Rubriek: Kerkgeschiedenis actueel
Schrijver: T.L. Bruinius
Jaargang: 5
Nummer: 41
Datum: 2011-11-16
TerugIn het hoofdartikel van nummer 40 hebben we iets verteld over het leven van Guido de Brès. Tot zijn verblijf als dominee in Doornik. De aanleiding voor dat artikel was dat het op 1 november 450 jaar geleden was dat De Brès een exemplaar van de Nederlandse Geloofsbelijdenis over de muur van het kasteel te Doornik gooide, bestemd voor de overheid, in de persoon van koning Philips II. In deze rubriek willen we daar verder over vertellen.
Recht
De gelovigen in de Nederlanden die willen leven naar de ware reformatie van het Evangelie van onze Here Jezus Christus, aan de onoverwinnelijke Koning Philips, hun hoogste Heer.
Door middel van deze brief willen wij U op de hoogte stellen van het lijden van Uw volk. Graag hadden wij ons persoonlijk bij U verdedigd tegen de beschuldigingen die men tegen ons inbrengt. Onze vijanden hebben echter zoveel valse aanklachten bij U ingediend, dat wij de kans niet krijgen voor U te verschijnen om onze zaak te bepleiten. Wij worden zelfs verbannen, vermoord en verbrand. Nergens zijn we veilig.
Daarom vragen wij U of U naar onze klachten wilt luisteren.Onze vijanden beweren dat wij ongehoorzame opstandelingen zijn, die er alleen maar op uit zijn elk overheidsgezag te vernietigen en verwarring in de wereld te brengen. Zij beweren dat wij niet alleen onszelf van Uw heerschappij willen bevrijden, maar U ook van Uw troon willen stoten. .............................
Maar beschuldigen alleen is niet voldoende. Het gaat om het bewijs. De profeten, de apostelen en ook de leden van de eerste christelijke gemeente zijn aangeklaagd en met dergelijke laster schijnbaar in het nauw gebracht. Maar net als zij dat in hun tijd gedaan hebben, verklaren wij nu uitdrukkelijk voor God en Zijn engelen dat wij niets liever willen dan, gehoorzaam aan de overheid, met een zuiver geweten te leven, God te dienen en ons leven te richten naar Zijn Woord. Bovendien kunnen onze rechters getuigen dat zij nooit bij ons iets opgemerkt hebben wat op ongehoorzaamheid wees jegens U of de openbare orde verstoorde. Zij zullen daarentegen gemerkt hebben dat wij in onze bijeenkomsten bidden voor koningen en andere overheidspersonen en in het bijzonder voor U, Majesteit, en voor hen die U hebt aangesteld om Uw rijk te besturen.Wij vrezen echter God, verschrikt door het dreigende woord van Jezus Christus, die zegt dat Hij ons verloochenen zal voor God Zijn Vader, als wij Hem voor de mensen verloochenen. Omdat wij weten dat wie Christus wil volgen, zijn kruis op moet nemen en zichzelf moet verloochenen, ondergaan wij al deze martelingen geduldig en ons tot Zijn eigendom heeft gemaakt.
Men vervolgt ons niet alleen als vijanden van U en van de samenleving, maar ook als vijanden van God en van Zijn kerk. Daarom vragen wij U of U ons wilt beoordelen naar onze geloofsbelijdenis die wij U hierbij aanbieden. Wij zijn bereid deze belijdenis zo nodig met ons eigen bloed te bekrachtigen.
Brief
Bovenstaande zijn stukjes uit de begeleidende brief bij de Nederlandse Geloofsbelijdenis (weergegeven in hedendaags Nederlands). Toen Guido de Brès in de nacht van 1 op 2 november 1561 het boekje over de muur van het kasteel gooide was die brief ingesloten bij het pakketje.
De inhoud spreekt wel voor zich. De Brès vraagt in die brief namens allen die de gereformeerde leer hebben aanvaard of de koning rècht wil doen. De vijanden van de Reformatie beweren al jarenlang dat de aanhangers van de “nieuwe leer” staatsvijanden zijn. Oproerkraaiers. We zouden vandaag zeggen “relschoppers” en “terroristen”. Ook zouden ze vijanden zijn van de kerk en van het evangelie.
In deze brief roept De Brès de koning op om aan al die laster geen geloof te hechten maar de zaak te onderzoeken en bewijzen te vragen. En vervolgens recht te doen. Niemand is er op uit om op te staan tegen de koning en zijn gezag in twijfel te trekken. Integendeel. De geloofsbelijdenis die hierbij aan de koning wordt aangeboden zal dat bevestigen.
Ook in de inleiding op de Nederlandse Geloofsbelijdenis, die helaas niet is afgedrukt in ons Gereformeerd Kerkboek, gaat De Brès op deze zaken uitvoerig in. Kijk zelf maar, koning, dit is wat wij geloven en belijden. En daarnaar willen wij ons leven inrichten. Heel eenvoudig naar Gods Woord. Oordeelt u zelf maar!Veel gereformeerden
Het was niet voor niets dat De Brès in de inleiding en in de begeleidende brief zo uitvoerig en indringend aandacht vroeg voor het feit dat de gereformeerden geen opstandelingen waren en het gezag van koning Philips II aanvaardden.
Het was ook niet toevallig dat hij juist begin november het pakketje met de belijdenis en de brief bij de overheid bezorgde.
