“Want Ú hebt mijn nieren geschapen,
mij in de schoot van mijn moeder geweven.
Ik loof U omdat ik ontzagwekkend wonderlijk gemaakt ben;
wonderlijk zijn Uw werken,
mijn ziel weet dat zeer goed.
Mijn beenderen waren voor U niet verborgen,
toen ik in het verborgene gemaakt ben
en geborduurd werd in de laagste plaatsen van de aarde.
Uw ogen hebben mijn ongevormd begin gezien,
en zij allen werden in Uw boek beschreven,
de dagen dat zij gevormd werden,
toen er nog niet één van hen bestond.”
(Psalm 139: 13-16; HSV)
“......, zodat zij hun hoop op God stellen
en Gods daden niet vergeten,
maar Zijn geboden in acht nemen,
en niet worden als hun vaderen:
een opstandige en ongehoorzame generatie,
een generatie die zijn hart niet richtte op God
en van wie de geest niet trouw was aan God.”
(Psalm 78: 7, 8; HSV)
“Kinderen, wees je ouders gehoorzaam in de Heere, want dat is juist.
Eer je vader en moeder (dat is het eerste gebod met een belofte),
opdat het je goed gaat en je lang leeft op de aarde.
En vaders, wek geen toorn bij uw kinderen op, maar voed hen op in de onderwijzing en de terechtwijzing van de Heere.”
(Efeziërs 6: 1-4; HSV)
“Hierna zag ik en zie, een grote menigte, die niemand tellen kon, uit alle naties, stammen, volken en talen, stond vóór de troon en vóór het Lam, bekleed met witte gewaden en palmtakken in hun hand.
En zij riepen met een luide stem: De zaligheid is van onze God, Die op de troon zit, en van het Lam!”
(Openbaring 7: 9, 10; HSV)
Kinderen
Hierboven halen we een paar belangrijke Bijbelgedeelten aan die te maken hebben met kinderen. Er zijn er nog veel meer. Ze vertellen ons hoe we tegen kinderen moeten aankijken. Hoe we kinderen moeten onderwijzen en opvoeden. Waaròm we dat zo moeten doen. Op heel veel plaatsen in de Bijbel leren we hoe ouders, leraren en andere opvoeders met kinderen moeten omgaan. Hoe kostbaar kinderen in de ogen van de HERE zijn. En ook waartoe alle onderwijs en opvoeding, thuis, op school en in de kerk, moet leiden. Wat het doel is. We kunnen hier niet alle plaatsen in de Bijbel aanhalen waaruit we kunnen weten wat de HERE vraagt voor opvoeding en onderwijs. Maar in deze vier gedeelten vinden we al heel veel. Zullen we eens kijken?Gevormd
In Psalm 139 belijdt David dat hij door de HERE gemaakt is. De HERE vormde hem toen hij nog niet geboren was. De HERE maakte hem toen al klaar om al die dagen te leven straks. Al die dagen die de HERE voor hem heeft bestemd. De HERE legde toen al vast wat voor een kind David zou zijn. Met het oog op zijn roeping en zijn bestemming. Ontzagwekkend wonderlijk! Zo zegt David het. En we mogen daar best eens wat vaker bij stilstaan.
De HERE vormt kinderen. Al ver voor de geboorte. Jongen of meisje. Fors gebouwd of teer. Blond of zwart. Met een groot verstand of met vaardige handen. Met alle persoonlijke verschillen. Ieder kind krijgt van Hem wat Hij dat kind in zijn welbehagen toebedeelt.
Al voor de geboorte schenkt de HERE zijn gaven. En ook zijn beperkingen. Dat laatste vergeten we ook wel eens. We leven in een gebroken wereld. De zonde heeft alles bedorven. Ook het menselijk leven. En in deze bedeling doet de HERE geen volmaakte mensen ter wereld komen. Maar dat neemt niet weg dat ook allerlei lichamelijke en geestelijke beperkingen geen zaken zijn die kinderen “per ongeluk” overkomen. Ook die dingen komen van de HERE. En niet zonder bedoeling. Gelovige ouders en gelovige kinderen mogen weten dat ook beperkingen een plaats hebben in de bestemming die de HERE heeft voor zijn kinderen. Dat ook kinderen met een lichamelijke of geestelijke beperking door de HERE worden ingeschakeld in Zijn werk. Anders. Maar even goed met talenten, dat zijn gaven en opdrachten.
