Sorry, u moet JavaScript inschakelen om de website te mogen bezoeken.
-A A +A

I Johannes Calvijn, prompte et sincere, bereidwillig en oprecht

Jaargang: 
3
Datum: 
08 apr. 2009
Nummer: 
13
Schrijver: 
M. Daverschot
ID:
494

Calvijns leven en werken kun je globaal in vier periodes onderscheiden: jeugd en voorbereiding (1509-1536), eerste verblijf in Genève (1536-1538), verblijf in Straatsburg (1538-1541), en tweede verblijf in Genève (1541-1564). Deze indeling zullen wij ook volgen in twee artikelen over Calvijns leven en werk, te beginnen met de eerste twee periodes.
Af en toe wordt de verhaallijn onderbroken door informatie over achtergronden of omstandigheden. Voor deze informatie is een ander lettertype gekozen.

1. (1509-1536) Jeugd en voorbereiding
Opvoeding

Jehan Cauvin, of`Johannes Calvinus (Calvijn) zoals hij zich later ging noemen, werd op 10 juni 1509 in Noyon in Noord-Frankrijk (Picardië) geboren. Zijn ouders waren welgesteld. Vader Gerard Cauvin (verder: vader Calvijn) had zich als jurist gevestigd in Noyon. Hij was ondermeer notaris, secretaris van de bisschop en belastingambtenaar en had goede contacten zowel met de adel als de geestelijkheid. Johannes’ moeder, Jeanne
Lefranc, was een vrome vrouw en de zeven (voor zover bekend) kinderen van het echtpaar werden goed Rooms opgevoed. Helaas stierf Johannes’ moeder toen hij nog maar zes jaar oud was. Zijn vader hertrouwde met een weduwe.
Johannes bleek een begaafd kind. Vaders goede contacten met de adel en Johannes’ vriendschap met de zoons van de edelman De Montmor zorgden ervoor dat Johannes -overigens wel tegen betaling!- met deze zoons hun huisonderwijs kon volgen. Deze introductie in adellijke kring zorgde er ook voor dat de jonge Calvijn met de omgangsvormen en gebruiken in adellijke kringen vertrouwd raakte. Een dubbele leerschool dus.

Vader Calvijn vond zijn zoon al vroeg “verwonderlijk godsdienstig”. Daarom koos hij voor Johannes een opleiding die hem moest voorbereiden op de geestelijke stand. Om dit onderwijs te kunnen bekostigen kreeg hij de bisschop zo ver om Johannes al op twaalfjarige leeftijd tot kapelaan te benoemen. En dat betekende tevens kapelaansinkomsten! Een arme priester die het eigenlijke werk moest doen kreeg slechts een klein deel van die inkomsten. Later kreeg Johannes er nog een kerkelijke functie en het ambt van pastoor bij, mèt de bijbehorende inkomsten. Want daar was het per slot om begonnen. Wat in onze tijd een misstand zou heten, was in die tijd voor ouders een geaccepteerde manier om aan studiegeld voor hun kinderen te komen!

In het jaar dat Johannes’ moeder sterft (1515) komt koning Frans I uit het huis van Valois in Frankrijk aan de macht. Het Frankrijk van die tijd is niet zo omvangrijk als wij het nu kennen.
Frans I was koning over( ruwweg), Midden-Frankrijk en een gedeelte van Noord- en
Zuid-Frankrijk. Verder was Frankrijk een lappendeken van vorstendommetjes, met onder ander het koninkrijk Navarre in het uiterste Zuid-Westen (nu: Frans Baskenland).
De goed opgeleide koning Frans I is een aanhanger van het ‘humanisme’ en vernieuwingsgezind
maar bepaald niet hervormingsgezind, zoals later zal blijken. Het ‘humanisme’ was niet zozeer een denkrichting, maar een wetenschappelijke methode om kennis te vergaren, namelijk: je wijsheid niet zoeken in wat de kerk en allerlei kerkelijke geleerden je (voor)zeggen en (-)schrijven, maar zelf studie maken van de bronnen. Dat wil zeggen: studie van de oorspronkelijke geschriften van Griekse denkers, van bijbelschrijvers en kerkvaders. Anders gezegd, als humanist uit die tijd wilde je niet meer geloven en weten op gezag van anderen, maar ging je zelf op onderzoek uit.
Frans I stimuleert geestelijken en leken tot deze terugkeer naar ‘de bronnen’. Daarnaast heeft het humanisme ook invloed in allerlei (kerkelijke) opleidingsinstituten.
Dit humanisme was geen Reformatie. Maar wel heeft deze wetenschappelijke methode door Gods genadige leiding heel veel (aankomende) geleerden op het spoor gebracht van de bestudering van Gods Woord in de grondtalen, onder wie Johannes Calvijn!

