1846: De uitbouw van het kerkverband


De volgende synode van de Afgescheiden kerken werd in Amsterdam gehouden in 1849. Daarover gaat het in dit artikel.
Uiteraard is er meer te vertellen over het leven van de kerken in die tijd. Daarover in een volgend artikel.
De synode van 1846 is besproken in het hoofdartikel van 7 september 2010 onder de titel De opbouw van het kerkverband. Nu het vervolg - er kwam steeds meer structuur in het kerkverband.

De opening van de synode


De synode werd gehouden in het kerkgebouw te Amsterdam, Bloemgracht 90. Dat was een groot grachtenpand, dat ingericht was voor de kerkdiensten en tevens dienst deed als pastorie. De pastor loci, ds. S. van Velzen, woonde er met zijn gezin.
De roepende kerk was die van Groningen, waar in 1846 de synode werd gehouden en de preses van de vorige synode, ds. D. Postma, verrichtte de opening. Naast gedeelten uit de Schrift las hij ook artikel 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis, dat onder meer handelt over de vaste orde in de kerk, die door de regeerders moet worden ingesteld en gehandhaafd om het lichaam van de kerk in stand te houden.
De roepende kerk had bepaald dat in de lastbrieven van de Particuliere Synodes duidelijk vermeld moest worden dat zij 'volkomen verenigd is' met de Drie Formulieren van Eenheid en de Dordtse Kerkorde.
Er waren acht Particuliere Synodes vertegenwoordigd door 25 afgevaardigden (14 predikanten en 11 ouderlingen) in plaats van 32: sommige Particuliere Synodes konden geen vier afgevaardigden zenden.
De Particuliere Synode van Overijssel-Gelderland van de afgescheurde kerken had ook twee afgevaardigden gezonden.
Er moest apart gesproken en beslist worden of zij als leden van de synode konden worden aanvaard. Immers, hun Particuliere Synode verklaarde zich tegen een verbindende kerkregering en verwierp het gereformeerde beginsel 'dat een mindere vergadering aan een meerdere zich behoort te onderwerpen en dat hetgeen door de meeste stemmen goedgevonden is voor vast en bondig zal gehouden worden’. Daarmee toonden zij zich gekant tegen artikel 31 van de Dordtse Kerkorde. Sommige predikanten uit dit kerkverband hebben de doop en avondmaal bediend en huwelijken bevestigd in scheurkerken.
De synode was van oordeel dat ‘wie de instellingen van de kerkorde overtreedt en daardoor twisten en verdeeldheid teweegbrengt, ofschoon hij getuigt naar zijn geweten te handelen, dat deze toont geen geweten te maken van de eenheid van de Kerk en dus tegen het voornaamste gebod, de liefde zondigen. Geen Kerk, geen maatschappij, geen huisgezin zelfs kan bestaan, zonder orde en zonder instellingen, waaraan de leden zich tot bevordering van eendracht moeten onderwerpen’.
Ook na uitvoerige besprekingen met hen bleven de broeders erbij dat zij geen verbindende kerkregering volgens artikel 31 Dordtse Kerkorde konden erkennen. Daarmee bleken zij niet te voldoen aan de voorwaarden van het aanvaarden van de Dordtse Kerkorde en konden zij dus geen zitting nemen in de synode. Zij mochten wel blijven en als adviseurs meedoen met het werk van de synode, maar daar zagen zij van af en zij vertrokken.
Er was ook nog een brief van de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis, die zich in 1837 hadden afgescheiden, waarin zij deze afscheiding verdedigden. De synode antwoordde daarop met de oproep zich te bekeren, omdat zij zich aan openbare scheurmaking, indringing in de heilige bediening en ontheiliging van de sacramenten schuldig hebben gemaakt en hun schuld verzwaren zolang zij in die weg voortgaan. Daarom is de synode van oordeel zich niet met hen te mogen verenigen, om niet het ongenoegen van de Heere over zich te halen.