Voor ons vaak niet te vatten. Wij lopen vaak heel veel aan tegen de moeite en de zorgen die met een beperking meekomen. Maar Psalm 130 leert ons: de HERE vormt kinderen in de moederschoot. Hij geeft ze wat ze nodig hebben, echt nodig hebben, om aan hun bestemming te beantwoorden. Ja, inderdaad, ontzagwekkend wonderlijk ........
En de grootste gave en tegelijk de grootste opdracht die kinderen van gelovige ouders hebben gekregen: kind van God zijn.Heilig
Als het gaat over de kinderen van het Verbond, dan is het ook duidelijk dat de HERE een volk wil dat heilig is. Dat betekent een volk dat apart staat. Dat anders is dan de ongelovige wereld. Een volk waaraan te zien is dat ze een God hebben. Een volk dat zich er voor inspant om naar Gods geboden te leven. Een volk dat zich niet ongehoorzaam en revolutionair tegen Hem verzet. Een volk dat leert van de Bijbelse geschiedenis. Dat trouw is, luistert naar de HERE en voor Hem leeft in het Verbond. Een volk bestaande uit mensen die weten dat ze burgers zijn van een koninkrijk dat niet van deze aarde is. Hun leven gericht op het bouwen aan de stad van God.Opvoedingsorde
De HERE heeft in de Bijbel heel veel aanwijzingen gegeven over de opvoeding van zijn kinderen. Heel belangrijk is dat die opvoeding plaats vindt in het kader van gezag. De HERE geeft zijn kinderen aan ouders om ze tot zijn eer op te voeden. Ouders moeten hun kinderen leren o.a. wat het vijfde gebod betekent. Die kinderen moeten leren om gehoorzaam te zijn. Want dat is de wil van God. Dat is de orde die Hij inde opvoeding en, als het ook gaat om andere gezagsdragers, in de maatschappij gelegd heeft. Als kinderen leren wat gezag is kunnen ze straks ook beter het gezag en de wil van de HERE aanvaarden.
Tegelijk is dat voor ouders geen vrijbrief om maar te doen wat ze willen. Kinderen zijn niet in de eerste plaats van hun ouders maar eigendom van de HERE! Daarom mogen ouders hun kinderen niet zo behandelen dat ze onnodig geprikkeld worden. Zo dat die kinderen tegen hun ouders kiezen en afwijzen wat die ouders hen voorhouden. Ouders voeden op in verantwoordelijkheid en in liefde. Zodat die kinderen ook kunnen begrijpen wat Gods liefde voor hen betekent. Zodat ze straks vanuit die liefde van God ook zelf lief kunnen hebben, liefde kunnen geven aan anderen en Gods liefde kunnen laten zien.
Doel
Gods kinderen hebben uiteindelijk maar één echt levensdoel. Het paradijsdoel. Dat is leven om de HERE te loven. Nu, in deze bedeling, zo goed als maar mogelijk is. Dat is nog altijd de goddelijke roeping voor alle mensen. En straks, voor Gods kinderen, als verloste mensen, deel uitmakend van de grote schare die niemand tellen kan, voor de troon van God en voor het Lam.
Daarmee is ook het doel van alle opvoeding gegeven. Kinderen van de HERE moeten onderwezen worden en geleid en begeleid in hun groei zo, dat ze als volwassenen in staat zijn hun HERE te danken en te loven met heel hun leven. Zo, dat ze in staat zijn de gaven en opdrachten die de HERE hen schonk (een talent is een gave mèt een opdracht!), hoe verschillend ook, in dienst te stellen van het leven in het Verbond. Om zo die talenten door de HERE te laten inschakelen in de komst van Gods Koninkrijk in volmaaktheid.
