1 Elisa had gesproken tot de vrouw van wie hij de zoon levend gemaakt had: Sta op en ga heen, u en uw gezin, en verblijf als vreemdeling waar u verblijven kunt, want de HEERE heeft een hongersnood aangekondigd, en die zál ook zeven jaar lang over het land komen.
2 En de vrouw was opgestaan en had gedaan overeenkomstig het woord van de man Gods: zij ging, zij en haar gezin, en verbleef als vreemdeling in het land van de Filistijnen, zeven jaar lang.
3 En het gebeurde na verloop van de zeven jaren dat de vrouw uit het land van de Filistijnen terugkeerde. Zij ging er op uit om de hulp van de koning in te roepen met het oog op haar huis en met het oog op haar akker.
4 De koning was nu juist in gesprek met Gehazi, de knecht van de man Gods. Hij zei: Vertel mij toch al de grote dingen die Elisa gedaan heeft.
5 En het gebeurde, terwijl hij de koning aan het vertellen was hoe Elisa een dode levend gemaakt had, zie, de vrouw van wie hij de zoon levend had gemaakt, kwam de hulp van de koning inroepen met het oog op haar huis en met het oog op haar akker. Toen zei Gehazi: Mijn heer de koning, dit is de vrouw en dit is haar zoon, die Elisa levend heeft gemaakt.
6 En de koning ondervroeg de vrouw en zij vertelde het hem. Toen gaf de koning haar een hoveling mee en zei: Laat zij alles wat van haar is, terugkrijgen, ook de hele opbrengst van de akker, van de dag af dat zij het land verlaten heeft, tot nu toe.
2 Koningen 8:1-6
Wedergeboren..... tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkbare erfenis, die in de hemelen bewaard wordt voor u.
U wordt immers door de kracht van God bewaakt door het geloof tot de zaligheid, die gereedligt om geopenbaard te worden in de laatste tijd.
1 Petrus 1: 4-5a
De geschiedenis die we nu behandelen staat wel in hoofdstuk 8, maar volgt toch chronologisch op het onderwerp van onze laatste twee Schriftoverdenkingen. In de Korte Verklaring is daar uitvoerig over geschreven. Het betekent dat de koning in dit deel koning Jehu is. Het gebeurde aan het begin van zijn regering.
Maar eerst horen wij van een hongersnood. Dat was dus ten tijde van koning Joram. De Baälsdienst werd nog ten volle uitgeoefend, dat betekent dat de Israëlieten voor de vruchtbaarheid van hun land en van hun eigen leven het verwachtten van de Baäl. Elisa moet de hongersnood aankondigen, uiteraard met de oproep om het leven bij de HEERE te zoeken.
Zeven jaar heeft die hongersnood nog geduurd. Dat kan gekomen zijn door droogte, maar ook door de oorlogshandelingen van het Syrische leger.
Een bijzondere boodschap krijgt de vrouw uit Sunem, die we al eerder ontmoetten. Zij was een vrome vrouw, die op sabbat de godsdienstoefening van de profeet bezocht en die uit liefde tot de HEERE en Zijn Woord zoveel deed voor Elisa: een aparte profetenkamer met meubelen, waar hij zich als hij af en toe langs kwam kon terugtrekken.
Wij horen ook dat zij van de HEERE het geschenk kreeg van een zoon, waar zij lang op had moeten wachten - haar man was al oud!
Zij werd door Elisa naar het land van de Filistijnen gestuurd, waar zij als vreemdelinge moest vertoeven. Ver van haar huis en van de haar vertrouwde omgeving, ook zonder de gemeenschap der heiligen in de erediensten op sabbat.
Wat zal er niet kunnen gebeuren met haar bezit, dat ze moest achterlaten! Toch moest zij hierin de hand van de HEERE zien - Hij had haar immers door Zijn dienstknecht Elisa deze weg gewezen.
Als de Baälsdienst door Jehu met wortel en tak is uitgeroeid en de hongersnood voorbij is komt zij terug. Wat zij gevreesd had is werkelijkheid geworden: vreemden hebben haar boerderij in bezit genomen en weigeren die weer aan haar terug te geven.
Ze gaat nu naar de koning om haar recht te zoeken. Juist als zij de koning wil aanspreken is Gehazi, de vroegere knecht van Elisa, met hem in gesprek. Jehu wil wel wat meer horen over de wonderen van Elisa en over zijn prediking. Hij was immers tot koning gezalfd door een afgezant van de profeet.
Gehazi vertelt van het wonder van de levendmaking van de zoon van deze vrouw uit Sunem - en warempel, daar komt ze net aan. Kijk eens, zegt Gehazi, dat is nu die vrouw en die jongen over wie ik u zojuist vertelde. Het lijkt erg toevallig, maar het is heel gewoon zo, dat de HEERE daarvoor zorgde. Die jongen was inmiddels al twaalf jaar geworden en hij staat er bij als een levend bewijs van het verhaal van Elisa’s wondermacht.