Na de afhandeling van deze zaken was de weg vrijgekomen voor de verkiezing van het moderamen: preses ds. W.A. Kok; vice-preses ds. S. van Velzen; scriba ds. D.J. van der Werp; adjunct-scriba ds. H. de Cock.

Werken tijdens een epidemie


De hele synode stond onder de druk van een bijzondere epidemie in Nederland, namelijk van cholera. Al meteen aan het begin werd een van de aanwezige predikanten onwel, hij werd naar de woning van ds. Van Velzen gebracht waar hij spoedig daarna overleed. Dat maakte op de broeders een diepe indruk. Het was al zo dat verschillende afgevaardigden niet aanwezig konden zijn ten gevolge van ziekte. De vraag kwam dan ook op: moeten wij de synode opschorten? En dat niet zozeer om de leden zelf, als wel voornamelijk wegens de betrekkingen en gemeenten, waarvan de meeste leden verwijderd waren en die nu in grote vrees zouden verkeren.
Nadat elk lid van de vergadering hierover zijn gevoelens had geuit werd er besloten om overeenkomstig hun roeping het werk, dat hen was opgelegd, verder te behandelen.
Toch moesten gedurende de eerste dagen nog zeven afgevaardigden vanwege ziekte naar huis terugkeren. De secundi werden opgeroepen en het werk kon beginnen. Het agendum kon nu worden afgewerkt.
Dit deed denken aan het werk aan de Statenvertaling toen er in Nederland een pestepidemie woedde. Maar de vertalers bleven toen in Leiden doorwerken.

De opleiding tot de dienst des Woords


De Acta zijn bijzonder overzichtelijk, omdat het geen gewone chronologische weergave is van dag tot dag, maar een indeling in onderwerpen, zoals dat nu ook in de Acta van onze synodes plaatsvindt.
Nadat verschillende appèlzaken afgehandeld waren, allen van voormalige ambtsdragers die geschorst en afgezet waren en zich daarover verongelijkt voelden, werd als eerste hoofdonderwerp aangesneden: de opleiding.
De vorige synode had ervoor gezorgd dat de kerken een conceptregeling voor deze zaak ontvingen, zodat de synode nu deze zaak kon afhandelen. Er wordt nu een definitief besluit genomen om een Theologische School op te richten. Er is uiteraard wel de moeite om geschikte leraars te vinden en ook om de financiën te verzorgen. De broeders komen er zó uit, dat er drie predikanten als docenten benoemd zullen worden, die parttime de kerk ter plaatse waar de Theologische School gevestigd is zullen dienen.
Ter vergadering wordt een lijst van namen van mogelijke kandidaten opgesteld. Na bespreking worden de volgende predikanten verkozen: G.F. Gezelle Meerburg, T.F. de Haan en S. van Velzen.
Het traktement wordt vastgesteld op f 1200 per jaar. Na uitvoerige besprekingen over het voor en tegen van vestiging in stad en platteland werd Franeker aangewezen als de plaats van vestiging. Verder werden de quota voor de verschillende Particuliere Synodes vastgesteld.
De docenten krijgen niet de naam professor maar hoofdonderwijzer. De curatoren zullen door de Particuliere Synodes worden benoemd. Zij zullen ook de preparatoire (beroepbaar stellende) examens afnemen. De peremptoire (beslissende) examens worden door de classes afgenomen, eventueel door de Particuliere Synode.
Het collegegeld zal f 520 bedragen. Studenten mogen niet voorgaan in de kerkdiensten.
De kerkeraad van Amsterdam stuurt de synode een brief: ze willen ds. Van Velzen niet missen. Daarom stellen ze voor de School in Amsterdam te vestigen. Bovendien schrijven zij: wij hebben hier al een lagere school 'met enen Meester'. Verder verklaren zij zich bereidt het traktement van ds. Van Velzen te blijven betalen en daarbij ook nog eens f 350 bij te dragen.
Er is ook een brief van de kerk te Franeker. Daarin wordt verteld dat de brief die zij van de Generale Synode hadden ontvangen 's morgens na afloop van de kerkdienst aan de gemeente is voorgelezen.
    Verwondering en aandoening stond op ieders gelaat te lezen. De betraande ogen van velen, zo mannen als vrouwen, waren het bewijs van de inwendige gevoelens. We hebben de stemgerechtigde manslidmaten ten dringendste opgewekt om des namiddags, zoveel het mogelijk was, bij de Godsdienst tegenwoordig te zijn, ten einde, bij het eindigen, over de inhoud uwer missive te handelen, opdat, nadat nog voor de tweede maal de brief door hen gehoord was, zij hun keuze ons zouden bekendmaken.... het voorstel der Synode is met algemene stemmen aangenomen.