De Reformatie begint

In Europa is inmiddels de Reformatietijd aangebroken.
Luther slaat op 31 oktober 1517 zijn 95 stellingen aan de slotkapel in Wittenberg. Maar al in 1512 geeft Le Fèvre d’Etaples, professor in de wiskunde en de wijsbegeerte in Parijs, een commentaar op de brieven van Paulus uit. In dit commentaar loochent hij de verdienstelijkheid van de goede werken. Hij ontkent verder dat Gods genade via de sacramenten aan de mens geschonken wordt en verwerpt het celibaat. Maar d’Etaples doet meer. Hij heeft zelf Gods Woord in de grondtaal kunnen lezen, hij wil dit Woord nu ook voor iedereen toegankelijk maken. In 1523 verschijnt zijn Franse vertaling van het Nieuwe Testament. Dank zij de uitvinding van de boekdrukkunst in de voorgaande eeuw kon dit ‘‘water des levens” nu ook door vele “dorstigen”, die niet tot de geestelijke stand behoorden, gedronken worden. Men las Gods Woord met graagte, in eenzaamheid, in kleine gezelschappen en in samenkomsten. En dit Woord keerde niet leeg weer, integendeel!
Maar tegenstand bleef niet uit. De Roomse geestelijkheid en de fel-Roomse universiteit van Parijs, de Sorbonne, vonden het maar niets dat leken zelf de Bijbel gingen lezen. Men bezon zich op maatregelen. Ondertussen ging de verspreiding van het Nieuwe Testament door. Zo ook de verspreiding van de werken van Luther, die in het Frans vertaald waren. Door vele gelovigen die in samenkomsten Gods Woord lazen en onderzochten, de zogenoemde ‘biblièns’ (vertaald: biblicisten) werden deze geschriften gelezen. Onder hen waren d’Etaples, maar ook Farel, toekomstig collega-predikant van Calvijn!

Scholing

In 1523 vertrekt Johannes met de zoons van de heer De Montmor (hij was toen veertien jaar) voor vervolgonderwijs naar Parijs. Eerst volgt hij lessen aan het Collège de la Marche, waar hij van de beroemde latinist Mathurin Cordier Latijn en Frans krijgt. Maar vader Calvijn vindt dit college bij nader inzien toch te liberaal voor een aanstaand geestelijke. Johannes verhuist daarom al na een paar maanden als intern student naar het zeer strenge, maar ook smerige en ongezonde ‘luizencollege’, het Collège de Montaigu. Hoe slecht voor de gezondheid ook, het onderwijs op dit college in ondermeer retorica (redeneerkunst) en talen, is degelijk. Wel zijn de leraren theologisch conservatief (dus echt niet hervormingsgezind!) en legt men sterk de nadruk op geboden en verboden.
Ondanks of dank zij de strenge tucht doet Johannes op het college enorm zijn best. Hij leert er vooral goed disputeren (wetenschappelijk argumenteren en discussiëren)! We mogen -in alle bescheidenheid gezegd, hierin Gods voorzienige leiding zien en dit mag ook gelden voor het volgende. Johannes leest in het geheim boekjes van Luther, maar ook van Melanchton. Dat was gevaarlijk, op twee manieren. Omdat de leiding van het college niets van vernieuwing wilde weten en omdat Melanchton, met zijn overredingskracht, zelfs nog gevaarlijker zou zijn dan Luther! Maar zou je daarom malen als leergierige tiener die iets nieuws te weten kan komen?
Mogelijk heeft Johannes in 1523 ook geweten van de eerste Franse vertaling van het Nieuwe Testament van d’Etaples. Ongetwijfeld heeft hij in datzelfde jaar in Parijs gehoord van de verbranding van de eerste Franse martelaar om wille van het geloof: Jean Vallière, Augustijner monnik.

