Sorry, u moet JavaScript inschakelen om de website te mogen bezoeken.
-A A +A

Arbeidsmentaliteit

Jaargang: 
7
Datum: 
06 feb. 2013
Nummer: 
9
Schrijver: 
J.A. Sikkens
ID:
1137
Rubriek: 

In het eerste nummer van De Bazuin van dit jaar hebben we een onderzoek van de EO bekeken. Zij onderzocht het imago van christenen en concludeerde dat christenen zich niet positief onderscheiden van niet-christenen. Hoewel we vraagtekens bij het onderzoek plaatsten, wilden we in een aantal artikelen stilstaan bij onze levensstijl. Dit keer willen we stilstaan bij onze arbeidsmentaliteit. Wat is het doel van ons werk? Hoe stellen we ons op ten opzichte van de werkgever? Van onze collega's? Wat heeft het christen-zijn hier eigenlijk mee te maken? Werken gereformeerde werknemers beter?

Waarom werken?

Waarom werken we eigenlijk? Wat is het doel van onze arbeid? Om daar een antwoord op te geven moeten we terug naar het begin. De HERE schiep de hemel en de aarde. Hij zag dat alles zeer goed was. Hij schiep ook de mens om te heersen over de vissen, de vogels, het vee en het kruipend gedierte. Heel de schepping onderwierp Hij aan de mensen, zodat zij daarover zouden heersen en die tot ontplooiing zouden brengen (Gen. 1:26). De HERE heeft de hemel en de aarde gemaakt en zet de mens als rentmeester aan het werk om uit de schepping te halen wat Hij erin heeft gelegd.

De HERE zelf heeft duizenden jaren geleden de mens deze opdracht gegeven. De mens, die zich inmiddels heeft voortgeplant tot miljarden mensen, is nog steeds bezig om de schepping te ontplooien en haar aan zich te onderwerpen. Zo veel mogelijkheden heeft God in de schepping gelegd. Zo groot is Zijn scheppende kracht. HERE, onze HERE, hoe heerlijk is uw naam op de ganse aarde!

Ontplooien

Bovenstaande zal niemand de wenkbrauwen doen fronsen. Het cultuurmandaat, beschreven in Genesis 1, is ons bekend. Maar wie stapt morgen in de auto naar zijn werk met de gedachte dat hij of zij die dag de wereld gaat ontplooien? Kunnen we van alle arbeid zeggen dat het werkelijk de voortuitgang dient? Wanneer we bijvoorbeeld bezig zijn in de productie van een artikel dat gebruikt wordt in grotere dingen waarvan wij het bestaan niet eens weten? Wanneer we bezig zijn met de verzorging van terminale patiënten? Onze bijbaan in de winkel of als kapper? Zijn we dan bezig de schepping te ontplooien? Is dat de vooruitgang die de HERE bedoelde?

Altijd vooruitgang?

Er is inderdaad arbeid die geen vooruitgang brengt. Dat is de vloek uit het paradijs: in het zweet van uw aanschijn zult u brood eten, want stof bent u en tot stof zult u terugkeren (Gen. 3:19). Niet alleen het mensenleven is als straf op de zonde vergankelijk geworden. Ook onze arbeid is vergankelijk. Enerzijds geloven we dat mensenarbeid de schepping tot ontplooiing brengt want over de eeuwen heen mogen we toch spreken van vooruitgang en ontwikkeling anderzijds moeten we van ons eigen werk vaak erkennen dat onze arbeid even vergankelijk is als ons leven zelf. We werken voor ons brood, maar aan het ontplooien van de schepping komen we vaak niet toe. De Bijbel is wat dat betreft heel nuchter. Het meeste van ons leven is moeite en leed, zegt de Psalmdichter in Psalm 90. IJdelheid en najagen van wind, zei de Prediker, toen hij zijn met zijn handen gemaakte werken (huizen etc.) en zijn zwoegen van een afstandje beschouwde.

Moedeloos? Nee, geroepen!

Hoewel ons leven en onze arbeid onderworpen zijn aan de vergankelijkheid, doet dat niets af van de opdracht die de HERE ons heeft gegeven. Die opdracht is nog bepalend voor ons werk. De HERE heeft de mens aangesteld als rentmeester. Een ieder van ons heeft de taak de gaven die hij van de HERE krijgt goed te beheren. Bij het beheer van deze gaven is de belangrijkste vraag hoe de HERE aan zijn eer komt. Hoewel onze arbeid met moeiten gepaard gaat, zijn we daarin wel bezig om Zijn Naam groot te maken. Met het werk van onze hand, bevestigd door de HERE zelf, mogen we Hem eren.

Moedeloos? Geen vooruitgang? Geen doel? Integendeel! We mogen God eren met ons hart, met onze mond en ook met het werk van onze handen! Daarom kan Paulus ook de Korinthiërs aansporen om te allen tijde overvloedig te zijn in het werk van de Here (1 Kor. 15:58). En waarom? Hun zware arbeid, zoals de Korte Verklaring uitlegt, is niet zonder inhoud. Dat wil zeggen, dat hun werk in Gods koninkrijk niet zinloos is, maar zinvol. Het heeft zin voor de bouw en komst van Gods Koninkrijk. Zo geeft de roeping om te arbeiden een uitzicht op Gods Koninkrijk. Van de roeping om te arbeiden moeten wij dus niet moe worden, omdat arbeid in het perspectief van Gods koninkrijk staat.

