Het gebed van een rechtvaardige ... (7, slot)


En het gelovige gebed zal de lijder gezond maken, en de HERE zal hem oprichten. En als hij zonden gedaan heeft, zal hem vergiffenis geschonken worden. Belijdt daarom elkaar uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt Met deze aflevering maken we een afronding van deze serie over het gebed. Het was de bedoeling om de nadruk te leggen op de grote waarde van het gebed voor ons leven met de HERE. Ons verbondsleven dat heel ons aardse leven omvat. We wilden dit ook in de titel van deze serie laten uitkomen: “Het gebed van een rechtvaardige...”, citaat uit Jak. 5:16. Een rechtvaardige is een ware gelovige, die leeft in de gezindheid van de Geest. Die in Gods wegen wil wandelen. Die dankbaar is voor de rechtvaardigmaking door Christus en zich eigendom van Hem weet voor heel zijn leven. Dat bepaalt ook zijn alledaagse leven. In alles wil hij zich afhankelijk weten en gehoorzaam zijn. En wanneer hij daarin zondigt - en dat gebeurt vaak - dan vraagt hij daarvoor vergeving aan zijn hemelse Vader.
Een rechtvaardige is geen volmaakte heilige, wel een kind van zijn Vader, aangenomen door het zoenbloed van Christus. Een kind dat zijn Vader wil volgen. Dat zijn leven wil stellen in dienst van Gods koninkrijk.

Bidt en werkt


Daar hoort bij het betrekken van God de Vader in alle zaken van het leven. Als we daarbij het grote belang zien van het bidden voor ons leven, moeten we tegelijk onze verantwoordelijkheid wel laten staan. Als we bidden om ons dagelijks brood, dan blijft natuurlijk het gebod om te werken gewoon staan. We zijn afhankelijk van de goede leiding en zorg van de HERE. En mogen daar ook van uitgaan. Wij moeten ons niet bezorgd maken over wat we zullen eten. We hoeven niet in grote spanning te leven met de vraag waarmee we ons zullen kleden, of ons grote zorgen maken of we wel een goed huis kunnen vinden. De HERE leert ons om al deze zaken door gebed met smeking en met dankzegging aan Hem bekend te maken. Daar mogen we dus ook verhoring op verwachten. Er is in het verbond met God de toezegging van liefdevolle zorg van onze God en Vader. Maar die zullen we niet mogen uitspelen tegen het duidelijke gebod om voor ons brood te werken. 2 Tess. 3:10 zegt:
    Wil iemand niet werken, dan zal hij ook niet eten.

Het gebed tot de HERE is geen vrijbrief om maar met de armen over elkaar te zitten. De HERE wil ons eten en drinken niet zomaar op een presenteerblaadje geven. Wij zijn hier op aarde niet in een eldorado van rust en genot, zonder te hoeven werken. Zo was het al niet in het paradijs.
Wij hebben een opdracht van de HERE gekregen. Die klonk al ìn het paradijs, en die werd herhaald aan Noach na de zondvloed (Gen. 1:28;2:15;9:1,7). Het is daarom ora et labora, bidt èn werkt (Gen. 8:20;9:20;
Wat wij bidden van de HERE met betrekking tot onze levensvoorzieningen is dus vooral bidden om een zegen op ons werk, op onze inspanningen.
Psalm 128 zegt daarvan:
    Welzalig ieder die de HERE vreest, die in zijn wegen wandelt,
    want gij zult eten de opbrengst van uw handen; welzalig gij, het zal u welgaan.

