De achterblijvers (1)
In de voorganger van dit kerkblad stond de laatste jaren een reeks artikelen over de Nederlandse Hervormde Kerk van 1816. Daarmee waren we tot een zekere afronding gekomen. Samenvattend konden we stellen dat bij de hervormden in de negentiende eeuw het instituut van de kerk als zodanig de beheersende factor is geworden: “De kerk òm de kerk”. Deze houding (kerkisme) heeft de hele geschiedenis van de Nederlandse Hervormde Kerk sinds 1816 beheerst. Wanneer het gezag van de Heer van de kerk, Jezus Christus, niet meer wordt erkend, wordt alle energie gestoken in het bewaren van de eenheid tot elke prijs.
De strijd voor kerkherstel
In de artikelen van het afgelopen jaar kwam zo nu en dan ook al de positie aan de orde van degenen die bij de Afscheiding in 1834 in de hervormde kerk achterbleven, hoewel ze toch wel gereformeerd wilden zijn en blijven. Zij wilden de strijd voortzetten binnen de Hervormde Kerk. Dr. J.C. Rullmann schreef er een dik boek over, onder de titel: De strijd voor kerkherstel in de Nederlandsch Hervormde Kerk der XIXe eeuw, (1928).
Deze strijd voor kerkherstel binnen de beperkingen van het bestaande instituut is iets wat we ook dichter bij huis kunnen terugvinden. Zij die zich in 2003 en daarna vrijmaakten en terugkeerden naar de trouw aan de Schrift alleen, lieten daarbij ook broeders en zusters achter die van mening waren dat de strijd binnen de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) kon en moest worden voortgezet.
Deze strijd werd en wordt gevoerd in de vorm van individuele acties, gezamenlijke initiatieven, en landelijke bijeenkomsten. Maar zoals in de negentiende eeuw bij de blijvers in de hervormde kerk het woord ‘afscheiding’ taboe was, zo is dat bij de achterblijvers van nu met het woord ‘vrijmaking’.
We illustreerden dat aan het voorbeeld van de in eigen beheer uitgegeven brochure van Ds. J. Goedhart uit 2004, Zich vergissende synoden. Hierin toont deze emerituspredikant overtuigend aan dat een van de gronden die de synode van Zuidhorn (2002-2003) bij een besluit had aangevoerd, niet deugde. Waar het precies om draaide, laten we nu rusten.
Het gaat ons er hier om, hoe Ds. Goedhart zijn bewijsvoering in zijn brochure inkaderde. Het is immers bekend dat deze predikant, die als redacteur en medewerker jarenlang waardevolle bijdragen leverde aan Reformanda, en daarmee de reformatorische beweging in de jaren negentig nadrukkelijk steunde, afhaakte toen het in september 2003 op vrijmaking aankwam. Deze vrijmaking was dan ook, lezen we in de brochure, ‘een vergissing’. Het was volgens Ds. Goedhart eerder een voortijdige uittreding. Onder meer omdat er nog beroep op een volgende synode mogelijk was. Hij verwoordt dat zelf in het ‘Woord vooraf’ van zijn brochure als volgt:
- De situatie in de kerken, die zich in 1944 en daaromtrent vrijmaakten, De Gereformeerde Kerken in Nederland, is ernstig. Een ‘vrijmaking’ had reeds plaats. (...) Naar onze overtuiging, mondeling én schriftelijk één- en andermaal aan de ‘voormannen’ van die ‘vrijmaking’ uitvoerig gemotiveerd genoemd, was en is dit een zeer te betreuren vergissing. (...) De bewering die gehoord werd dat de situatie van nu in de kerken ernstiger is dan in 1944 is niet waar te maken. Anders dan in 1944 zijn er wel degelijk nog appèlmogelijkheden.
Als een van de bewijzen dat er in de situatie van 2004 nog wel degelijk appèl mogelijk is, voert Ds. Goedhart vervolgens aan, dat ‘Zuidhorn’ (2002/2003) vier van de 121 Liedboekliederen die ‘Leusden’ (1999) had goedgekeurd, uiteindelijk afkeurde. Maar de hoofdinhoud van zijn brochure wordt gevormd door zijn bewijsvoering inzake een van de gronden onder het besluit van ‘Zuidhorn’(Acta, Art. 52, besluit 2, grond 3). Hierin herkennen wij Goedharts manier van werken, die altijd blijk gaf van grote zorgvuldigheid.