Roerige tijden

In 1525 wordt de georganiseerde Roomse tegenstand tegen de Reformatie openbaar. De Inquisitie (de Rooms-Katholieke rechtbank tegen ketters) doet haar intrede in Parijs. De Bijbelvertaling van d’Etaples moet verbrand worden, de Lutherse geschriften worden verboden en de vervolging begint. Dit weerhoudt Johannes niet om zich bij de biblicisten aan te sluiten. Hij gaat ook de Bijbel lezen. Maar breken met de moederkerk doet Johannes niet, nog niet.

In 1528 krijgt vader Calvijn in Noyon in 1528 ruzie met de geestelijkheid over financiële zaken. Kennelijk ziet hij dan een geestelijk ambt voor zijn zoon ook niet meer zitten. Johannes moet van hem de theologie maar opgeven en rechten gaan studeren. Johannes gehoorzaamt en vertrekt naar Orleans, waar hij een graad in de rechten behaalt. Voor de voortzetting van zijn studie vertrekt hij naar Bourges. Bijzonder is dat in deze stad de verkondiging van het Evangelie vrij is toegestaan. Dit is dank zij de invloed van koningin Margaretha van Navarre, die in tegenstelling tot haar broer koning Frans I, wèl hervormingsgezind is!

Vader Calvijn overlijdt in1531 en Johannes keert terug naar Parijs waar hij zich weer op de theologie richt en colleges in Grieks en Hebreeuws volgt. Hij woont opnieuw geheime vergaderingen van de biblicisten bij, bestudeert zelfstandig de Bijbel en vervolgens de kerkvaders.
Omstreeks 1532 volgt de bekering van Johannes (verder: Calvijn). Hij is daarover altijd heel terughoudend geweest. Maar in het voorwoord van zijn commentaar op de Psalmen (1557) schrijft hij: “Als door een plotselinge (of: onverwachte) lichtstraal kwam ik tot inzicht, in welk een afgrond van dwalingen, in welk een verwarring ik mij had bevonden.” Door Gods ingrijpen, zo beleed Calvijn, werd ik tot onderworpenheid gebracht. Hij weet zich vanaf dan een kind van God en vanuit die zekerheid heeft hij tot eer van God zijn verdere leven geleefd
en zijn levenswerk volbracht.

Omzwervingen

In 1533 heeft de universiteit van Parijs (de Sorbonne) de hervormingsgezinde medicus Nicolaas Cop(us), vriend van Calvijn, tot rector gekozen. Calvijn dringt bij hem aan: “baan in je inaugurele (=inwijdings-) rede de weg voor de zuivere leer. Na eeuwenlang zwijgen kan van de katheder, die in de wereld van de Europese geleerden aanzien geniet als geen andere, de waarheid worden uitgedragen”. De rede van Cop wordt samen met Calvijn opgesteld en gaat over ‘Christelijke wijsbegeerte’. Het blijkt een pleidooi te zijn geworden tégen de goede werkenleer en vóór het sola gratia (het alleen door genade) van de Reformatie. Dit neemt de Roomse geestelijkheid niet en Cop, op het nippertje gewaarschuwd, vlucht, evenals Calvijn.
Calvijn vlucht naar het kasteel van zijn vriend Du Tillet, kanunnik te Angoulème. Hij woont daar onder de schuilnaam Charles d’Espeville en maakt voor zijn studie dankbaar gebruik van de welvoorziene bibliotheek van zijn vriend. Later vertrekt hij naar Nérac, hoofdstad van het koninkrijk Navarre en toevluchtsoord voor hervormingsgezinden. Hij ontmoet daar ook de inmiddels bejaarde d’Etaples, die als ware hij een oudtestamentische profeet, de jonge gelovige geleerde voorspelt: “Gij zijt uitverkoren, om een krachtig werktuig des Heren te zijn...”.

