We volgen ook nu weer de synodes van de Afgescheidenen. In 1851 werd er opnieuw in Amsterdam synode gehouden en wel van 25 april tot 1 mei.
Er stonden twee grote zaken op het agendum: de eventuele verzoening met de uitgetreden broeders onder leiding van ds.A.Brummelkamp en de zaak van de oprichting van een Theologische School.
Er heerste een goede, broederlijke sfeer, maar de afloop van die twee grote zaken was teleurstellend.
Dankbaarheid en verdriet
De scriba van de synode, ds. Hel. de Cock, gaf in het Woord Vooraf een typering van deze synode.
Met dankbaarheid vermeldt hij dat alle provinciale synodes vertegenwoordigd waren. Nooit was een synode zo talrijk en was onder de broeders zo'n eenheid in beginsel en vastheid van uitwerking, zoals nog slechts in weinig vergaderingen wordt gevonden. Verschil van mening betreffende de gereformeerde leer en kerkorde is er zelfs niet gehoord.
Echter die dankbaarheid en blijdschap daarover waren volgens hem niet onvermengd. Immers de twee hoofdzaken zijn heel anders uitgevallen dan wij graag hadden gewild. De hereniging met Brummelkamp en degenen die hem volgden is niet tot stand gekomen. En dat geldt ook de zaken van de oprichting van onze eigen Theologische School. De scheuring was noodzakelijk
Over Brummelkamp en zijn volgelingen schrijft De Cock ‘dat er broeders uit onze legers zijn getreden’ en dat het heel verdrietig is dat wij tegenover hen moeten staan. Toch schrijft hij dat de scheuring onvermijdelijk was, 'ofschoon een kwaad in zichzelf, was zij noodzakelijk'. Het ging immers om de wettigheid of onwettigheid van het bestaan van de afgescheiden gemeentes als Kerk. De uitgetreden broeders wilden iets anders dan de kerk van het begin van de Afscheiding heeft verkregen. Hij roept de leden van de gemeente op zich niet te laten afvoeren van de rechte weg. Maar hij waarschuwt ook tegen de geest van verkettering. Wij moeten hen vermanen als broeders.
De tweede zaak is die van de Theologische School. De synode van 1849 was voortvarend te werk gegaan en had al zoveel regelingen getroffen. Maar deze synode kon niet tot een besluit komen dat door de kerken gedragen werd. Constituering
Van de tien Particuliere Synodes waren 19 predikanten en 17 ouderlingen als afgevaardigden aanwezig.
Als moderamen werden de volgende predikanten aangewezen:
S. van Velzen, preses; F.A. Kok, vice-preses; Hel.de Cock, scriba; Th.de With. adjunct-scriba.
Van de uitgetreden broeders waren vijf predikanten en twee ouderlingen aanwezig. Daarom werd meteen bij het begin van de vergadering met hen gesproken. Brummelkamp trad op als woordvoerder om hun standpunten uiteen te zetten.
Er volgen dan uitvoerige discussies die uiteindelijk tot niets leiden. Tenslotte werd aan hen een voorstel tot hereniging gedaan. Dat hield in dat zij zich gebonden achtten aan de Drie Formulieren van Eenheid van de Gereformeerde Kerken in Nederland en aan haar Dordtse Kerkorde.
Verder werd van hen gevraagd dat zij zouden verklaren daarbij te blijven, ook dan wanneer anderen die met hen op hetzelfde standpunt staan, daarmee niet zouden kunnen instemmen.
Evenwel konden zij toch niet als afgevaardigden worden aanvaard omdat zij niet door een Particulier Synode waren gezonden.
Ook werd met name van Brummelkamp een verklaring gevraagd inzake de Kerk. Dat was nodig omdat hij steeds weer streng onderscheid maakte tussen de afscheiding van het Bestuur en die van het genootschap der Hervormde Kerk. Maar hij is van oordeel dat hij niet 'verder met de synode kan handelen '.
De preses antwoordt daarop dat deze verklaring van Brummelkamp niets anders is dan scheuring en scheuring voorstaande.
Ds. Donner komt zelfs tot de uitspraak dat een vereniging een grotere scheur zal veroorzaken en hij wenst daarom buiten die vereniging te blijven.
Ook de andere drie predikanten zijn het hiermee eens. Een van hen verklaart zelfs dat de kerkorde niet meer is wat zij bij de vaderen was: 'toen was het een lieflijke band, doch nu een stok, om er ons mee te slaan'.
Als de preses tenslotte vraagt: ‘waarin wilt u dan toch gedragen worden, als u zich met ons zou verenigen?’, antwoordt Brummelkamp: ‘daarop antwoord ik niet’.
Aan het eind van deze twee dagen durende discussies komt de synode tot een besluit. Zij spreekt uit dat de uitgetreden broeders wel verklaarden echt gereformeerd te zijn, maar dat het haar duidelijk is dat zij dat niet zijn met betrekking tot de kerkorde.
Let wel: er is toen niet gezegd dat het maar een verschil van mening was over formele kerkelijke regels, maar wel terdege dat het een zaak was van al of niet gereformeerd zijn.