De door hen reeds beroepen predikant Gezelle Meerburg zal het toegezegde traktement ontvangen, waarvoor van hem verwacht wordt ‘s zondags drie preken,'s winters een godsdienstoefening op een werkdag en overigens catechisaties en huisbezoeken.
De synode besloot haar eerder genomen besluit met betrekking tot de vestiging in Franeker te moeten handhaven.

Gereformeerde scholen


Volgens de Dordtse Kerkorde moeten kerkeraden erop toezien dat de kinderen van de gemeente zo mogelijk gereformeerd onderwijs krijgen. Op de synode was dat dan ook een punt van bespreking. Zij sprak uit dat iedere gemeente verplicht is alles in het werk te stellen om een gereformeerde school te krijgen. De synode ging zelfs zo ver het als een taak van de kerk te zien om te zorgen voor de opleiding van onderwijzers. De synode vroeg de hoofdonderwijzers van de Theologische School die opleiding te regelen.

Sacramenten


Een Particuliere Synode had gevraagd of kinderen van wie alleen de grootouders lid van de gemeente zijn gedoopt mochten worden. Ja, zei de synode onder voorwaarde dat die grootouders zich met het opzicht over de opvoeding willen belasten.
Verder sprak de synode uit dat ook kinderen van doopleden 'gedoopt zullen worden'.
Vervolgens, dat de doop bediend door hen die zichzelf tot leraar hebben aangesteld, niet moet worden erkend. Dat is volgens besluiten van vroegere synodes (Middelburg 1581, Dordrecht 1619).
Met betrekking tot het Heilig Avondmaal was er de vraag of niet-leden van de afgescheiden kerken mogen worden toegelaten (een praktijk door ds. Brummelkamp wel toegepast en nagevolgd in de kerken van het sektarische kerkverband). De synode antwoordt: de kerken moeten zich houden aan de regel van de Dordtse Kerkorde (artikel 61, nu 60) dat alleen belijdende leden die een 'getuigenis' hebben van een vrome wandel alsmede die een attest hebben van een zusterkerk mogen worden toegelaten.

Diversen


Huwelijken: de vraag werd gesteld of het huwelijk van personen, waarvan de ene niet tot de gemeente behoort, kerkelijk mag worden ingezegend?
Daarop antwoordt de synode dat de kerkelijke inzegening meer betekent dan het toebidden van zegen; terwijl ook in het Formulier van de Huwelijksbevestiging uitdrukkingen voorkomen, die niet wel anders kunnen gebezigd worden dan in de onderstelling dat zij, die bevestigd worden als onberispelijke leden bij de Kerk bekend zijn.
Bid- en dankdag: het houden van die dagen wordt niet verplicht gesteld, wel worden de gemeenten ertoe opgewekt.
De diensttijd van predikanten: de Herders en Leraars worden vermaand de gemeenten niet spoedig te verlaten. Wanneer zij evenwel van oordeel zijn binnen het jaar te moeten vertrekken dan zullen zij de onkosten teruggeven die door de gemeente om hen te verkrijgen gemaakt waren.
Attestaties: wanneer gemeenteleden vertrekken zonder attestatie op te vragen zal het lidmaatschap vervallen zijn na een jaar en zes weken.
Overheidssteun: of het geoorloofd is ondersteuning te verzoeken uit 's lands schatkist? Het was namelijk regel volgens de grondwet dat verscheidene kerkgenootschappen een toelage ontvingen uit de schatkist en dat betekent dus dat de Afgescheidenen mee moesten betalen voor die steun aan allerlei kerkgenootschappen. De synode verklaart daarop dat de gemeenten de vrijheid hebben om toelagen uit de schatkist te verzoeken.