Een kind van de HERE moet worden een “mens Gods”, in staat zijn God en Vader lief te hebben en te dienen, Ziende op Christus, gericht op de dingen die boven zijn, wetend van afhankelijkheid en vertrouwen.
Als we het kort samenvatten, dan moet voor ons het doel van het onderwijzen en opvoeden zijn: kinderen leiden en begeleiden bij het leren kennen van hun God en Vader, bij het leren kennen en ontwikkelen van hun door de HERE geschonken gaven, bij het leren kennen van hun beperkingen; ze leiden en begeleiden bij het leren inzetten van hun talenten tot eer van hun Vader en tot heil van de naaste en van alles wat God geschapen heeft, meewerkend aan de komst van de stad van God, het Nieuwe Jeruzalem, het eeuwig Koninkrijk van onze Here Christus.Anti-doel
Misschien zegt u: ja, dat wist ik eigenlijk allemaal al wel. Waarom we dit dan toch opnieuw aan de orde stellen? Omdat boven geschetst doel van onderwijs en opvoeding niet het doel van de wereld is. Niet het doel van de samenleving waarin wij ons bevinden. De moderne samenleving heeft voor kinderen heel andere doelen. En die doelen doordringen langzamerhand, al enkele decennia lang, heel het denken over onderwijs. Ja, het verandert dat denken. Het leidt tot een andere kijk op kinderen. Op een andere kijk op gaven en roeping. Het leidt tot een heel andere manier van opvoeden en onderwijzen.
En dat wordt ook steeds openlijker gezegd.
Wie zijn oor goed te luisteren legt en wie de pers goed bijhoudt weet wat het grote doel van onze samenleving is geworden: in stand houden en doen groeien van onze luxe welvaartsmaatschappij, op een “duurzame” manier. Dat doel wordt nagestreefd vaak met een religieuze ijver. Het duurzaamheidsdenken heeft letterlijk godsdienstige trekken. Om die welvaartssamenleving in stand te houden, zo verzekert “men” ons, is een sterke, groeiende en concurrerende economie nodig. In die economie moet geïnvesteerd worden. Aan die economie moet iedereen en bijdrage leveren. Een zo groot mogelijke bijdrage. Als je dat doet, als je alles geeft voor die economie, nu, dan mag je ook van de verworvenheden van de welvaartsmaatschappij genieten. Kun je niet of niet meer in een of andere vorm een bijdrage leveren aan het opjagen van de economie, aan het steeds harder rond laten stromen van geld en goed, dan ben je een probleemgeval. Iemand die helaas zo min mogelijk mag kosten.
Het onderwijs, en ook de opvoeding, en ook dat wordt duidelijk en openlijk gezegd, moeten dus ook in het teken staan van die economie. Kinderen zijn de werkgevers en werknemers van morgen. Ze moeten zo onderwezen, begeleid en gevormd worden dat ze straks een passende plaats kunnen vinden ergens in die welvaartssamenleving. Mee bouwend aan de stad van de mens. Hier op aarde. Bouwend aan Babel. Daarin ligt steeds meer hun waarde.
Als we kijken naar de opdracht van de HERE, als we uit de Bijbel zien wat het doel moet zijn van onderwijs en opvoeding, dan zien we onmiddellijk het verschil. De maatschappij heeft een anti-doel. Een tegen-doel. Niet gericht op boven maar op het hier en nu. Niet tot eer van de HERE maar tot eer van de mens. Niet bouwend aan Jeruzalem maar aan Babel.Anti-onderwijs
Dat anti-doel, met de middelen waarmee dat anti-doel bereikt kan worden, verovert steeds meer het Nederlandse onderwijs. De scholen gingen er, laten we zeggen, dertig jaar geleden nog van uit dat het onderwijs uit moest gaan van de ontwikkeling van het kind en van de verschillen tussen kinderen (voor gereformeerde scholen dus uitgaan van verschillen die door de HERE zijn gegeven). Het begon heel voorzichtig met spelend en verkennend leren op de kleuterschool. Daarna werd er verder gewerkt vanuit de eerste klas van de lagere school. Later werd dat de basisschool. En op grond van de ontwikkeling van een kind op de basisschool kreeg het onderwijs een vervolg in het voortgezet onderwijs. De lijnen van ons onderwijssysteem volgden de ontwikkeling van kinderen.