De HERE vraagt onze inspanning, dat is zijn opdracht aan ons. Die wil Hij zegenen. Er het goede uit doen voortkomen. Maar wat betekent het dan voor ons dat in Psalm 127 staat dat God het brood zijn beminden in de slaap geeft?
Daarin wordt ons duidelijk gemaakt dat ook ons brood een zegen is van de HERE. We moeten het brood niet zien als iets dat we zelf hebben verdiend. De HERE wil het aan zijn kinderen geven als onverdiende genade. Het is zijn gunst en goedheid dat Hij het ons geeft, op ons gebed. Maar onze verantwoordelijkheid om ervoor te werken blijft. Dat wij het krijgen van de HERE ons ten goede, dat is de echte zegen van de HERE. Zonder zijn zegen zou het tevergeefs zijn. Tevergeefs wil zeggen dat wat we aan werk doen om eten te krijgen, zonder Gods zegen zijn bestemming mist. Zonder Gods zegen leven we buiten de gemeenschap met God. Dan eten we misschien wel ons brood, maar doen dat buiten Gods koninkrijk. Aan de zegen van de HERE moet ons dus alles gelegen zijn. Daarvoor moet gebeden worden. Tegelijk moet er gewerkt worden in dienst van Gods koninkrijk. Zo wandelen we op Gods wegen.

Uw en ons


Alles vormt dus een eenheid in het verbond. Het bidden voor ons levensonderhoud en het werken ervoor. Maar ook het werken voor ons levensonderhoud en het dienen van God. Dat willen we aan de hand van het onze Vader nog een keer nader bezien.
De eerste 3 beden beginnen met “Uw”: Uw naam worde geheiligd, Uw koninkrijk komen en Uw wil geschiede. In de daaropvolgende beden wordt gesproken over “ons”: Geef ons, Vergeef ons, Leidt ons niet, maar verlos ons. Maar dat wil zeker niet zeggen dat het eerst om het belang van Gòd gaat en daarna om òns belang. Alsof we eerst de HERE het zijne toe bidden en daarna ònze wensen voorleggen. Nee, zo is het beslist niet. In het verbond hebben de Vader en wij gemeenschappelijke belangen. Omdat de Vader ons in zijn verbond heeft opgenomen. De Heidelbergse Catechismus leert ons in de zondagen 47-49 duidelijk dat het in die eerste gebeden juist gaat om onze activiteit. Wanneer wij bidden “Uw naam worde geheiligd” vragen wij om Gods hulp dat wij Hem recht kennen, en dat wij Hem prijzen en roemen in al zijn werken. Deze bede houdt dus in de eerste plaats in dat wij de Schriften kennen, daar uit lezen, daar goede studie van maken, daar hartelijk uit leven. Met de Schrift ook de kerkgeschiedenis kennen: Gods grote daden van verlossing in de geschiedenis. Met de bril van de Schrift ook de grote daden van God de Schepper in de natuur zien. En God dan daarom prijzen. Prijzen voor wat we van Hem weten uit zijn Woord, uit zijn daden. Daarvoor bidden we om Gods hulp. Wie dat nalaat, bidt tevergeefs. Die ziet niet wat het verbond met God inhoudt. Die bidt loze woorden.