Sluiting


De synode wordt na afwerking van haar agendum gesloten. Als roepende kerk voor de volgende synode wordt die te Amsterdam aangewezen.
De synode besluit dat de Acta de vorm moesten hebben van een Verslag, uit de oorspronkelijke notulen samengesteld door de dienaren De Haan en Van Velzen. De synode besluit daartoe opdat de duidelijkheid zoveel mogelijk bevorderd wordt en het onaangename, aan de lezing van notulen verbonden, vermeden zou worden.
De volgende synode heeft dit voorbeeld gevolgd, maar die van 1854 kwam toch weer daarvan terug en besloot de notulen te publiceren in plaats van een Kort Verslag: ‘deze notulen hebben wel niet dat beknopte, sierlijke en nette aanzien in stijl en vorm, maar geven toch beter het eigen werk der Synode. De gemeenten mogen eruit zien hoe haar Opzieners, bij al het gebrekkige dat hun aankleefde, waarheid, vrede en orde in liefde hebben zoeken te handhaven en bevorderen, naar Gods Woord en op gereformeerde wijze’.
Er was geen tijd voor de toespraak van de preses, het was al elf uur 's avonds! Alleen sprak ds. Van Velzen een kort dankwoord tot de preses en tot alle broeders dat zij, niettegenstaande een vreselijke ziekte dreigend om hen heen had gewaard, nochtans getrouw tot het eind toe op hun post gebleven waren. Daarvoor wenste hij hen Gods genadeloon toe en dat allen het heil van Sion mochten aanschouwen om Gods Naam te verheerlijken.

Voorwoord


Het is opmerkelijk dat niet de preses, maar de tweede preses ds. Van Velzen het Voorwoord en de Narede heeft geschreven.
In het Voorwoord lezen we dat door deze Acta
    iedere lezer zich in de gelegenheid gesteld ziet, onze Kerk te beoordelen, die zowel met haar oprechte en volledige belijdenis van het gereformeerde geloof, als met haar gereformeerde regering, beweert en toont het overblijfsel te zijn van de voorheen zo bloeiende en heersende Kerk in ons land.

Hij stelt de vraag: waar zijn de kerken van de Heere Jezus Christus? Niet bij de Roomsen, de vrijzinnigen, daar waar de secularisatie gedoogd wordt.
    Velen staan verlegen als zij de ware Kerk willen aanwijzen. Zij spreken slechts van een verborgen lichaam, of ook van een historische kerk, en wanneer aan hen werd opgedragen een brief te bezorgen aan de gemeenten van God, de geroepen heiligen met hun opzieners en diakenen in Nederland, op dezelfde wijze derhalve het opschrift voerende als sommige brieven in de Bijbel, aan wie toch zouden zij de brief bezorgen?

Dat argument werd ten tijde van de Vrijmaking van 1944 met vrijmoedigheid gebruikt om de vrijgemaakte kerken aan te wijzen als ware kerken van de Heere Jezus Christus. Vandaag wordt dat door velen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt verachtelijk afgewezen als afgoderij met de vrijmaking!
Van Velzen noemt het
    valse schaamte, wanneer men zich verbergt, waar het nodig is zich te openbaren. Welnu, de Christelijk Afgescheiden Gemeenten betuigen de Gemeenten van de Heere te zijn.

De ware Kerk moet echter niet alleen aangewezen kunnen worden, ieder moet trachten daarvan een levend lid te zijn. Ieder moet handelen in het bewustzijn dat het oordeel gaan zal, zowel over hetgeen de mens heeft gedaan, als over hetgeen hij verschuldigd was te doen, maar zal hebben nagelaten.