Nu is dat anders. Nu lopen de lijnen juist van boven naar benéden. De maatschappij en de economie schrijven aan het onderwijs voor dat steeds hoger en specialistischer opgeleide mensen, die individueel kunnen werken, vertrouwend op eigen kracht, in een tolerante en vertechniseerde samenleving, nodig zijn. Het onderwijs moet voor zulke jonge mensen zorgen. Het middelbaar beroepsonderwijs en het hoger onderwijs. En van daar uit worden er weer allerlei vragen gesteld aan het VMBO, aan de HAVO en VWO. En vervolgens weer aan de basisscholen.
Ziet u het? Van onderwijs aansluitend aan kinderen naar onderwijs aansluitend op de eisen van de economie.
Precies andersom. We noemen het maar, gezien vanuit onze Bijbelse roeping, anti-onderwijs.Meten en macht
Als we die lijnen zien, dan zien we ze ook terugkomen in de praktijk van het onderwijs. Een hel concreet en actueel voorbeeld daarvan is de toekomstige toetsingsplicht voor kinderen van tussen de twee en drie jaar. Omdat kinderen gevormd moeten worden naar het model van de toekomstige welvaartsmedewerker kun je niet vroeg genoeg beginnen met die vorming. Bovendien moet in de welvaartsmaatschappij onderwijs ook nog eens zo goedkoop mogelijk, en dus zo kort en vloeiend mogelijk verlopen.
Uit de techniek weten we dat je productieprocessen zo nauwkeurig mogelijk kunt aansturen door heel veel te meten. “Meten is weten”. En ook “kennis is macht”. Dat technische denken wordt ook voor het onderwijs toegepast. Heel veel meten, en heel vroeg meten, geeft de mogelijkheid om al heel vroeg in het “onderwijs-productieproces” in te grijpen en bij te sturen. Heel veel en heel gedetailleerd meten geeft ook de mogelijkheid om voor iedere fase in dat proces nauwkeurige doelen op te stellen. Minimumdoelen die door iedereen gehaald moeten worden. Een product dat op een bepaald moment niet aan de norm voldoet moet tijdelijk uit dat proces gehaald worden, aangepast, en weer terug gebracht in de productielijn. Anders heb je later een minder- of niet-gewenst eindproduct. Hoe meer en hoe nauwkeuriger je meet, hoe beter je het proces kunt beïnvloeden. Hoe hoger ook je de productie kunt opschroeven.
Vandaar dat experiment (hebt u het gelezen?) in twintig plaatsen om bij kinderen van twee-en-een-half jaar de ontwikkeling, met name op het gebied van taal- en rekenvoorwaarden, al in kaart te brengen. Gevolgd door extra “voorschoolse” inspanningen om kinderen die niet aan “de norm” voldoen, op het gewenste niveau te brengen. Volkomen vreemd aan het wezen van jonge kinderen, maar toch!
In die zelfde manier van denken past ook het plan van de minister van onderwijs om de CITO-eindtoets, die alleen intellectuele vaardigheden meet, verplicht te maken voor alle basisscholen.
Op steeds meer scholen, ook christelijke, ook gereformeerde scholen, worden voor ieder kind nauwkeurige ontwikkelingsplannen vastgesteld, op grond van toetsen. Wie niet aan de norm voldoet, wie niet voldoende presteert, krijgt het stempel “zorgleerling”.