 

De opdracht om rentmeester te zijn, verandert niet al naar gelang onze maatschappelijke positie. Iedereen wordt, hoofd voor hoofd, geroepen tot Zijn dienst. De dienst aan de HERE, die gericht is op de eer en verheerlijking van Zijn Naam. Paulus zegt in 1 Cor. 7: ieder blijve bij de roeping, waarin hij was, toen hij geroepen werd. Zijt gij als slaaf geroepen, bekommer u daarover niet, maar als gij ook vrij kunt worden, maak er dan des te meer gebruik van. Want de slaaf, die in de Here geroepen werd, is een vrijgelatene van de Here; evenzo is hij, die als vrije geroepen werd, een slaaf van Christus.

De roeping is voor arm of rijk, jong of oud, voor mensen die met de hand of met het hoofd werken, met veel of weinig diplomas niet verschillend. Een slaaf blijft een slaaf, een vrije blijft een vrije. Ieder blijft bij de roeping waarin hij was toen hij geroepen werd. De HERE geeft ons de taak om op onze plek in de maatschappij Hem te eren!

Liever lui dan moe

Op onze arbeid wil de HERE zijn zegen geven. We mogen van onze arbeid vruchten plukken. We mogen ermee in ons levensonderhoud voorzien. Daarom schrijft Paulus in 2 Thess. 3:10 dat wie niet wil werken, ook niet zal eten. Ook de Spreukendichter wil ons dat leren. In meerdere hoofdstukken wijst hij op het verkeerde van lui zijn. Ga tot de mier, gij luiaard! (6:6), en in de herfst ploegt de luiaard niet; zoekt hij in de oogsttijd dan is er niets (20:4) en de begeerte van de luiaard brengt hem ten dode, want zijn handen weigeren te werken (21:23) en wat azijn is voor de tanden en wat rook is voor de ogen, dat is de luiaard voor wie hem zenden (10:26). Nog meer teksten zouden te noemen zijn, maar de boodschap is duidelijk. Luiheid, traagheid, de kantjes erbij aflopen is iets wat in Spreuken wordt beoordeeld als zonde! De Spreukendichter zet luiheid niet weg als een karaktertrek die hoogstens de ander kan irriteren, maar hij noemt het zonde. Als gebrek ten opzichte van onze opdracht om te werken in Gods Schepping.

Wanneer de HERE ons daarvoor gezondheid en mogelijk-heden geeft, moeten we aan het werk. Om God met onze gaven te eren. Voor wie niet wil werken geldt, dat die ook niet zal eten.

Voor hen die niet kunnen werken, wegens gezondheid of om andere redenen, zorgt de HERE door de gemeenschap der heiligen.

Werken voor de ander

Er zijn mensen die niet kunnen werken. Dat brengt ons bij een volgend element. We zagen dat er gearbeid moet worden omdat de HERE de opdracht heeft gegeven om met de van Hem gekregen gaven te woekeren. Om Hem daarmee te eren. De Heidelbergse Catechismus voegt daaraan nog iets toe. Bij de uitleg van het gebod om niet te stelen wordt geschreven dat wij onze arbeid trouw moeten verrichten om ook de behoeftigen te kunnen helpen. We zetten ons krachten in om in het levensonderhoud van ons gezin te voorzien. Maar we spannen ons ook in om de behoeftigen in de kerk en daarbuiten, christelijke barmhartigheid te bewijzen.

Het geld dat we verdienen door onze inspanningen is ook een gave van God. In onze individualistische samenleving is het best moeilijk om, bijvoorbeeld wanneer in de gemeenschap van de kerk om een groot offer wordt gevraagd, onszelf te realiseren dat wij het verdiende geld ook hebben ontvangen om daarmee te HERE te dienen. Al weten we het in theorie, beproef uzelf erop, of u in de praktijk de HERE groot maakt met uw geldbesteding! Proberen we met ons geld zoveel mogelijk te bouwen aan Gods rijk? Of geven we alleen weg van onze overvloed? Willen we bijvoorbeeld geld besteden aan de Theologische Opleiding, zolang we maar niet hoeven inleveren op vakantie of hobbys? Nogmaals, willen we met ons geld zoveel mogelijk God dienen, of willen we alleen van onze overvloed de HERE dienen?

Staken

Arbeidsmentaliteit. Er is bij dit thema nog een actueel onderwerp te behandelen. We leven in een tijd van economische crisis. Wellicht staat ook uw of jouw baan onder druk. Stel dat uw werkgever volgend jaar de lonen niet verhoogt en uw collega's u vragen mee te doen aan een staking. Wat doet u?