Geopenbaarde wil


Datzelfde geldt voor de tweede bede. Daarin bidden wij voor de volkomenheid van Gods rijk. Maar ook dat betekent dat wij ons moeten laten regeren door Gods Woord en zijn Geest. Dat vereist radicale bekering en dus ook activiteit. In die weg wil de HERE dat wij hoe langer hoe meer gaan functioneren als het beeld van God. En zo weer de oorspronkelijke scheppingsopdracht waar kunnen maken, ons koninklijk ambt weer bedienen.
Ook in de derde bede gaat het om een actief volbrengen van Gods geopenbaarde wil door ons. Zijn geopenbaarde wil, dat is wat Hij ons in zijn Woord als zijn wil heeft geopenbaard. Wat Hij daarin dus ook van ons vraagt. We bidden de HERE dus niet dat Hij maar zijn verborgen wil moet uitvoeren, zijn zaken maar moet afwikkelen, zijn raad volbrengen. Wij bidden hier niet dat wij ons dááraan maar zullen onderwerpen. Bij de volvoering van zijn wil is er immers geen verschil tussen hemel en aarde. Het ‘geschieden’, het tot stand komen van Gods wil in de hemel wordt nu juist tot voorbeeld gesteld aan ons die op de aarde wonen. Zoals de engelen in de hemel God zonder enig tegenspreken gehoorzaam zijn, zó moeten wij het zijn. Uw wil geschiede, dat is dat wij onze taak gewillig en trouw vervullen, en daarbij onze eigen wil verloochenen (HC zondag 49). Dat vraagt inzet en strijd. Daarvoor is strijd tegen de zonde, vooral tegen ons eigen ik, onze oude mens, nodig. Zelfverloochening, één van de grootste opgaven van ons leven. Voor dit alles bidden we Gods hulp en bijstand.
Daarvoor is ook nodig dat wij uit de Schrift moeten leren, wat Gods wil nu precies is. Wat Hij van ons vraagt in onze omstandigheden. Daarvoor smeken wij nu om de wijsheid die van boven is. Telkens hebben we bij ons zoeken naar de wil van de HERE nodig dat wij bij een geopende Bijbel bidden in vertrouwen op de HERE. Jakobus 5:5:
    Indien echter iemand van u in wijsheid tekort schiet, dan bidde hij God daarom, die aan allen geeft, eenvoudigweg en zonder verwijt.


Dagelijks brood


Wanneer wij vervolgens bidden om ons dagelijks brood, is nu duidelijk dat dat volledig in verband staat met die eerste drie beden. We vragen dan om het brood dat we nodig hebben om te kunnen werken. Werken in dienst van Gods koninkrijk. Nooit zullen we wat we van de HERE vragen af mogen zonderen van de dienst aan Hem. Want dan zijn we egoïstisch bezig en niet op de HERE gericht. Dat past niet bij het verbond met God. Dan zal God ons ook niet het goede geven. Want dan wordt het gebed niet tot een zegen maar tot een vloek. Dat is minstens zo erg als dat we helemaal niet voor ons brood, ons werk, ons huis, onze welvaart hadden gebeden.
Opnieuw lezen we daarover in de brief van Jakobus: hoofdstuk 4 vers 2b,3:
    Gij hebt niets, omdat gij niet bidt. Of, gij bidt wel, maar gij ontvangt niet, doordat gij verkeerd bidt, om het in uw hartstochten door te brengen

Als we bidden om onszelf te willen verrijken, te willen bevredigen, en onszelf over te willen geven aan eigen lusten en genot, zonder daarmee de HERE te willen dienen en eren, dan wordt ons gebed tot een vloek. Het leven in de wereld naar de stijl van de wereld, staat haaks op het leven in het verbond. In feite is dat overspel, verlating van het verbond met onze trouwe God en Vader. Daarvan zegt Jak. 4:4
    Overspeligen, weet gij niet, dat de vriendschap met de wereld vijandschap tegen God is? Wie dus een vriend der wereld wil zijn, wordt metterdaad een vijand van God.

Als we in twee werelden willen leven, een wereld waarin we onze eigen gang gaan, èn een wereld waarin we bidden en bijbellezen en naar de kerk gaan, dan kiezen we tégen God. Want niemand kan twee heren dienen (Matt.6:24). Niet God èn Mammon. Niet God en onze eigen hartstochten, lusten. We kunnen niet meedoen met de wereld, en tegelijk bidden om Gods goede gaven. De HERE vraagt ons helemaal. Dat moet ons voor ogen staan als we bidden om ons dagelijks brood. Want dan bidden wij tot onze God en Vader, die ook een jaloers God is (Jak. 4:5): Hij, die Zichzelf aan ons als God en Vader geeft, vraagt van ons in alles onze wederliefde. Maar als ons gebed en leven als verbondsverkeer en verbondswandel hand in hand gaan, dan mag ons gebed een liefelijke reuk voor de HERE zijn. Dan is het Hem aangenaam. Dan zal Hij ons gebed zeker willen verhoren, ook al zijn we dat zelf niet waard.