Dit moet een artikel blijven in een weekblad. Daarom gaan we dat niet verder uitwerken. We hopen dat u het herkent.Sterker
Een cynisch verhaal vindt u? Een verhaal van een toetsenhater? Nee. Beslist niet. We zullen niet beweren dat toetsen in het onderwijs nooit nodig zijn. We zullen ook nooit beweren dat sommige kinderen niet meer en andere hulp nodig hebben dan andere. En een zogenaamd leerlingvolgsysteem kan een heel efficiënt middel zijn om de ontwikkeling van kinderen te volgen. Maar daar gaat het juist om: volgen of normen stellen? Het gaat erom welke plaats toetsen innemen in de school. Wat er mee gedaan wordt. Tegen welke achtergrond ze worden afgenomen en met welk doel de resultaten worden gebruikt.
In het onderwijs zelf, door leerkrachten, vakmensen, is en wordt al heel veel en heel lang gewaarschuwd tegen een verkeerde en overdreven toetscultuur. Evenals tegen andere ontwikkelingen, zoals het “nieuwe leren”, het zelfstandig en ontdekkend zelf leren op alle niveaus. Het merkwaardige is dat de ontwikkelingen wel gewoon doorgaan! Eveneens al jaren lang. En steeds verder ingrijpend. Vaak blijft de taal het zelfde. En voor de inspanningen van zeer betrokken leerkrachten, die houden van kinderen en zich volledig voor hun ontwikkeling willen inzetten, hebben we alleen maar veel respect.
Maar blijkbaar heeft het economische en technische denken, het denken van deze tijd, zeg maar de geest van de eeuw, zo’n sterke invloed dat de veranderingen in het onderwijs niet te keren zijn. Of je wilt of niet, via de wetenschap, vakbladen, onderwijsinspectie en schoolbegeleidingsdiensten wordt het hoe dan ook de scholen ingebracht. En zeg nu zelf: welke school wil er van beschuldigd worden dat hij ouderwets is? Of kwalitatief slecht onderwijs biedt? Ander mens
Het erge is dat dit veranderend onderwijs inderdaad leidt tot een andere mens. Samen met andere ontwikkelingen, zoals de afbraak van het gezinsleven, het wegnemen van opvoedingsverantwoordelijkheden bij ouders, het invoeren van lesmethoden die inhoudelijk vrijwel niet meer verschillen, ook al komen ze van zes of zeven verschillende uitgevers, leidt dit tot op termijn onontkoombaar tot andere mensen. Mensen gevormd door een soort “staatsopvoeding”. Eigenlijk zien we die mensen nu al. Eigenlijk zijn we zelf ook al door dit systeem geraakt.
Die nieuwe mens is sociaal-emotioneel onstabiel, individualistisch, gericht op zichzelf, moeilijk in staat om te geven, prestatiegericht, bezig met het vervullen van eigen (vermeende) behoeften. Ik! Ik!
De mens die past in de stad van de mens.
Zo’n mens vervreemdt zich steeds meer van die andere wereld. Van het koninkrijk van God. Voor zo’n mens zal het steeds moeilijker worden om de HERE lief te hebben. Om Gods wil na te streven. Om zijn naaste meer lief te hebben dan zichzelf.
En daarmee moeten we vaststellen dat de tegenwoordige ontwikkelingen in het onderwijs zeer schadelijk zijn voor de christelijke opvoeding waarvan we boven het een en ander schetsten.
De sfeer, de cultuur (want het is meer dan alleen maar lesinhouden en lesmethoden) waarin kinderen nu op scholen opgroeien maakt het hen moeilijker de HERE te dienen. Om te groeien naar “mensen Gods”. Gelukkig dat het niet van mensen afhangt!Overal
En denkt u nu niet: ach, maar wij sturen onze kinderen naar het gereformeerd onderwijs. Of naar het reformatorisch onderwijs. Daar houden ze dit natuurlijk ver buiten de deur .....
Ik meen dat dat te optimistisch gedacht is. Het komt overal! Ook op gereformeerde scholen. Het reformatorisch onderwijs kunnen we niet goed overzien maar uit wat we wel kunnen zien leiden we af dat ook daar niet overal voldoende weerstand wordt geboden.