Over het middel van staken is in de gereformeerde pers in de afgelopen eeuw het nodige geschreven. Dominees als J.C. Sikkel en K. Schilder hebben zich beziggehouden met het onderwerp en wezen het af. Anderen, waaronder dr. A. Kuyper, waren hierin niet zo stellig. In de loop der jaren zijn er dingen veranderd: staken is tegenwoordig een middel van werknemers dat genoemd wordt in het Burgerlijk Wetboek, de oorzaken om te staken zijn veranderd, werksituaties zijn niet meer zo schrijnend als een eeuw geleden, we zijn nu een rijk en welvarend land.

Het standpunt ten opzichte van het stakingsmiddel is ook meer uitgekristalliseerd. Het voert te ver om de ontwikkeling in het standpunt uit te werken.

 

Wel mogen we als vrucht van het denken over het stakings-middel allereerst de kritische kanttekening overnemen bij de stijl die bij het staken wordt gebruikt. Bij het staken wordt druk uitgeoefend om bepaalde wensen kracht bij te zetten, meestal op arbeidsvoorwaardelijk gebied. De werknemers zetten bijvoorbeeld de looneis kracht bij door het werk neer te leggen. Pressie, druk en dwang zijn echter niet de middelen die een christen behoort te hanteren. De christen zal niet strijdlustig zijn, maar welwillend en zachtmoedigheid bewijzend aan alle mensen (vgl. Titus 3:1-2).

Werken gereformeerden beter?

Dat we een opdracht hebben tot werken hebben we gezien. Maar, wordt de uitvoering van ons werk hier nu anders van? Wat maakt het nu uit of bijvoorbeeld de zorg verleend wordt door een gelovige of ongelovige?

 

Ten aanzien van zijn werk weet de christen dat hij zijn vertrouwen niet moet stellen op de verdienste van de aardse werken, zijn carrière of op zijn talenten, maar op God alleen (1e gebod). De dienst aan God omvat zijn arbeid, hij gaat daarin niet op, want hij weet dat de arbeid een middel is om God te eren, niet het doel (2e gebod). Op ons werk moeten wij Gods Naam waar nodig en waar kan belijden en voor Gods Naam opkomen. Bidden voor het eten is daar een voorbeeld van (3e gebod). We geloven dat de HERE in Zijn verbond voor ons zorgt en dat we daarom van de HERE één dag speciaal krijgen om die dag Hem te wijden (4e gebod). In de gezagsrelatie op ons werk erkennen wij onze positie. We eren hen die over ons gesteld zijn (5e gebod). Wij haten of kwetsen onze naasten op het werk niet en zijn niet wraakzuchtig (6e gebod). Ook tijdens ons werk is ons lichaam een tempel van de Heilige Geest, in bijvoorbeeld onze kledingstijl houden we daar rekening mee (7e gebod). We zijn tevreden met ons salaris en zijn niet jaloers op de positie, ambitie, carrière of successen van de ander (8e gebod). Roddelen of achterklap over collega's is uit de boze (9e gebod). Wij bidden de Heilige Geest om vernieuwing van ons leven, zodat we ook op ons werk niets anders begeren dan Gods wil te doen (10e gebod).

 

Eigenlijk vraagt de HERE niets bijzonders, maar toch ook weer wel. Een christen moet betrouwbaar zijn, afspraken nakomen, vriendelijk zijn, bescheiden zijn, zich eerlijk en rechtvaardig gedragen. Dat is toch niet bijzonder? Maar we leven in een wereld waarin de vloek van de zonde almaar doorwoekert als een kankergezwel. De liefdeloosheid en de goddeloosheid nemen toe. Daarom wordt het verschil tussen Gods wet en die van de wereld steeds groter. Maar wanneer we naar Gods wil werken gaat er van onze eenvoudige, trouwe arbeidsdienst toch een getuigenis uit en is het Gods Naam ter eer!

In de Here

We zagen dat ons werk, ook al gaat het met moeiten gepaard, een opdracht is om de aarde te ontplooien. Dat we er onszelf en waar dat nodig is en kan, de naaste mee in het levensonderhoud mogen voorzien. Dat onze christelijke arbeidsmentaliteit niets bijzonders is, maar toch ook weer wel. Als we dan de betekenis van de Tien Geboden voor onze arbeidsinstelling overwegen, moeten we ook daarvan bekennen dat onze dienst zo ver af staat van de volmaakte dienst aan Hem. Ons werk, onze verbondsdienst, zou daarom tevergeefs zijn als de HERE Christus niet als Middelaar van het Verbond zou zijn opgetreden. Als Hij voor ons niet het grote en volmaakte werk van Zijn offer aan het kruis had volbracht, was ons werk zinloos. Als ons werk niet steunde op Gods genade en tot stand kwam door Zijn kracht, was ons werk Gods oog onwaardig. Onze arbeid staat in het teken van de dankbaarheid voor de verlossing door onze Here Christus.

 

Rusteloos jagen naar de best betaalde baan, een goede carrière om de carrière, moeten ons vreemd zijn. Immers, het is de HERE die ons op ons gebed geeft wat wij nodig hebben naar lichaam en naar ziel. Laten we werken in Gods koninkrijk tot Gods eer. Laten we bidden of Hij ons zwoegen wil zegenen, zodat onze arbeid een werk van de HERE mag zijn en eeuwigheidswaarde verkrijgt!