen. Elkaar als kerken van Christus in de Nederlanden te ondersteunen. Te ondersteunen bij het leven als kerken naar Schrift en belijdenis. Elkaar te helpen en te dienen om te blijven bij het Woord. Zoals de Heere van de Kerk, onze Heere Christus, van ons vraagt. Zoals we daarover lezen in het Bijbelboek Handelingen. En daarvoor, om elkaar zo te helpen en te dienen, om elkaar vast te houden bij Gods Woord, zijn afspraken nodig. Dat is het doel van de kerkorde. Dat was het doel van de besluiten in Emden. Vastgelegd in de 'artikelen van Emden'. Zo is de kerkorde ook altijd ondergeschikt aan Bijbel en Formulieren van Eenheid.
Dat is ook terug te zien in de kerkgeschiedenis. Als er strijd is om het kerkverband en de kerkorde, dan ligt daar heel vaak achter en onder de strijd om de leer. In heel veel gevallen gaan twisten over de kerkorde samen met afwijkingen van de leer. Meer of minder zichtbaar, maar vrijwel steeds aanwezig. En dat is nog altijd zo. Dat is een van de achtergronden van de Nederlandse kerkgeschiedenis in de zestiende eeuw. En daar mogen ook wij, in onze dagen, door gewaarschuwd zijn.
Kerk en staat
Ook is het goed om iets te zeggen over de verhouding tussen kerk en staat. Tussen kerk en overheid. In de zestiende eeuw een heel andere dan tegenwoordig. In onze tijd maken we ons sterk voor scheiding van kerk en staat: de staat heeft niets te zeggen over de kerk en de kerk heeft niets te zeggen over de overheidsinstituten. Zo'n scheiding is noodzakelijk in een wereld waarin de overheid zich niet theocratisch opstelt en geen enkele boodschap heeft aan Gods Woord. Tegenwoordig gaan velen nog een stap verder: ze menen dat er ook een strikte scheiding moet zijn tussen religie en maatschappij. De maatschappij, de publieke samenleving, moet geheel ontdaan worden van elke verwijzing naar welke godsdienst dan ook. In Frankrijk is dat streven heel sterk. Maar we zie het ook in veel andere westerse landen. Ook steeds sterker in ons eigen land.
We gaan dat nu niet verder uitwerken. Wel moet duidelijk zijn dat in de zestiende eeuw een sterke verbinding tussen kerk en overheid heel gewoon was. In het grote Duitse Rijk was in 1555 de regel overeengekomen: 'cuius regio, eius religio'. Dat is: wiens land, diens godsdienst. En dat was ook de praktijk in andere Europese landen, gewesten en steden. Ook in de Nederlanden. Toen in de Tachtigjarige Oorlog, de tijd waarover we spreken, het gezag van de heer van de Nederlanden, de rooms-katholieke Philips II, op het punt van religie niet meer erkend kon worden, werden de staten van de verschillende gewesten, en de vroedschappen (gemeenteraden) van de steden sterk mee bepalend in allerlei kerkelijke zaken. Dat vonden de meeste mensen toen normaal. Daardoor ontstond er een moeizame relatie met de overheden. Aan de ene kant wilden de gereformeerde kerken zo weinig mogelijk invloed van overheden in kerkelijke zaken. Maar aan de andere kant vroeg men toch ook vaak de hulp van de overheid. Voor het betalen van traktementen, uitvoeren van tuchtmaatregelen tegen predikanten (verbanning, geldboetes), invoeren en handhaven van zondagsrust, onderhouden van gereformeerd onderwijs, zorg voor de armen, huwelijkssluiting enz. Al met al toch een lastige en vaak schurende verhouding, die later nog voor veel onenigheid zorgde, kerkelijk en politiek.