Nee, de ideeën worden niet overgenomen. Het denken is gelukkig nog heel anders. Maar de vraag is of je methoden en structuren kunt overnemen en invoeren zonder ook van de inhoud iets mee te krijgen. Uit de praktijk blijkt, helaas meestal pas achteraf, dat dit in de meeste gevallen niet mogelijk is. Je krijgt er altijd iets van mee. Het verandert ook je eigen schoolcultuur en opvoedingssfeer.Wat doen we?
Wat moeten we nu met zo’n verhaal? Wat is nu onze taak als gereformeerde opvoeders, trouw aan de doopbelofte?
We menen dat er maar één mogelijkheid is: tegenover de vorming van de “Babelmens” opnieuw of bij voortduur te stellen de vorming van de “mens Gods”. Met elkaar, als ouders en kerkleden er heel hard tegenaan gaan om de kinderen van de kerk in onderwijs, opvoeding en vorming andere zaken voor te houden. Om zo vaak mogelijk met ze bezig te zijn in een andere sfeer en een andere cultuur. Waar niet prestatie op de voorgrond staat en niet het “ik” maar het kind van de HERE zijn. De sfeer van het Verbond!
We hebben nu onze bijbelscholen. Prachtig! Daar wordt heel goed werk gedaan. Dankbaar makend. Maar zijn we er daarmee?
Kinderen bevinden zich zo’n twaalfhonderd uren per jaar in de schoolsfeer. (En, we zeggen het nog maar eens, de sfeer, de cultuur waarin opgevoed wordt legt nog meer gewicht in de schaal dan concrete lesinhouden.) Tegenover die twaalfhonderd uren zitten onze kinderen zo’n tien tot vijftien uur per jaar op de bijbelschool. Misschien twintig? Laat dat eens tot u doordringen. ..........
Kunnen we daar tevreden mee zijn? Moeten we niet schrikken van die verhouding? Zouden we niet, omwille van die kinderen van de HERE, omwille van onze HERE zelf, die verhouding wat meer in evenwicht moeten brengen? De bijbelscholen gestaag uitbreiden? Vaker, langer, meer leergebieden?
Hebben we al echt geofferd voor onze kinderen? Voor de kinderen van de kerk?
We gaan nog een stap verder. Niet voor niets hebben we bijbelscholen. Dat heeft alles te maken met het verdwijnen van echt gereformeerd onderwijs. Met het loslaten van onderwijs en opvoeding in het verbond. In ons blad is daar al vaker over geschreven. Dat is één ding. En daar komt nu de druk en de wetgeving van de overheid nog bij. Dat is het tweede.
Zouden we ons met elkaar niet nog veel meer moeten inspannen om ernstig te onderzóeken of een eigen kleine gereformeerde school mogelijk is? Een school van waaruit bijvoorbeeld op plaatsen waar een eigen school niet mogelijk is bijbelscholen ondersteund kunnen worden? Van waaruit ouders advies en hulp kunnen krijgen? Zodat we er ook allemaal samen iets aan hebben?
Formeel gezien kàn het! Het geven van onderwijs is nog altijd vrij. Als je het zelf betaalt mag je ook zelf bepalen wel systeem je hanteert en wat de lesinhouden zijn. Als je maar blijft binnen de kaders van de Wet op het Basisonderwijs.
En gesubsidieerd onderwijs? Erkend worden als een eigen richting?
Het kan nog. Al een heel aantal jaren, sinds “paars”, hebben we regeringen die zich nog niet inspannen om vrij onderwijs onmogelijk maken.
Of moeten we maar wachten tot de tijden veranderen? Tot een tweede “paars”?
Veel vragen. Antwoorden geven we hier niet. Wel menen we dat we over die vragen heel serieus met elkaar moeten spreken. Laten we nooit tegen onze HERE moeten zeggen: hadden we maar ..........