Dat opent op een gunstige manier de weg voor de vrouw om haar klacht te uiten en te vragen om haar recht. Jehu luistert naar haar en op royale wijze zorgt hij dat zij alles terugkrijgt, zelfs de opbrengst van haar land over de laatste zeven jaar.
Nu moeten wij de grote betekenis zien te vatten van deze ontwikkeling, van de verhoring van haar gebeden, van het ingrijpen door de HEERE, Die zorgde dat zij haar erfbezit terugkreeg. Want dat is de kern van dit deel van Gods openbaring en daar willen we nu wat meer overschrijven. Wat deed Jehu dat totaal anders dan aan Achab, die ten koste van alles het erfbezit van Naboth roofde!
De Schrift spreekt zowel in het Oude als in het Nieuwe Testament over de erfenis. De HEERE had namelijk aan Abraham het land Kanaän als een erfbezit beloofd. Na de verdeling van het land door Jozua kreeg elke stam zijn eigen grondgebied en kregen de families hun eigen bezitting.
Van tevoren had de HEERE er al voor gezorgd dat het onder Zijn volk niet zou gaan als bij de volkeren die onder zichzelf verrijkende heersers moesten leven. Geen sprake van grote verschillen tussen arm en rijk. In de verordeningen die de HEERE aan Mozes gaf zorgde Hij ervoor dat het bezit altijd eigendom bleef van de wettige eigenaar. En als iemand ten gevolge van armoede zijn land moest verkopen - het kwam altijd weer terug in de familie. Dat staat beschreven in de verordening over het Jubeljaar, Lev. 25:13, 28. Want, zegt de HEERE er dan nadrukkelijk bij, uiteindelijk bent u geen eigenaar, maar dat ben Ik. U bent niet méér dan de rentmeesters. Hij zorgt er dus voor dat ieder zijn eigen bezit houdt en zijn eigen plaats in de gemeenschap van Israël - dat is de gemeenschap der heiligen.
En daar zien we nu de troostvolle betekenis van dit Schriftgedeelte.
Petrus schrijft aan de vreemdelingen in de verstrooiing. Dat was toen hun situatie in het grote Romeinse Rijk - dat is nu met ons eveneens het geval. Niet alleen kerkelijk - overal vandaan naar een streekgemeente - maar ook in de wereld. Maar hij mag hen dan troosten: ook al zijn ze verschoppelingen in de samenleving, zij zijn erfgenamen der belofte, Hebr. 11:17.
Tweemaal lezen we in 1 Petr.1: 4 en 5 over die bewaring:
eerst de erfenis IS bewaard, dan: de erfgenamen WORDEN bewaakt.
Dat eerste betekent: de erfenis is veilig bij de HEERE doordat het Lam regeert: Nu is gekomen de zaligheid, de kracht en het koninkrijk van onze God en de macht van Zijn Christus, Openb. 12: 10.
Daarnaast zorgt de HEERE ervoor dat de erfgenamen worden bewaakt. Ze worden aan alle kanten aangevallen door onderdrukking en verzoekingen. Maar de Heere Jezus Christus bewaakt hen.
Dat mogen wij als onze enige troost belijden. Wanneer Israël op weg ging naar de berg Sion, naar de stad Gods, konden ze veilig reizen: ze werden bewaard, Psalm 121. Wij worden door Christus bewaard als Zijn eigendom - Hij heeft ons immers gekocht voor de prijs van Zijn kostbaar bloed.
Hij heeft er dan ook om gebeden dat wij bewaard worden in Zijn naam, Joh.17: 11. Ja, omdat wij als geroepenen door Jezus Christus worden bewaard, Jud.:1.
Onze erfenis is ook veilig. De aarde wordt door de HEERE bewaard voor het vuur dat komt en zal door dat vuur heen gereinigd tevoorschijn komen met alle schatten van de cultuur. Alles wat wij in gehoorzaamheid aan Gods cultuuropdracht in heel ons leven hebben verricht gaat niet te gronde als wij sterven. Het wordt ook niet vernietigd door het vuur. Immers, de aarde en de werken erop zullen gevonden worden, gereinigd door het vuur, 2 Ptr. 3: 10.
Dat is de belofte van de Heere Jezus Christus. Dat mogen wij geloven zonder dat wij het zien.
Wij zien wel de toename van de ongerechtigheid van de duisternis. Maar de HEERE houdt Zijn vijanden in toom, Hij bewaart de onrechtvaardigen:dan weet de Heere ook nu de godvruchtigen uit de verzoeking te verlossen, maar de onrechtvaardigen te bewaren tot de dag van het oordeel, om gestraft te worden, 2 Petr.2:9.
Ja ook:En de engelen die hun oorspronkelijke staat niet hebben bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij voor het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien in de duisternis in verzekerde bewaring gesteld, Judas:6.
Dat is tegelijk troost en vermaning.