Lof aan God voor Zijn onverdiende genade
Psalm 65:1-5: Psalm 65 is een lofpsalm van koning David. Voor de koorleider, bestemd voor de eredienst. Wat is de aanleiding voor deze psalm? David noemt geen persoonlijke gebeurtenissen. Vanwege vers 12 zullen we kunnen denken aan een jaarlijks feest als het Loofhuttenfeest. Dat werd gevierd in de zevende maand van de Joodse kalender, in het begin van de herfst bij de oogst. Vers 2 begint opvallend genoeg niet met uitbundige vrolijkheid, maar met stilheid. De gemeente wordt op de lippen gelegd, dat ze in stilte hun lof tot God zullen opzenden. Is het niet vreemd om in stilte God te loven? Niet uitbundig, in geestdrift, maar stil? Deze stilte is hier in de eerste plaats de stilte van eerbied en ontzag. Zo ontmoeten wij als volk van God, onze grote, heilige en almachtige God. Voor Hem buigen we ons eerbiedig neer. Om Hem te mogen loven en prijzen.
Voor de eredienst
De HEERE God is Schepper en Onderhouder van heel de wereld; Hij is de Bron van al het goede.
Hij heeft recht op lof en prijs van alle mensen. Iedereen krijgt toch elke dag van Hem het leven? De adem, het licht in de ogen, voeding, onderdak, kleding? Iedereen heeft daarom toch alle reden om God te loven en te prijzen?
Maar onze wereld erkent God niet en eert Hem niet. Maar de kerk waar God in waarheid erkend en gediend wordt, wel. Zij ontmoet de heilige God in haar erediensten:
Sion staat voor de berg in Jeruzalem, waar de tempel stond, de plaats waar Gods volk Hem ontmoette.
Verkiezende genade
Dit grote voorrecht heeft de kerk zelf niet verdiend. Ook de kerkleden niet; vers 5
Dit wijst op het grote voorrecht dat de priesters en de Levieten hadden (zie ook Ps. 84:5)
Sinds Pinksteren geldt dit voorrecht heel de kerk, jong en oud, als verkiezende genade.
Erediensten bezoeken is een heerlijk en onverdiend voor-recht. Het rust op Christus en Zijn zoenoffer. Alleen in Hem mogen we als Zijn kerk God ontmoeten en prijzen.
Psalm 65 vers 2 ziet erop dat deze genade ook verhoring van het smeekgebed is.
Het gebed of de Heere ons genadig is en ons wil voorzien van al het nodige.
Nu dit gebed verhoord blijkt, worden geloften betaald (vers 2
God is de Hoorder van alle gebeden, die in eerbied en oprechtheid tot Hem zijn opgezonden.
Horen en verhoren is een goddelijke eigenschap: God ontfermt zich over allen die Hem aanroepen.
Hij ziet niet naar de mens, maar naar het hart dat naar Hem uitgaat. God laat zich vinden door ieder die Hem oprecht zoekt. Zó is God. Reden tot dank en lof.
Verzoening
In vers 4 is er dan eerst de dankbaarheid dat God op het gebed de zonden heeft vergeven.
De persoonlijke zonden, die David en wij zelf toch steeds weer moeten vaststellen in ons leven. En de kerkelijke zonden.
Onze dankbaarheid voor Gods gaven zal ook bij ons moeten beginnen met dank voor de gave van Gods vergeving. David belijdt hier zo eerst zijn zonden, vers 4:
Hij zegt als het ware: de zonde was zo actief in mij, dat ik telkens toch weer deed, wat niet goed is in Uw ogen. Zoals ook Paulus schrijft in Rom. 7:19:
Als wonder van Gods genade mag David toch vaststellen:
De verzoening tussen God en ons is van God uitgegaan en door God in Zijn Zoon volbracht. Aan deze verzoening hebben wij niets bijgedragen. Gòd deed het in Christus' kruisdood.
Dat maakt David hier als tegenstelling duidelijk: Het zijn ònze overtredingen - en daarom verdienen wij dat U ons verstoot. Maar Ú bent het, die ze verzoent. Letterlijk: bedekt.
God bedekt onze overtredingen met het bloed van Christus, waarnaar in Davids tijd de dierenoffers verwezen. Alleen zo doet Híj ook ons naderen, om Hem te mogen eren (Ef. 1:3v).
Als Gods volk kunnen we alleen bij Gods genade en verzoening leven voor Zijn aangezicht.
Dat bleek in het Oude Testament ook op het vrolijke Loofhuttenfeest. Dat vond elk jaar plaats vijf dagen na de grote Verzoendag. Ook werden er elke dag van het Loofhuttenfeest zelf niet alleen dankoffers maar ook zondoffers gebracht (Num. 29).
Al Gods gaven rusten op het bloed van Christus. Onze dank hiervoor kan daarom niet zonder verootmoediging: stilte (vers 2). Maar geen rouwstemming. Want waar Gods geschenk van Zijn verlossende genade wordt erkend, is er direct reden tot grote blijdschap en dankbaarheid. Wij mogen na geschonken vergeving al direct ervaren het begin van het eeuwige leven.
Daarover horen we in vers 5