De breuk

In 1534 is Calvijn nog steeds lid van de Roomse kerk, maar het wordt hem hoe langer hoe duidelijker dat hij niet langer zo door kan gaan. In 1534 doet hij in Noyon afstand van zijn kerkelijke inkomsten en breekt met de Roomse kerk. Hij vertrekt dan naar het gevaarlijke Parijs, waar inmiddels mee op initiatief van koning Frans I, de kettervervolgingen zijn verhevigd. Calvijn wil zijn oude vrienden, zijn medebroeders graag weer ontmoeten. Als het te bekend wordt dat hij in de stad is, verlaat hij op hun aandrang de stad en zwerft rond in Midden- en Zuid-Frankrijk. Omdat hij tot de geestelijke stand heeft behoord(!), wordt aanvaard dat hij - hoewel niet officieel tot predikant bevestigd- preekt en het heilig Avondmaal bedient. Hij doet dit in kelders en grotten, bij toortslicht en met een rotsblok als tafel. Hij leidt, zo goed en kwaad als het gaat, predikers op. Beminnelijk en hulpvaardig als hij is, wordt hij door zijn omgeving vereerd en geliefd. Maar in geloofszaken blijkt Calvijn onverbiddelijk.

Vertrek naar Bazel

Calvijn vertrekt vervolgens naar Bazel, waar hij werkt aan de uitgave van zijn grote werk, de Institutie of Onderwijzing in de Christelijke Godsdienst. In 1536 verschijnt dit boek, een verdediging van het gereformeerde geloof en na de Bijbel het meest invloedrijke boek voor het gereformeerde denken en leven. Een boek met een beroemde voorrede aan Koning Frans I vanwege de verdenking dat gereformeerden Wederdopers waren, oproerkraaiers die uit waren op een maatschappelijk en staatkundige omwenteling.
Als Calvijn na een volgend bezoek aan Parijs weer naar Bazel terug wil gaan moet hij vanwege een oorlog van koning Frans I met keizer Karel V via Genève naar Bazel reizen.

Genève was nadat men zich in 1528 van de wereldlijke macht (de hertog van Savoye) en in 1533 van de geestelijke macht (de Roomse bisschop) bevrijd had een onafhankelijke stadsstaat en dat wilde men blijven ook. Met het oog daarop had men zich via een verbond verzekerd van de steun van de machtige stad Bern. Genève werd geleid door een dagelijks bestuur (de kleine stadsraad, 25 leden) verkozen door de grote stadsraad (die wetgevende macht bezat, 200 leden).De bevolking in Genève bestond uit vrome gereformeerde asielzoekers maar ook uit een aanzienlijk aantal lichtzinnige burgers tot in de hoogste kringen toe.

Eenmaal in Genève krijgt Calvijn al snel bezoek van Willem Farel, gereformeerd predikant die met de reformatie van de stadstaat begonnen is. Farel smeekt Calvijn hem te helpen. Maar Calvijn weigert. Hij voelt zich te jong en vindt dat hij rust nodig heeft voor zijn studie. Farel bezweert hem dan: "ik verklaar u in de naam van de almachtige God, als gij in zo grote nood van de Kerk ons uw hulp onthoudt en uzelf meer dan Jezus Christus zoekt, dat God zelf uw studie en uw rust vervloeken zal.” Later schreef Calvijn over dit nachtelijk
onderhoud :"Het was mij alsof God Zelf uit de hoge Zijn hand op Mij gelegd had”. Hij zegt Farel tot slot van hun onderhoud: ik gehoorzaam God. Hij blijft in Genève.