In zijn ‘Woord achteraf’ komt de predikant nog eens op de vrijmaking van 2003 terug. Hij schetst eerst het verdriet én de blijdschap zoals hij zich die herinnert van de vrijmaking van 1944. Hij somt vervolgens een aantal zaken op die hem zorgen, ernstige zorgen baren in de tegenwoordige toestand van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt). En voegt er vol vertrouwen aan toe: “We kunnen toch nog wel volop met elkaar praten en discussiëren? Op een goede manier? Het is toch echt geen situatie als in 1944 en daaromtrent. Hoe hard en hoe vaak dat ook maar ís en wórdt beweerd.” Hij waarschuwt voor doordrijverij. In de kerken waar hij nog steeds lid van is. Maar doordrijverij ziet hij ook,
- als, terwijl er nog gelegenheid is tot appèl, tot ‘uittreding’ uit de kerken besloten wordt. Ook ‘uittreding’ moet wel aan alle kanten voor de Here te verantwoorden zijn. En waar blijft in het geval van deze ‘uittreding’ – die van 20 september 2003 – de mede-verantwoordelijkheid voor de broeders en zusters bij de uitgetredenen? Letterlijk alles wat mogelijk is, moet beproefd zijn om met elkaar op te blijven trekken, achter onze overste Leidsman en Voleinder van het geloof aan. En ongeduld mag er niet bij zijn.
Ds. Goedhart sluit zijn brochure af met nog eens als zijn mening te geven dat er nog de mogelijkheid tot appèl is. Hij meent dat in zijn geschrift duidelijk te hebben aangetoond.
Wie hebben zich eigenlijk vergist?
Inmiddels weten we dat Ds. Goedhart van de synode van Amersfoort gelijk heeft gekregen. Dat gunnen we hem graag. Maar is hiermee nu bewezen dat de ‘uittreding’ van 2003 ongegrond was? Wij geloven van niet. Gebleken is nu, dat na ‘Zuidhorn’ een generale synode van de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) best nog wel bereid is, op onderdelen ‘vergissingen’ te erkennen. Evenals in het geval van de terugname van de vier gezangen. Maar dat is dan ook alles. Het betekent niet dat er koerscorrecties worden aangebracht. Het al in de jaren negentig gekozen beleid wordt onveranderd voortgezet. In de kwestie van het vierde gebod blijkt dat duidelijk uit de manier waarop door de synode van Amersfoort de erkenning van de door Ds. Goedhart aangewezen ‘vergissing’ wordt afgeschermd.
We zijn bang dat de conclusie moet zijn dat Ds. Goedhart zichzelf heeft blij gemaakt met een dode mus. Zij die in 2003 en daarna zijn ‘uitgetreden’, zoals hij het noemt, hebben zich metterdaad vrij gemaakt, niet maar van een paar gemakkelijk te herstellen ‘vergissingen’, maar van een beleid dat tot de ondergang voert. De geschiedenis van zijn appèl bewijst alleen maar hoe terecht de vrijmaking van 2003 was. Zij was geen vergissing.
In feite heeft Ds. Goedhart zelf zich verkeken op de mogelijkheden die er binnen de Gereformeerde Kerken nog zijn. Het zou hem, en allen die in hetzelfde goede vertrouwen in de GKV achterbleven, gesierd hebben als zij dit na ‘Amersfoort’ nu ook ruiterlijk zouden toegeven, en alsnog zouden doen wat zij hebben verzuimd: zich vrijmaken. Maar nu blijkt het grote gevaar van de nalatigheid op het beslissende moment: dat men zijn aanvankelijke verzuim telkens weer probeert te rechtvaardigen met telkens nieuwe argumenten. Dat is wat er gebeurt in de nieuwe brochure van Ds. Goedhart, die vorig jaar is verschenen. Wij namen er kennis van via de samenvatting die J. Peters verzorgde voor de website http://eeninwaarheid.nl.
De brochure is getiteld: Teleurstellende uitspraken - uit ‘Amersfoort’ en van elders. Het gaat hierbij dus niet alleen om formele synode-uitspraken, maar ook om andere zaken die worden gezegd en geschreven en die binnen de GKV voor steeds nieuwe gespreksstof zorgen. Zo geeft Ds. Goedhart nadrukkelijk blijk van zijn teleurstelling over wat her en der over Genesis 1 is geschreven; over de vlotte aanvaarding van de Nieuwe Bijbelvertaling; over de uitspraken van ‘Amersfoort’ inzake het vierde gebod, en inzake huwelijk en echtscheiding; over het gemanoeuvreer in de richting van kerkelijke eenheid met de Nederlands Gereformeerde en Christelijke Gereformeerde kerken; over de bijna neurotische dwang waarmee zijn kerken door een vloed van nieuwe liederen worden overspoeld, en zo nog een aantal dingen meer. Het negende hoofdstuk, ‘De Heilige Geest’ zal volledig op website van Eén in waarheid worden gepubliceerd. Het heeft ook op zichzelf waarde.
Peters geeft van de verschillende hoofdstukken een korte beschrijving of samenvatting. Hij besluit:
- We zijn dankbaar voor dit boekje. Het is een profetisch getuigenis, dat helder aangeeft waar vandaag de strijd in onze kerken moet worden gevoerd om het gereformeerde geloof, dat op de Schrift is gegrond, te behouden.
Wij kunnen het niet helpen, maar al bij het lezen van deze bespreking/samenvatting viel ons de overeenkomst op met een ander boekje, dat enkele jaren geleden verscheen. Laten wij ons bekeren, heette het, en het begeleidde de oproep tot reformatie, die begin 2003 in de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt) weerklonk. Tegen deze achtergrond zouden we bij de brochure van Ds. Goedhart liever van een getuigenis van machteloosheid spreken.
