Sorry, u moet JavaScript inschakelen om de website te mogen bezoeken.
-A A +A

Gods rijke genade (24)

Jaargang: 
6
Datum: 
13 jun. 2012
Nummer: 
23
Schrijver: 
S. de Marie
ID:
1044


    Hand. 32 - 35:
    32  En de menigte van hen, die tot het geloof gekomen waren, was één van hart en ziel, en ook niet één zeide, dat iets van hetgeen hij bezat zijn persoonlijk eigendom was, doch zij hadden alles gemeenschappelijk.
    33  En met grote kracht gaven de apostelen hun getuigenis van de opstanding des Heren Jezus, en er was grote genade over hen allen.
    34  Want er was ook niet één behoeftig onder hen; want allen, die eigenaars waren van stukken grond of van huizen, verkochten die en brachten de opbrengst van de verkoop en legden die aan de voeten der apostelen;
    35  en aan een ieder werd uitgedeeld naar behoefte.

Offervaardigheid

Wij houden van onze kant dan nog twee vragen over. Werd deze vergaande offervaardigheid alleen in de tijd van de eerste christelijke gemeente gevraagd? En als het ook voor ons geldt, hoe kunnen wij dan ook zover komen?
Eerst de vraag over de geldigheid van deze gang van zaken. Daar geeft de Schrift duidelijkheid in. Vanaf het moment dat de HERE Zijn verbond sloot met Israël, heeft het moeten leren dat de aarde en haar volheid en een ieder die daarop woont, van de HERE is. Als Schepper heeft Hij bezit en goed aan de mens gegeven, niet om te bestemmen tot zijn privé eigendom, maar om dit alles in Gods dienst te gaan besteden.
Dit moest Israël in alles tonen in het beloofde land. Van alle opbrengsten moest het de HERE de tienden geven. Er mochten geen armen zijn onder het volk. De HERE vroeg in Deut. 15 om hartelijke mildheid om de behoeftige het nodige te geven.
Als het sabbatsjaar zou naderen waarop het geleende zou moeten worden kwijtgescholden, behoorde men ook niet karig te worden, want dat zou zonde tegen de HERE zijn. Over het geven aan de arme zegt de HERE in vers 10 en 11:

    Gij zult hem met mildheid geven en uw hart zal niet verdrietig zijn,
    wanneer gij hem geeft, want ter wille daarvan zal de Here, uw God,
    u zegenen in al uw werk en in alles wat gij onderneemt.
    Want armen zullen nooit in het in het land ontbreken;
    daarom gebied ik u aldus: Gij zult uw hand wijd openen voor uw broeders,
    voor de ellendige en de arme in uw land.

Zo kreeg de kerk in het oude testament het evangelie te horen over Gods zorg voor de armen waarbij de rijkeren werden ingeschakeld.

Behoeftigen

Het geven aan de behoeftigen mag nooit een zaak van verdriet of weerstand zijn, maar zal steeds met blijdschap en mildheid moeten worden gedaan. Want het is een eer en voorrecht om in de dienst van God te mogen delen aan de naaste, aan je eigen broeder en zuster. Zodat hij of zij ook de dienst aan God naar behoren kan vervullen.
Zo komt God tot Zijn eer en tot Zijn recht en komt het leven tot ontplooiing.
Deze regel was niet alleen bestemd voor het volk Israël maar haar boodschap heeft geldigheid voor de kerk van alle tijden. De Here Jezus heeft er vaak genoeg op teruggegrepen tegenover zijn discipelen en tegenover de Farizeeërs.

Wat zien we nu gebeuren in Handelingen? Ze hoorden het woord van verlossing, het getuigenis van de opstanding uit de dood, en werden door de kracht van de Geest opgewekt tot een nieuw leven. Hun harten werden vernieuwd. De Geest van Christus die het leven had verlost en hersteld, nam bezit van de harten, en schreef Gods wetten in die harten.
Hier zien we dus in vervulling komen wat de Here zegt in Jeremia 31:33:

    Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en die in hun hart schrijven,
    Ik zal hun tot een God zijn en zij zullen Mij tot een volk zijn.

De gemeente te Jeruzalem toonde wat Paulus schrijft in 2 Kor. 3: 3 dat ze

    brief van Christus zijn niet met inkt geschreven, maar met de Geest van de levende God, niet op tafelen van steen, maar op tafelen van vlees in de harten.

In de tijd van de eerste christelijke gemeente waren er - anders dan vandaag de dag - waarschijnlijk veel behoeftigen. Er waren veel jonge weduwen met kinderen, die helemaal aangewezen waren op hulp. Waarschijnlijk ook meerdere werklozen, omdat men zijn baan kwijt was vanwege het geloof en de kerk. Er was ook meer uitbuiting in die tijd. Er was dus beslist een grote noodzaak voor hulpverlening. De nood was groot. Later horen we van een collecte voor Jeruzalem bij allerlei zustergemeenten (2 Kor. 8 en 9).

Lévende gemeenschap

De geloofshouding van deze gemeente is ons ten voorbeeld. Door de eeuwen heen is er materiële nood geweest in de kerk. En vaak heeft de kerk het laten afweten! Maar ook nu is er reden om goed naar elkaar om te zien. Er kan zomaar nood zijn. Door economische omstandigheden zoals door de huidige crisis met werkloosheid.
Of door totaal onverwachte kerkelijke omstandigheden. Waardoor bijvoorbeeld de instandhouding van de eredienst of het volgen van echt gereformeerd onderwijs extra offers zal gaan vragen. Ook kan de maatschappij ons zomaar het kopen en verkopen onmogelijk maken. Steeds zullen we daarom klaar moeten staan voor elkaar.

Daarbij mogen wij ook gelukkig weten dat de Geest van Christus nog steeds woont en werkt in Zijn Kerk. Zo is bij ons ook een lévende gemeenschap der heiligen mogelijk. Waarbij een ieder in liefde omziet naar zijn broeder of zuster in de Here.
Om hem of haar met stoffelijke en geestelijke gaven te voorzien. In mildheid, zonder enige weerstand. Zonder enig gevoel van tekortkoming. Dat zal de nodige opoffering vragen. Maar dat is dan wel de opoffering die de Here van ons vraagt. Als we geen afstand zouden kunnen doen van wat de Here ons tot Zijn dienst heeft geschonken, verafgoden we de gaven van de Here. Dan nemen die bezit van ons los van Hem. Dan stelen we zo van onze naaste en van de kerk. Dan wordt dat ons tot struikelblok.

In onze tijd heerst de mentaliteit om alles naar je toe te trekken, om aan je trekken te komen. Dat geldt voor huizen, auto's, vakanties, vrije tijdsbestedingen en andere vormen van luxe en overdaad.
Als verloste kinderen van God zullen wij ons daartegen moeten wapenen, want we zijn over die zaken rentmeesters. En daarom verantwoording verschuldigd aan de Here. En als we daar moeite mee hebben, laten we dat dan maar voor de Here brengen.
Hem vragen om inzicht in het beheren van de ons geschonken goederen, juist met het oog op de kerk. Dan wil de Here ons Zijn zegen van een levende onderlinge gemeenschap der heiligen blijven schenken.