2. 1536-1538 Eerste verblijf te Genève
Lector en deelnemer aan het godsdienstgesprek in Lausanne

De voor de Genèvers onbekende Fransman begint zijn werk niet als predikant, maar als ‘lector’, een soort Schriftuitlegger. Hij verklaart Gods Woord in de godsdienstoefeningen in de (voormalige R.K.-)kathedraal van Genève de Saint Pierre, de St. Pieterskerk (tot op heden in gebruik als protestantse kerk).
In 1536 voeren Calvijn, Farel en andere gereformeerde theologen op initiatief van de stad Bern een godsdienstgesprek met de R.K.-geestelijkheid in Lausanne. Men wil in het gebied Waadtland (ten noorden van het meer van Genève) duidelijkheid over de te volgen godsdienstige koers. Aan het einde van dit gesprek zet Calvijn met een keur aan bewijzen uit de geschriften van de kerkvaders de Bijbelse Avondmaalsleer uiteen tegenover de Roomse Mis, de “geestelijke gemeenschap, die ons waarlijk en werkelijk door alles wat wij uit genade van Zijn lichaam en bloed ontvangen kunnen, met onze Zaligmaker verbindt door een geestelijke band, de band van de Heilige Geest”, tegenover de veronderstelde lichamelijke aanwezigheid in brood en wijn van het misoffer.
Calvijns’ werk wordt gezegend, veel geestelijken komen tot bekering en het Waadtland kiest voor de Reformatie. Calvijn wordt daarna predikant in Genève en trekt veel volk naar zijn preekstoel.

Poging tot opbouw maar het einde is verbanning

Met Farel dient Calvijn een ontwerp van een kerkorde in bij de grote stadsraad: ‘Artikelen over de regering van de Kerk’ (1537). Doel van deze kerkorde is: door tucht op leer en leven van de gelovigen het Avondmaal heilig te houden. Die tucht moest niet langer door de stadsraad(!) maar door de in de gemeente aangestelde ambtsdragers uitgeoefend worden. Scheiding dus tussen kerk en staat. Maar hiermee ging de stadsraad niet akkoord. Althans in zoverre, dat naast de kerkelijke tuchtmiddelen als vermaning, afhouding van het Avondmaal en afsnijding, men ook wereldlijke straffen wilde kunnen blijven opleggen. Zo kon op dansen, kaartspelen, dronkenschap, vloeken enz. niet alleen kerkelijke tucht volgen, maar ook straffen van de overheid, en dat gebeurde ook. Dat wekte wrevel, maar ook verzet.
Vervolgens schrijft Calvijn een “Onderwijzing in en belijdenis van het geloof”, ook wel Calvijns eerste Catechismus genoemd. Er wordt een uittreksel van 21 artikelen gemaakt, die de Genèvers met een eed moesten bevestigen. Zo wil Calvijn leer en leven van het volk laten doordringen van Gods wil en wet zodat de lichtzinnigheid bedwongen kon worden.
Met z’n tienen tegelijk worden de Genèvers naar de St. Pieterskerk geleid. Daar horen ze de artikelen voorlezen en wordt hen om instemming gevraagd. Wie de eed niet wil afleggen wordt uit de stad verbannen.
Maar er komen veel bezwaren, ook van de kant van aanzienlijke burgers en leden van de stadsraad. Door prediking en huisbezoek proberen de predikanten vervolgens het kerkvolk te overtuigen van de noodzaak van deze maatregel. Maar het verzet groeit uit tot vijandschap. Men wil Calvijn in de Rhône werpen. 's Nachts klinken bonzende vuisten op de deur van Calvijn en wordt er op zijn huis geschoten. 't Was "une espèce de miracle” (“een soort wonder”), dat er geen bloed vloeide, schrijft Calvijn later. Na een verkiezing van leden van de stadsraad blijken de tegenstanders van Calvijn in de meerderheid te zijn en in april 1538 worden Calvijn en Farel uit de stad verbannen.
Op aandringen van de hervormer Martin Bucer reisde Calvijn naar het in die tijd Duitse Straatsburg om daar vervolgens predikant te worden van de Franse vluchtelingengemeente. Farel wordt opnieuw predikant van zijn oude gemeente in Neuchâtel (Zwitserland).

In het volgende artikel volgen we Calvijns’ levensloop in Straatsburg en vervolgens opnieuw in Genève.