Een getuigenis van machteloosheid
Goedharts brochure verscheen drie jaar na de vrijmaking, de zijns inziens ‘zeer te betreuren vergissing’ van 2003. De kerkgeschiedenis is verder gegaan. Toch valt de overeenstemming op tussen zijn brochure en de oproep uit 2003. De verzameling ‘teleurstellende uitspraken’ is grotendeels bepaald niet nieuw. Vrijwel het hele repertoire, van het gesol met Genesis 1 tot de liturgische chaos is jaar in jaar uit uitgebreid aan de orde geweest in Reformanda, en Ds. Goedhart zelf heeft daar ijverig aan bijgedragen. In 2003, na afloop van de synode van Zuidhorn, werd de balans opgemaakt. En de roep weerklonk: Laten wij ons bekeren!
Daarmee komen we bij het verschil dat die drie jaar maken. De brochure van Ds. Goedhart maakt duidelijk hoe fundamenteel verschillend bij alle overeenkomst de positie is van hen die achterbleven ten opzichte van hen die zich vrijmaakten.
Het eerste verschil is dat toen, in Laten wij ons bekeren, de vraag naar de kerk en waar zij aan moet voldoen, wil zij die naam met recht dragen, aan het begin stond. Door Goedhart wordt de vraag naar de ware dan wel valse kerk pas aan het eind, in hoofdstuk 13, aangeroerd. Ds. Goedhart, lezen we in Peters’ samenvatting, wil vasthouden aan wat we over de kerk in onze belijdenissen hebben uitgesproken.
- Wij hebben de leer van de ware kerk niet achter ons gelaten. We zullen altijd weer wat zich als kerk aandient hebben te toetsen aan die kerk waarvan de belijdenis zo kort en bondig zegt: Kortom, dat men zich richt naar het zuivere Woord van God, alles wat daarmee in strijd is verwerpt en Jezus Christus erkent als het enig Hoofd. Deze predikant is niet van plan dat ooit los te laten. “Wie het horen wil, die hore het.” En anders maar niet. Maar dat zal hem dan wel aan het hart gaan.
We krijgen geen antwoord op de vraag wat we moeten doen wanneer we, mee op basis van Goedharts inventarisatie, tot de conclusie komen dat zijn kerken, anders dan hij, die norm wèl hebben losgelaten. Dat er niet maar sprake is van ‘teleurstellende uitspraken’, maar van dwalingen. Van misleiding. Wat moeten we dan doen? Blijven zitten waar je zit? Er tevreden mee zijn dat je het dan toch maar gezègd hebt? En treuren om ‘de breuke Sions’? Wie niet meer zegt, geeft een getuigenis van machteloosheid af. En miskent de roeping van alle gelovigen, waarover Artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis spreekt. Namelijk: zich af te scheiden van hen die niet (meer) van de kerk zijn. Dit appel ontbreekt dan ook, en dat is het tweede fundamentele verschil.
Hoezeer Ds. Goedhart die roeping over het hoofd ziet, blijkt uit een ander onderdeel van zijn boekje. In hoofdstuk 3 bespreekt hij de uitspraken van de synoden van Leusden, Zuidhorn en Amersfoort 2005. Hij komt tot de conclusie dat deze synodes schuldig staan aan de invoering van een foute zondagsleer. Hij vergelijkt de uitspraken in deze zaak met de pacificatieformule uit 1905. Hierbij gaat het niet om een inhoudelijke overeenkomst. In 1905 ging het niet om vragen rond het vierde gebod, maar om de leer van het verbond. En met de zogenaamde pacificatieformule probeerde de synode van de Gereformeerde Kerken in dat jaar de bestaande onrust te bezweren. Een uitspraak die er volgens Ds. Goedhart ook nooit had mogen komen, evenmin als de uitspraken van de laatste drie synodes van zijn kerken over het vierde gebod. De ‘Verklaring van 1905’ werd dan ook door de synode van Groningen in 1946 ‘geëlimineerd’. Maar met welk doel maakt hij deze vergelijking?
- En zoals prof. Dr. S. Greijdanus op de ondeugdelijkheid van de formule bleef hameren, zo wil ds. Goedhart dat doen op de ondeugdelijkheid van Leusden. Nu al drie synoden lang. Hij hoopt dat het niet zo lang zal hoeven duren als de bedoelde pacificatieformule. Want Leusden, Zuidhorn en Amersfoort hadden deze leer niet mogen vaststellen!
Ds. Goedhart maakt hier een veelzeggende vergissing. De pacificatieformule werd inderdaad in 1946 teruggenomen door de synode van Groningen. Maar dat was wel de eerste gewone generale synode na de Vrijmaking! Het is voor hem in de huidige situatie niet anders dan toen: door een eenvoudige daad van gehoorzaamheid, vrijmaking, kan hij bevrijd zijn van de ook door hem verfoeide zondagsleer en nog heel wat ellende meer. Wìl hij dat nu niet inzien? Of kàn hij het niet meer?