Dat was naar aanleiding van de gebeurtenissen in Doornik. Wat was er aan de hand in 1561?
We moeten ons realiseren dat de Reformatie in de Nederlanden toen al zo’n veertig jaar aan de gang was! En al die tijd was er de vervolging door de inquisitie en de overheid. Vooral in de zuidelijke Nederlanden. Maar tegelijk bleef al die tijd de reformatie groeien!
Een paar cijfers? De zeventien Nederlandse gewesten samen telden rond die tijd zo’n tweeëneenhalf miljoen inwoners. Daarvan, zo delen betrouwbare tijdgenoten van De Brès mee, waren er zeshonderdduizend tot zevenhonderdduizend mensen toen aanhangers van de gereformeerde leer. Daarnaast waren er nog enkele honderdduizenden zeg maar “sympathisanten”. Mensen die de gereformeerde leer interessant vonden of die zich wel wilden bekeren maar de moed om dat openlijk te doen nog niet gevonden hadden. Marnix van Sint Aldegonde schat enkele jaren later het totaal aantal mensen die niets moesten hebben van de vervolgingen op ongeveer een miljoen. Veertig procent van de totale bevolking toen al.
Een groot deel van de gereformeerde gemeenten bevond zich in de zuidelijke gewesten. Daar lag toen nog het zwaartepunt van de Reformatie. In Doornik bijvoorbeeld werd het aantal aanhangers van de Reformatie en hun sympathisanten geschat op twaalfduizend. Dat was de helft van de bevolking! Ook was in Doornik een deel van het stadbestuur, o.a. de secretaris van de stad, een zeer invloedrijke persoon, de reformatie toegedaan.Chanterie
Veertig jaar vervolgingen ...... Een sterk groeiend deel van de bevolking dat zich bekeerde tot de Reformatie, tegen alle verdrukking in ...... En nog steeds kerk zijn in het geheim, ondergronds ...... Nog steeds een lijdelijke aanvaarding van de verdrukking ...... In sommige gemeenten begon de sfeer wat te veranderen. Er gingen stemmen op om veel meer openlijk op te treden. Om duidelijk te maken dat het zo niet langer kon. Om de plaatselijke overheden op te roepen ook openlijk te kiezen voor de Reformatie.
En zo ontstonden de “chanteries”.
“Chanterie” heeft te maken met “chant” en “chanson”. Frans voor “lied”. Een chanterie was een soort vreedzame demonstratie waarbij mensen psalmzingend in grote aantallen de staten en pleinen doortrokken. Om te laten zien dat er een gereformeerde kerk was. Om als het ware te smeken om te stoppen met de vervolgingen.
Eerder waren er al zulke chanteries geweest in Parijs en in Valenciennes, dicht bij Doornik. Eind september werd nu ook een chanterie georganiseerd (het waren geen spontane bewegingen) in de stad Doornik.Toename vervolging
Het stadsbestuur van Doornik liet de chanterie maar begaan. Maar de landvoogdes, Margareta van Parma, die in opdracht van Philips II de Nederlanden bestuurde, nam er geen genoegen mee. De chanteries werden gezien als oproer. Als de opmaat naar gewelddadige opstand. Net als vijfentwintig jaar eerder de gewapende strijd van de Wederdopers. Margareta besloot dan ook, toen ze in Brussel hoorde van de chanterie in Doornik, die beweging hardhandig de kop in te drukken. Ze stuurde “commissarissen”, gevolmachtigde gerechtsdienaren, naar Doornik om dat te regelen. Om de “opstandelingen” zeer zwaar te straffen.
Hadden de organisatoren van de chanterie verwacht dat de overheid de ogen open zouden gaan, en dat de vervolgingen verzacht zouden worden, het omgekeerde gebeurde: de vervolging nam hevig toe.Nederlandse Geloofsbelijdenis
Guido de Brès en een deel van de kerkraad in Doornik stonden niet achter de chanterie. Ze hadden er integendeel tegen gewaarschuwd. Ze vonden het heel onverstandig en gevaarlijk. Het paste ook helemaal niet bij de manier waarop Guido de Brès in de stad werkte. Door zo’n chanterie zou het reformatiewerk en de opbouw van de kerk juist in gevaar komen. De tijd was niet rijp voor zo’n optreden, vonden ze. Ze voorzagen dat de roomse kerk en de landelijke overheid dit niet zomaar zouden laten gaan. Maar er werd naar hen niet geluisterd.
Nu lag de Nederlandse Geloofsbelijdenis al enige tijd klaar. Om de gereformeerden, de leden van zijn gemeente te helpen, stuurde De Brès toen juist op dat moment zijn geloofsbelijdenis aan de koning. Om duidelijk te maken: dit is groot onrecht. Wij zijn geen opstandelingen. Wij zijn geen terroristen. Wij zijn trouwe onderdanen, die de overheid, die het gezag van de koning eerbiedigen. We zijn geen gewelddadige wederdopers die zwaar aangepakt moeten worden. We willen alleen maar rustig en stil leven naar Gods Woord.
In de weken na de chanterie en de komst van de commissarissen heeft de Brès toen een begeleidende brief aan de koning opgesteld en vervolgens het “eerste exemplaar” van de NGB met de brief in één pakketje ’s nachts over de muur van het kasteel van Doornik geworpen.
Helaas had het op de landvoogdes en op de koning geen effect. De vervolging werd ongekend fel en Guido de Brès zelf moest weer vluchten.