Rom. 5: 1, 2:
Wij dan, gerechtvaardigd uit het geloof, hebben vrede met God door onze Here Jezus Christus, door wie wij ook de toegang hebben verkregen [in het geloof] tot deze genade, waarin wij staan, ...Alle genadegaven komen door Christus
Paulus stalt in dit vijfde hoofdstuk van zijn brief aan de Romeinen de vruchten uit die de rechtvaardiging uit het geloof mag voortbrengen. De genadegaven die Christus voor ons heeft verdiend, die meekomen met de door Hem verdiende en verworven vrijspraak.
Vanuit de verhouding van vrede met God (vers 1) is er nu ook plaats gekomen voor Gods zegeningen, voor Zijn genadegaven. Alle genade is er in en door Christus. Door Hem hebben wij ook “de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan.”
We moeten af van alle vanzelfsprekendheid. We moeten ook af om het van onszelf te verwachten. We moeten zeker ook af van het staan op ònze rechten, ook als het gaat om wat we op aarde van de Here krijgen. Laten we toch blijven zien dat àlles genade is. Dat alles wat we krijgen echt onverdiend is, en alleen ons deel mag worden door het verlossingswerk van onze Heiland.
We belijden: alles valt ons ten deel uit Gods trouwe zorgzame Vaderhand. Maar ook dat geldt alleen als we gemeenschap met Christus mogen hebben door het geloof. Want Hij alleen heeft het verdiend. En ook Hij alleen geeft ons nu de toegang tot deze “genade, waarin wij staan”. We komen daar alleen via Hem, de weg, de waarheid en het leven. We krijgen het alleen door geloof, in vast vertrouwen en vurige verwachting op Hem. Alleen wanneer wij niets van ons heil en van onze welvaart buiten Hem zoeken (HC zondag 11). Laten we het daarom van onszelf willen verwachten en geen eigenwillige wegen willen bewandelen, maar onze zonden en onvermogen belijden en Hem als onze Zaligmaker en Here aanroepen. Wanneer we zó willen leven bij en uit de vergeving van onze zonden, dan hebben we gemeenschap met Christus als Zijn eigendom. Dan brengt Hij ons in vrede met God en geeft Hij ons deel aan al zijn genadegaven. Dan mogen we alle zegeningen van God ontvangen, die ons in Christus worden geschonken.Toegang tot de troon der genade
Christus leidde ons weer voor de troon der genade. Hij opende die weg door Zijn gekruisigd lichaam en vergoten bloed. Daardoor mogen we staan, verkeren voor Gods aangezicht. In onze gebeden, ja in heel ons leven staan onder Zijn genade.
Rom. 6: 14, 15 stelt dat we niet meer onder de wet zijn, maar onder de genade. “Onder de wèt” betekent dat we vanwege onze zondige verdorvenheid onze zaligheid zelf niet kunnen bewerken. Als we het wel van onze wetswerken zouden verwachten, vallen we onder het oordeel, onder de vloek van de wet juist vanwege onze zonden. Niemand is daarvan uitgezonderd die het van zijn eigen werken verwacht. Want van onszelf doen we alleen maar ongerechtigheid, zonde. En van onszelf verdienen we de vloek van de wet. Die vloek betekende ook dat we niet voor Gods aangezicht konden bestaan, dat er geen leven meer mogelijk was.
Maar we zijn nu niet langer meer “onder de wet” maar “onder de genade”: door de schuldvergevende genade in Christus mogen wij nu voor Gods aangezicht komen en blijven staan, en blijven leven! Daar ontmoeten we nu vanuit de vrijspraak, vrede en vreugde in het leven met Hem.
Ja, door Christus mogen en kunnen wij nu staan èn blijven staan in het genaderijk. Onze verhouding met God is door Hem hersteld, en Hij zorgt er nu uit genade voor dat dit ook zo blijft. Want Hij leeft en staat nu aan de rechterhand van Zijn Vader als onze Hogepriester en Advocaat pleitend voor ons op Zijn zoenoffer. Wij mogen stáán, dat is vooral ook blijven staan in de genade, omdat Hij ons zo de vrijmoedigheid heeft geschonken om in te gaan in het heiligdom. Om daar de genadige zegeningen van de Here te verkrijgen, en de verhoring van onze gebeden die in de naam van onze Heiland worden opgezonden.Blijven staan
Christus is het die de toegang tot God de Vader ontsloten heeft en daarbij vaste grond onder onze voeten schenkt. Want we weten, zegt Hebr. 10: 19-22, dat wij een grote priester hebben over het huis van God. Daarom mogen wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid van het geloof. Met een hart dat niet van zichzelf zuiver is, maar dat door besprenging door het bloed van Christus gezuiverd is van besef van kwaad. En met een lichaam, dat niet van zichzelf rein zuiver is, maar dat gewassen is met zuiver water.
Zo door Christus’ bloed gewassen en gereinigd, gezuiverd en geheiligd, mogen we ingaan in het heiligdom en daar staan, blijven leven, in de genade van God de Vader.
Die belofte geldt al elk gedoopt kindje. En die is werkelijkheid voor ieder die deze belofte van harte aanneemt.
Die genade houdt in het ontvangen van Zijn liefde, Zijn gemeenschap, Zijn nabijheid, Zijn krachten, Zijn gaven, Zijn Geest, Zijn heiligmaking. Dat is het héden der genade door Christus: Wie Hem aanneemt door geloof, heeft eeuwig leven; wie Hem ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem (Joh. 3: 36).