Wapenrusting


We schreven al dat het leven in het Koninkrijk van God strijd kost. De goede strijd van het geloof. Juist ook daarop zal ons gebed zich moeten richten. Dat komt tot uiting in de tweede bede en de zesde bede. In “Uw koninkrijk kome” horen we de antithese met het rijk van de satan. HC zondag 47 zegt in de toelichting daarop:
    verbreek de werken van de duivel en alle macht die tegen U opstaat
. In de zesde bede wordt dat nog duidelijker:
    Wij zijn van onszelf zó zwak, dat wij zelfs geen ogenblik kunnen standhouden, en bovendien houden onze doodsvijanden- de duivel, de wereld en ons eigen vlees – niet op ons aan te vechten. Daarom bidden wij U: wil ons toch staande houden en sterken door de kracht van uw Heilige Geest, zodat wij in deze geestelijke strijd niet het onderspit delven, maar altijd krachtige tegenstand bieden, totdat wij uiteindelijk de volkomen overwinning behalen.

Steeds zullen we dus moeten bidden om de kracht van de Heilige Geest. Zijn zwaard is het Woord. In de kracht van Geest en Woord kunnen we staande blijven. Dat is onze geestelijke wapenrusting. In Ef. 6:10-20 wordt die geestelijke wapenrusting beschreven. Daar lezen we ook, dat we bij het aandoen van die wapenrusting steeds moeten blijven bidden (vers 18). Om zelf stand te houden, maar ook voor de strijd van alle heiligen. Dat gebed om de hulp en bijstand van Gods Geest is essentieel voor heel ons leven. Wij kunnen niet zonder. Als we zijn bijstand niet ontvangen dan verliezen we het. Dan worden we meegezogen door de verleidingen van de wereld en de satan. Dan laten we ons aftrekken van Christus en Gods Woord. Maar met de wapenrusting die ons op het gebed, door God Zelf wordt aangereikt, doet Hij ons standhouden in de sterkte van zijn macht (Ef. 6:10). Zo wordt kracht verleend aan het gebed dat in ootmoed en oprechtheid Gods nabijheid en steun vraagt. De kracht van Gods genade, vertroosting en bemoediging (2 Kor. 12:9; Ef. 3:16; Fil. 4:13; Kol. 1:11; 2 Tim. 1:8). De kracht van Gods Woord dat mensen en harten overwint (Rom. 1:16; 1 Kor. 1:18; 2 Kor. 6:7). Deze kracht sterkt en bemoedigt ons in verdriet. Doet ons vertrouwen op onze God en Vader in de moeilijkste omstandigheden en doet ons volharden tot het einde.