Narede


Toen de vervolgingen ophielden openbaarde de tegenstand tegen de Kerk zich op een andere wijze.
    Uit ons midden waren sommigen opgestaan, die twist, verdeeldheid en scheuring verwekten. Men hoorde hoe verschillende partijen zich weer onttrokken; waarom zelfs voorstanders van de gereformeerde leer, maar die zich van de geopenbaarde gemeenten verwijderd hadden gehouden, uitriepen, dat de afscheiding een mislukte proeve tot herstelling van de Kerk was. Dezen hadden slechts hun aandacht op enkele personen gevestigd gehouden en hadden het werk van God in de Scheiding niet opgemerkt. Maar ziet! De geopenbaarde Kerk bestaat nog, onder alle worstelingen is zij vermeerderd.

Maar de blijdschap daarover is niet onvermengd.
    Sommige broeders leven afgekeerd van ons en beweren dat zij zich niet met ons kunnen verenigen, omdat veel gemeenten de vrijheid van godsdienst volgens Koninklijke besluiten hebben aangenomen.

Dat zijn de zogenaamde Gemeenten onder het Kruis.
Een ander gedeelte verwerpt de verbindende kerkregering.
Van Velzen vraagt hen dan:
    Aan de Kerken, waarvan gij met hen die u volgen u afzondert, kunt gij geen overtreding met betrekking tot de leer of tot enige bepaling van de Dordtse Kerkorde verwijten - is het niet zó? Wanneer gij u evenwel daarvan afkeert maakt gij u aan scheuring schuldig.

Indringend schrijft hij:
    En scheuring..... nooit, doordring er u toch van, nooit mag er scheuring zijn! Gij moogt, gij moet u afscheiden van een genootschap, dat bewezen wordt de Kerk van de Heere niet te zijn; maar de ware Kerk te scheuren is een zonde tegen het lichaam van de Heere.

Hij wijst de weggelopen broeders op artikel 28 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Uw gedrag strijdt tegen de onderhouding van de enigheid van de kerk.
Wel stelt hij te vertrouwen dat zij afgedwaald zijn door misverstand.
Hij spreekt verder ook de verontruste Nederlands Hervormden aan:
    Ik wend mij tot hen, die wel betuigen met het gereformeerde geloof hartelijk verenigd te zijn en evenwel blijven in het thans bestaande hervormd kerkgenootschap.

Weliswaar blijven zij verontrust over de deformatie van de kerk en protesteren daartegen, maar ze zijn medeverantwoordelijk!
    Kunnen wij beweren onschuldig te zijn aan de ongerechtigheden van een kerkbestuur, dat de bestrijding van de gewichtigste waarheden handhaaft, zolang wij ons daarvan niet geheel afscheiden? Dat zij verre! De Heere getuigde van zijn schapen: ‘een vreemde zullen zij geenszins volgen, maar ze zullen van hem wegvluchten, daar zij de stem van de vreemde niet kennen’.
    Paulus vermaande de gemeente: ‘broeders! Neemt acht op degenen die tweedracht en ergernis aanrichten, tegen de leer die zij van ons geleerd hebben, wijkt af van hen’, Rom.16:17. En Johannes: ‘indien iemand tot u komt en deze leer niet brengt, ontvangt hem niet in uw huis en zegt tot hem niet: weest gegroet! Want wie tot hem zegt: weest gegroet, die heeft gemeenschap aan zijn boze werken’, 2 Johannes:10-11.
    Zal iemand bij het vernemen van zulke getuigenissen denken te kunnen volstaan wanneer hij zegt of schrijft: ‘ik protesteer tegen dat kerkbestuur?’ Is ook protest voor God genoegzaam? Zal iemand beweren, dat het bestuur van de Kerk hem niet vertegenwoordigt of dat hij niet aan de dwalingen, tot schade van de zielen, daardoor bevorderd, zich medeplichtig maakt zolang hij zich niet afscheidt?

Zo werd gedacht en geschreven in de Afgescheiden kerken, ja zelfs in een officieel stuk als de Acta.
Voor vandaag daarom de dringende vraag: wie is in de lijn van de Afscheiding?
Het antwoord daarop is duidelijk. Mocht het maar doorwerken!