De ergernis van het evangelie in Israël en bij Naäman



    1 Naäman, de bevelhebber van het leger van de koning van Syrië, was een aanzienlijk man in de ogen van zijn heer en van hoog aanzien,want door hem had de HEERE de Syriërs verlossing gegeven. Deze man was een strijdbare held, maar hij was melaats.
    2 En er waren benden uit Syrië getrokken, die een klein meisje uit het land Israël als gevangene weggevoerd hadden. Zij was in dienst bij de vrouw van Naäman.
    3 Zij zei tegen haar meesteres: Och, was mijn heer maar bij de profeet die in Samaria is; dan zou die zijn melaatsheid bij hem wegnemen.
    4 Toen ging Naämanzijn heer vertellen: Zo en zo heeft het meisje dat uit het land Israël komt, gesproken.
    5 Daarop zei de koning van Syrië: Kom, ga op weg – 2 Kon.5:1-5.


    Ook waren er veel melaatsen in Israël in de tijd van de profeet Elisa, en geen van hen werd gereinigd, maar wel Naäman, de Syriër – Lukas 4:27.

Alle citaten uit de Bijbel zijn uit de Herziene Statenvertaling .

We vinden in dit hoofdstuk het uitvoerige verhaal van de genezing van Naäman en van de straf over Gehazi.
Het komt er bij de uitleg hiervan wel bijzonder op aan ons niet te verliezen in allerlei zelf verzonnen toepassingen, veel minder in een dramatisch verhaal over Naäman en Gehazi.
De HEERE heeft ons door Zijn apostel Petrus de weg laten wijzen om Zijn openbaring goed te kennen. 1 Petrus 1:11 lezen we namelijk dat de Heilige Geest door middel van de profeten (dat zijn ook de geschiedschrijvers) van tevoren namelijk getuigde van het lijden dat over Christus komen zou en ook van de heerlijkheid erna.
Het gaat dus ook in deze geschiedenis om Christus.

Nu hebben wij het voorrecht dat Hij Zelf ons heeft onderwezen wat de HEERE in deze geschiedenis heeft geopenbaard - niet alleen voor de tijd van Elisa, ook niet slechts voor de tijd van de omwandeling van Christus op aarde, maar vooral voor onze tijd!
Het was in de synagoge van Nazareth, zo lezen wij in Lukas 4 (en parallelplaatsen) dat Christus Zijn prediking over Zijn komst als vervulling van de profetie van Jesaja hield.
Die preek wekte de verwondering van de toehoorders. Hoe kan deze jongeman, die zij kennen als hun timmerman, weliswaar een betrouwbare en respectabele man, met zulke pretenties komen?
En we lezen dan ook dat Hij daar geen krachten van genezing kon doen - en waarom niet? Vanwege hun ongeloof. Ze brachten hun zieken niet eens naar Hem toe! En het eindigt er dan ook mee dat ze Hem, toen al, bij dat allereerste begin, probeerden te doden.
Maar Hij kende hun gedachten en moest hen dan ook waarschuwen dat zij nog steeds bezield waren met dezelfde afkeer van de profetische oproep tot bekering.

Het ging daar in de synagoge van Nazareth, maar ook al die tijd van Christus' werken, om steeds hetzelfde: het evangelie van Christus was voor de Joden een ergernis, een struikelblok.
Steeds weer heeft de Heere hen dan ook moeten ontdekken aan hun voortgaan op de zondige weg van verwerping van de profeten.
Niet alleen de Schriftgeleerden en Farizeeën maakten Gods gebod krachteloos door hun eigenwillige godsdienst, maar ook velen van het volk verwierpen de oproep tot bekering.
Daarmee, zei Christus toen, gaat u uw vaderen achterna. Die hebben altijd de profeten gesmaad, zelfs vervolgd en gedood. Dat begon al bij Abel en is altijd doorgegaan, Lukas 11:49-51. Als zij u smaden, zei Hij tot Zijn discipelen, moet dat u niet verwonderen – zo hebben zij de profeten altijd vervolgd, Matt.5:12.

Daarom heeft Hij steeds weer gewaarschuwd dat de toorn van de HEERE openbaar wordt over deze eigenwillige verwerping van de oproep tot bekering en voorzegd dat de kinderen van het koninkrijk zullen worden buitengeworpen en anderen van buiten het verbondsvolk de eersten zullen zijn!
Het gaat dan ook in deze geschiedenis om het verzet tegen de oproep tot bekering, zoals het begonnen is in het paradijs en zal blijven tot het einde: de zonde van de eigenwilligheid blijft doorwerken.

Daartegen waarschuwde de HEERE ten tijde van Elisa op twee manieren:
aan de ene kant door Zijn gericht over de verwerping van de eis van Zijn verbond;
aan de andere kant door Zijn verkiezend welbehagen uit te strekken over een buitenstaander.
Het gericht van de HEERE komt uit in het feit dat er niet maar hier en daar wat melaatsen zijn – nee , het zijn er velen. Overal kun je hun roep horen: onrein, onrein! Melaatsen zijn uitgestoten uit de gemeenschap, het zijn van die mensen voor wie nauwelijks nog hulp is.