Dat kwam nog duidelijker aan het licht toen de eigenlijke oorzaken van de afwijzing van Brummelkamp aan het licht kwam.
Dat is een belangrijke zaak, die voor de kerk van groot belang was en is gebleven. Van de kerk of van het bestuur
Brummelkamp had om zo te zeggen een dubbele agenda.
Aan de ene kant is dat de zaak van de hereniging. In diezelfde tijd kwamen er namelijk buiten de synode om besprekingen op gang tussen enkele Particuliere Synodes en groepen uitgetreden broeders, de laatsten onder leiding van Brummelkamp. Die besprekingen stemden hoopvol ten aanzien van de hereniging.
Aan de andere kant was Brummelkamp bezig met plannen om een zogenaamd Gereformeerd Seminarie te stichten. Een school voor de opleiding van predikanten, die in Amsterdam zou worden gevestigd. Maar wel een interkerkelijke school, samen met verontruste Hervormden.
In de discussie op de synode werd aan de uitgetreden broeders gevraagd of het handhaven van hun bezwaren tegen de kerken ook voortkwam uit deze interkerkelijke plannen?
De preses vroeg namelijk aan ds. Donner rechtstreeks: "Broeder! Wij weten eigenlijk nog niet wat u verhindert, om u met ons te verenigen. Maar is het dan misschien ook de door u bedoelde school? Want dan zouden wij daarover met ulieden kunnen handelen".
Het is opmerkelijk dat dan Brummelkamp antwoordt dat dat niet het geval is.
Ik noteer hier nu al dat hij drie jaar later, op de synode van 1854, toen intussen de plannen voor dat Seminarie schipbreuk hadden geleden, achteraf eerlijk erkende dat hij op de synode van 1851 inderdaad bang was dat hij door toe te geven zijn plannen ten aanzien van het Seminarie niet zou kunnen realiseren.
De eigenlijke oorzaak van zijn oordeel dat de samenwerking met betrekking tot de opleiding tot de dienst des Woords samen met de hervormde verontrusten goed mogelijk zou zijn, was omdat hij hen bleef zien als broeders. Want zijn standpunt was dat hij zich niet van de Hervormde Kerk had afgescheiden, maar alleen van het onwettige kerkbestuur en dat hij daarom zich verplicht achtte met degenen, die zich nog in dat kerkgenootschap bevonden, samen te moeten werken om zo mogelijk dat onwettige kerkbestuur, dat hij een dievenbestuur noemde, dat was ingedrongen, krachteloos te maken en alzo de Hervormde Kerk indien mogelijk te reformeren zoals zij was voor 1816.
De synode heeft toen een duidelijke uitspraak gedaan.
Dat was Schriftuurlijke taal! 160 jaar geleden door de Kerk gesproken en nog steeds actueel. Theologische School
De synode van 1849 had bepaald dat een Theologische School zou worden opgericht en had de plaats van vestiging bepaald (Franeker) en de leraren benoemd. Maar daar was nog steeds niets van terecht gekomen. Het zat vast op de financiën: enkele Particuliere Synodes vonden de van hen gevraagde bijdrage te hoog. Ook waren er bezwaren tegen Franeker als plaats van vestiging.
Na de bespreking werd tenslotte gestemd over de plaats van vestiging: Amsterdam of Franeker. Van de 36 uitgebrachte stemmen waren er niet minder dan 11 blanco, 14 voor Amsterdam en 11 voor Franeker. Omdat er van tevoren was afgesproken dat de beslissing over de plaats met volstrekte meerderheid moest worden genomen was dit een moeilijke situatie: wat nu? Want aan de ene kant wilde men wel graag verder gaan met de oprichting van de Theologische School, maar aan de andere kant was de synode van oordeel dat zij verplicht was voor de Heere 'onder Wiens bestuur zij tot deze uitslag was geleid geworden, getrouw te blijven'. Tenslotte kwam de synode ertoe om de zaak aan iedere Particuliere Synode aan te bevelen.
Wel werden er regelingen getroffen met betrekking tot de opleiding door ds. T.F. de Haan, die daartoe in dienst stond van alle kerken. Zo werd een program voor dat onderwijs vastgesteld, de classikale examens geregeld en de regel gehandhaafd dat studenten alleen onder toezicht van een Leraar mogen voorgaan, mits dat de voortgang van hun studie niet benadeelt. Varia
Ten aanzien van een eventuele hereniging met de Gemeenten onder het Kruis bleek het dat deze gemeenten uiteindelijk daar toch niet toe konden komen. Het heeft nog tot 1869 geduurd voor het zover was.
Enkele persoonlijke appèls werden afgehandeld. Met betrekking tot de opneming in de Acta besloot de synode dat deze appèls alleen vermeld zouden worden als ingekomen stukken, zonder de letterlijke tekst van het appèl in de Acta op te nemen.
Tenslotte werd de kerk van Zwolle aangewezen als samenroepende kerk voor de volgende synode.
In de volgende aflevering hoop ik terug te komen op de ontwikkelingen met betrekking tot Brummelkamp en zijn opvattingen over de kerk. Ook dat is een actuele zaak.