Vrijheidsstrijd
De strijd in de Tachtigjarige Oorlog was in de eerste plaats een strijd om vrijheid van geloof en geweten. Wat moderne linkse historici daar ook van mogen vinden. Nee, het ging niet alléén om vrijheid van geloof. Het ging ook om de inperking van verworven rechten door koning Filips II, om het eenzijdig opleggen van zware belastingen, om overheersing door Spaanse troepen. Maar de kern van de strijd ging om de vrijheid van geloof. Om de vrijheid de Heere te dienen naar Zijn Woord. Niet gebonden aan de kerk van Rome met zijn anti-bijbelse leer. Zij die echt bewust gereformeerd waren, die echt bewust de 'nije leer' aanhingen, die echt uit overtuiging gereformeerd waren, vormden vaak een minderheid. Maar ze gingen wel voorop in de strijd. En omdat die strijd samenging met verzet tegen de zeer gewelddadige en onrechtmatige Spaanse overheersing, kregen zij wel heel veel aanhang. Spaans werd synoniem met rooms. En omgekeerd. Gereformeerd werd synoniem met vrijheid van geweten en geloof maar ook met staatkundige vrijheid. Het gereformeerde geloof werd daardoor dominant. Ook in de politiek.
De strijd om vrijheid van geloof en geweten leidde er toe dat ten slotte de gang van zaken in de gereformeerde kerken van groot belang werd voor het handhaven ook van de politieke vrijheid.
Vandaar dus van hun kant een sterk belang van de plaatselijke, gewestelijke en nationale overheden bij de gang van zaken in de kerk.
Ook hierover zou veel meer te zeggen zijn, maar het gaat ons er nu alleen om enkele achtergronden te schetsen van de kerkgeschiedenis in de tweede helft van de zestiende eeuw, tussen Emden en Dordt.
Independentisme en dwaalleer
Ten slotte werd de geschiedenis van de Gereformeerde Kerken in de laatste decennia van de zestiende eeuw ook gekenmerkt door interne strijd.
Strijd ìn de kerk? Midden in die verscheurende oorlog om vrijheid van godsdienst en geweten? Midden in het streven om de gereformeerde leer beter bekend te maken en te borgen, naar de mens gesproken, met een hecht kerkverband? Juist in die tijd van bouwen van de jonge gereformeerde kerken?
Jazeker. Steeds waren er voorgangers, en ook gemeen-ten, die een hecht kerkverband helemaal niet nodig vonden. Niet wilden! Steeds waren er predikanten die geen instemming wilden betuigen met de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Die geen gebruik wilden maken van de Heidelbergse Catechismus. Die zich niet wilden houden aan de 'artikelen' van Emden (de kerkorde, zoals we nu zeggen).
Independentisme. Vals onafhankelijkheidsstreven. Verwerping van de door de Heere aangewezen band tussen de kerken. Eigen gang gaan. Er was en is niets nieuws onder de zon.
Veel van die independentistische voorgangers waren wel, ja, juist sterke voorstanders van zeggenschap van de overheid in de kerk.
En in hun prediking en geschriften weken velen af van de leer van de Schrift. Independentisme en dwaalleer gingen hand in hand. We merkten het in dit artikel al eerder op. Ook dat is niet nieuw. Dat is te zien de hele kerkgeschiedenis door. Dwaalleer en minachting van het kerkverband gaan heel vaak samen. Dat zien we vandaag, dat was ook toen al aan de orde.
Vier zijden
Als we nu die periode overzien, van 1571 tot 1618, van 'Emden' naar 'Dordt', dan zien we dat de kerk van de Heere inspanning en strijd moet leveren naar vier zijden.
Allereerst was daar de roeping om de gereformeerde leer te verbreiden. En binnen de kerk die leer goed te onderwijzen. Om de kerken toe te rusten met de kennis van het geloof. Aan de nog niet erg 'leervaste' kerkleden. Dat vroeg om zeer bekwame en volhardende predikanten. Om diepgaande studie. Om volkomen trouw aan de Schrift.
Daarnaast de roeping om de Gereformeerde Kerken vast aan elkaar te verbinden, op het fundament van de Schrift, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de Heidelbergse Catechismus. Gebonden aan de kerkorde, de artikelen van Emden. Om elkaar vast te houden en te versterken in de roeping om te blijven bij Gods Woord.
In de derde plaats de strijd om de overheid niet te laten heersen in de kerken. Om op een goede manier om te gaan met de verhouding kerk en overheid, kerk en politiek.
En in de vierde plaats de strijd tegen independentisme en dwaalleer in eigen kring.
De Nationale Synode te Dordrecht kwam dan ook niet 'uit de lucht vallen'.
In een volgend artikel willen we enkele concrete zaken laten zien die op de verschillende synodes, op weg naar Dordt, besproken werden. Om te zien hoe de Heere in die buitengewoon zware en harde tijd Zijn Kerk bewaarde en bouwde.