79:5
Psalm 79 eindigt in vers 5 met een loflied. Als je het een paar keer doorleest dan is het meeste van vers 5 wel te begrijpen. De schapen, dat zijn de kinderen van de Here. Kinderen die de Herder volgen. Wat geweldig als de schapen voor altijd ( in eeuwigheid ) de grote daden van de Here willen vertellen. Dat ze blij zijn en de Here God dankbaar zijn en dat laten horen door hun woorden en laten zien door hun daden. Dan krijgt God de eer, en zo hoort het ook.
Maar de rest van de Psalm hoort ook bij vers 5. En dan kom je helemaal geen loflied tegen maar eerder een smeekgebed. Er is namelijk iets heel ergs aan de hand binnen het volk Israël. Israël is aangevallen door vijanden. De heilige stad Jeruzalem ligt in puin. Er zijn heel veel mensen gedood. Van de vijand mogen ze niet eens hun doden begraven.
Wat erg voor Israël, voor de Kerk. Wat moeten ze lijden onder hun vijanden. Maar gelukkig weten ze dat ze naar God moeten gaan. God alleen kan hen redden. Ja, dat heeft God beloofd en daarom mogen ze God ook smeken om redding. Dat laat ook zien dat er geloof is in de beloften van de Here en dat ze zich afhankelijk weten van de Here. Door hun geloof kunnen ze hun zonden belijden en weten ze waarom ze zo’n last hebben van de vijand. Het is een straf . Pas dan kunnen ze vragen om redding.
In deze Psalm is nog meer te merken van hun bekering en hun geloof in de Here God. Ze vragen niet alleen redding voor zichzelf maar beseffen ook dat Gods naam wordt onteerd door de vijand. De vijand spot met de God van Israël. De heilige stad ligt in puin - waar is jullie God nu, spotten ze. Hij heeft jullie vast verlaten.
Israël heeft redding nodig maar ook de naam van God heeft redding nodig. God moet de vijand verdrijven en straffen zodat ze weten dat God niet met zich laat spotten. En als dat gebeurt dan kunnen ze blij zingen; een loflied over Gods grote daden, over Zijn almacht. Dat moet doorgaan voor altijd en door alle geslachten. Ook door jullie!