Vermag veel


Het gebed van een rechtvaardige vermag veel omdat er kracht aan verleend wordt, zegt Jak. 5:16. Wat mogen we nu van ons gebed verwachten? Niet minder dan wat Elia verwachtte toen hij om droogte vroeg en toen hij vervolgens 3 ½ jaar later om regen bad!
Wat was dan het geheim van Elia’s gebed? Het zat hem niet in zijn persoon: “Elia was slechts een mens als wij” (vers 17). Letterlijk: hij leed aan dezelfde dingen als wij. Maar waar zat het dan wel in? Hij was rechtvaardig: hij hield rekening met Gods Woord, met zijn beloften en zijn dreigingen. Hij wilde in dienst staan van Gods koninkrijk. Hij wilde in ootmoed mede-arbeider van God zijn. Wat hij bad, was geen zaak van eigen belang. Maar voluit een gebed om het recht van God. Om Gods eer. Om de voortgang van zijn rijk en de eerbiediging wil. Zo wil de HERE gebeden worden. En op dat gebed toont Hij zijn krachtige daden.
Daarom, zegt Jak. 5:5, zal een gelovig gebed ook de lijder gezond maken, en de HERE zal hem oprichten. Maar daarbij moeten we wel bedenken dat de herstellende kracht niet voortkomt uit de rechtvaardige of gelovige zelf. Die kracht komt van God: ‘en de HERE zal hem oprichten’. Die kracht wordt wel afgebeden en zo door God aan het gebed verleend.
Betekent dat nu dat God elke zieke voor wie gebeden wordt, zal genezen? In de eerste plaats is het maar de vraag of het in Jak. 4:14 gaat over iemand die lichamelijk ziek is of geestelijk zwak is. De uitleggers van deze tekst zijn op dit punt verdeeld. Maar in beide gevallen - bij ziekte of zondige zwakte - wordt bedoeld dat een gelovig gebed nodig is, dat rekening houdt met Gods wil en onderworpen is aan zijn raad. De HERE wil gebeden worden voor herstel. Het moet een gelovig gebed zijn. Zonden mogen zo’n gebed niet in de weg staan. Daarom moeten eerst de zonden worden beleden tegenover elkaar. Zo kan er op goede manier ook gebeden worden voor herstel. In geval er hier sprake is van ziekte, zijn het niet de medicijnen of zalf, die iemand gezond maken. Het is God Zelf, die zijn zegen daarover moet geven. Als iemand ziek is, dient hij te beseffen, dat zijn gezondheid in de hand van de HERE is. Genezing gebeurt door zijn kracht. Als we onder die ‘ziekte’ geestelijke zwakte moeten verstaan, geldt in feite hetzelfde. Herstel daarvan komt niet voort uit eigen kracht, of uit de kracht van de medebroeder of zuster. De HERE zal het moeten doen.

Maar de HERE wil wel dat wij die kracht afbidden. En van zo’n gebed moeten we beslist niet gering denken, zegt Jakobus. Kijk maar naar Elia! Wat een grote krachten uit de hemel heeft hij niet los gebeden. Dat mogen we nu ook van ons bidden verwachten. Als we bidden als een rechtvaardige. Maar laten we daarbij wel blijven erkennen dat de krachten door God verleend worden, als Hij wil. Niet het gebed zelf is krachtig.
Deze woorden van Jakobus sluiten dus een Schriftuurlijke basis voor het magische en zelfgerichte handelen van gebedsgenezers uit. Ook moeten we erop letten: het gebed vermag ‘veel’, maar het vermag niet àlles. Als herstel uitblijft of als het in ons gebed gevraagde niet gebeurt, hoeft ons gebed niet verkeerd te zijn geweest. Ons gebed, als dat naar Gods wil was, wordt altijd verhoord. Maar God bepaalt op welke wijze en op welke tijd. Hij bepaalt of en hoe er kracht aan verleend wordt.

Bidt zonder ophouden


Tenslotte, wat is het gebed een geweldig mooie zaak binnen het verbond met God! Laten we het gebed daarom nooit veronachtzamen of verwaarlozen, of er slordig mee omspringen. Laten we er op een Gode welbehaaglijke wijze mee omgaan. Zodat het echt tot een lieflijke, welriekende reuk is voor de HERE. Laten we onszelf daarop onderzoeken en onszelf waarnodig verbeteren. En ook elkaar aansporen om zo voortdurend de HERE aan te roepen, zijn Koninkrijk te zoeken en Hem al het nodige te vragen voor het leven in verbond met Hem. In eerbiedige verootmoediging en pleitend op het offer van Christus. In dankzegging en aanbidding vanwege zijn genade en goedheid.
Laten we in de naam van Christus zo onze VerbondsGod en Vader in alles betrekken en smeken om de bijstand van zijn Geest. Bidden om wijsheid en inzicht in zijn Woord. Steeds voorbede doen voor de kerk, haar bewaring, bescherming en vermeerdering. Elkaar onze schulden belijden, en bidden voor elkaar. Laten we zo volhardend in geloof en met aanhoudend gebed ons vol ijver spoedende naar de wederkomst van onze Here Jezus Christus op de wolken.