Over de melaatsen wordt uitvoerig geschreven in Lev.13:20 v.v..
Het isoleren van de melaatsen was niet vanwege het gevaar van besmetting. De melaatsheid was, zo staat het letterlijk in het Hebreeuws, een slag van de HEERE. Een oordeel over de ongerechtigheid.
Ze wordt wel de ziekte van Egypte genoemd, Deut.28:28, vergelijk Ex.9:9. Een melaatse is als een doodgeborene, Num.12:12.

Over dat oordeel heeft de HEERE Zijn volk uitvoerig van te voren gewaarschuwd, voor ze het land van de belofte binnengingen, Deut.28.
Daar wordt onder al die straffen ook gesproken van iets wat ook in de tekst voorkomt: de roof van kinderen:
    Uw zonen en uw dochters zullen aan een ander volk gegeven worden; uw ogen moeten het aanzien en zullen de hele dag naar hen smachten; maar u zult niet bij machte zijn iets te doen, Deut.28:22..

In het tienstammenrijk was er een algemene afkeer van de radicale oproep tot bekering die eerst door Elia was gedaan, later door Elisa en heel veel jonge en aankomende profeten. De zonde van de eigenwillige godsdienst was ontaard in het dienen van de Baäl naast het dienen van de HEERE.

Die toorn van de HEERE kwam ook uit in het feit dat de vijand telkens weer invallen deed in Israël, (2 Kon.6:8). Die militaire operaties stonden uiteraard ook onder leiding van Naäman.
Zo was ook dat meisje geroofd, dat als dienstbode bij mevrouw Naäman was gekomen.
Dat was geen oordeel over dat meisje en haar ouders. Want uit haar spreken tot haar mevrouw horen wij dat zij hoog opgeeft van Elisa als profeet van de HEERE. Dat had zij uiteraard thuis geleerd! Zij kwam uit een gezin van de ‘rest van de verkiezing’, van het overblijfsel, van de 7000 die de knieën voor Baäl niet gebogen hadden.
En toch moet zij nu leven ver van het land van de belofte in een heidense omgeving.
Zij zegt haar mevrouw dat Naäman naar Elisa toe moet om genezen te worden. Daarmee nam zij een groot risico, want als die genezing niet tot stand zou komen zou dat haar als schuld worden aangerekend.

Achteraf wordt het duidelijk dat de HEERE reageert. Want Hij heeft er toen zo voor gezorgd dat dat vrome meisje in Syrië terechtkwam, een plaats kreeg in het huisgezin van Naäman en vervolgens het oor kreeg van haar mevrouw en dat zo de weg gebaand werd voor Gods verkiezend welbehagen.
Want tegenover de treurige toestand van Gods volk vanwege de toorn van de HEERE komt nu Zijn gunst over een heiden.

De HEERE heeft deze man gebracht tot een bijzondere positie. De veldheer, door de koning hoog geëerd, op wie hij altijd kan vertrouwen, die steeds weer gezorgd heeft voor allerlei veroveringen. Dat was het werk van de HEERE. Hij had deze heiden in Zijn dienst genomen, zoals Hij bijvoorbeeld later zou doen met koning Kores om Zijn volk uit de ballingschap te bevrijden.
Ook was Hij het die deze Naäman bezocht met melaatsheid. En dat alles om Zijn welbehagen te doen.

Dat moet heel Israël aan het denken zetten: de koning en de militairen, de valse profeten, de Baäl-aanbidders! Want wie wordt er gereinigd? Notabene een aartsvijand. Een uitlegger zegt ervan dat Naäman bij Israël berucht was als een machtige veldheer en schrijft daarover:
“Dat moet een naam geweest zijn onder de Israëlieten met huivering genoemd, waarmee men de kinderen bang zal hebben gemaakt”.
Zo ver gaat de HEERE om Zijn evangelie niet alleen aan het Israël van die dagen, maar ook aan al Zijn volk van later eeuwen heel duidelijk en onontwijkbaar voor ogen te stellen.

Dus gaat het in heel deze geschiedenis om het werk van Christus, om Zijn totalitaire oproep om Hem te volgen. Het gaat om het evangelie, dat een ergernis is voor Joden en dwaasheid voor de heidenen. Het roept op om alle eigen gedachten gevangen te geven aan Hem, om alle eigenwilligheid af te zweren en Zijn geboden met dankbaarheid te doen en Hem te volgen door het kruis om Zijnentwil te dragen.
Zo is Hij bezig, het Lam, Die het boek heeft aangenomen van Hem Die op de troon zit en Gods welbehagen gelukkig doet voortgaan.

Hij regeert ook nu nog in het groot, als legers uitrukken en de luchtmacht opereert, maar ook in ons eigen leven als wij ziekte en verdriet moeten ervaren, als voorspoed en blijdschap ons deel mogen zijn.
En wij blijven het beseffen: het is alleen Gods soevereine welbehagen, dat Hij ons zegent met vrede en troost en onze voeten richt op de weg van Zijn geboden. Het is alleen Zijn genadig welbehagen in Christus dat Hij toch nog Zijn kerk bewaart, ook al is zij zo klein geworden en haar verlost van de zonde van eigenwilligheid.