De uitverkiezing van God is de grond van het eeuwige heil. Snap jij wat er met deze zin bedoeld wordt? En snap jij waarom de uitverkiezing de grond van ons heil is? Of vraag je je af of het eigenlijk wel bijbels is om het zo te zeggen?
In dit artikel willen we zien welke definitie de Dordtse Leerregels geeft van het woord uitverkiezing. Ook laten we de Remonstranten aan het woord, die bij de uitverkiezing onderscheid maken tussen een algemene en bijzondere, bepaalde en onbepaalde, volkomen en onvolkomen uitverkiezing. Vandaag in de Bazuin: de Dordtse Leerregels hoofdstuk 1 de artikelen 7 t/m 11.
Definitie
De Dordtse Leerregels geven in artikel 7 eerst een definitie van het woord 'uitverkiezing': wat is de uitverkiezing precies? “Deze uitverkiezing is een onveranderlijk voornemen van God, waardoor Hij voor de grondlegging van de wereld uit het hele menselijke geslacht – dat door eigen schuld de oorspronkelijke gerechtigheid verloren en zich in zonde en ondergang gestort heeft – een vast en groot aantal mensen in Christus tot het heil heeft uitgekozen.”Van eeuwigheid
De vorige keer hebben we gezien dat Gods besluit niet menselijk is, niet veranderlijk. God heeft in zijn raad het voornemen gehad om mensen te verkiezen, van eeuwigheid af. Dit voornemen heeft geen begin, omdat God zelf eeuwig is. Het was er voor de schepping, het was er toen God 'was'.
Nog voordat de mensen geschapen zijn heeft God uit het menselijk geslacht een bepaald aantal mensen uitgekozen. We belijden dit onder andere op grond van Efeziërs 1:4 waar staat: “Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren voor de grondlegging der wereld”. Zie verder Rom. 8:29-30: “die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld van zijn Zoon...”Schuldig, maar gered
Onze belijdenis legt er nadruk op dat ieder mens zondig is. Ieder mens heeft zijn schuld aan zichzelf te wijten! Wij hebben onszelf in zonde en ondergang gestort. Wij hebben onszelf in het ravijn van de dood geworpen. Geestelijke en eeuwige zelfmoord. God echter vangt mensen op en brengt hen weer in verbondenheid met Hem. Hij vangt niet alle mensen op. Wie Hij niet opvangt, blijven zelf schuldig en ontvangen daarvoor terechte straf. Wie Hij wel opvangt, ontvangen het eeuwige leven, eeuwige verbondenheid met Hem. Besef je je dat goed!? Wij allen waren ten dode opgeschreven, schuldig om eeuwig gestraft te worden! En toch mag er redding zijn, door het geloof in de Here Jezus Christus!Weet God precies wie?
Vervolgens zegt onze belijdenis dat God altijd al precies wist wie Hij ging verkiezen en redden. Hij heeft van eeuwigheid af een vast en groot aantal mensen geselecteerd. De belijdenis spreekt over een 'vast en groot aantal mensen' die behouden worden. Je zou je namelijk kunnen afvragen of God ook werkelijk personen op het oog had, 'toen' Hij selecteerde. Gaat het om een 'aantal mensen', of om concrete personen? Gaat het om de concrete persoon Piet de Vries, die in 1834 zou geboren worden, die in 1846 zijn opleiding afrondde en bij zijn vader ging werken? Of gaat het om getallen: zoveel mensen moeten er behouden worden, maar het moet nog blijken wie. Nee, onze belijdenis zegt hier stellig: een vast en groot aantal. De namen van de mensen liggen al vast, die zijn in Gods boek geschreven (Openb. 21:27; Openb. 13:8 vgl. vers 10 over de volharding). Zie verder Joh. 6:37-39; 10:27-28; 17:2, 12 en 24 (zie ook hieronder) en Ef. 1:11. (Vergelijk DL I, veroordeling van de dwaling 3.)Waarom?
Waarom heeft God mensen uitgekozen? Waarom heeft God een reddingsplan 'bedacht'? De grond van Gods uitverkiezing is zijn welbehagen, dat is: alleen omdat Hij het Zelf wil. Hij heeft redenen uit Zichzelf genomen. Niet omdat wij zo mooi zijn, of omdat de in zonde gevallen wereld zo mooi was. Nee, de reden waarom Hij ons wilde redden is omdat Hij het zelf wilde. Omdat Hij volmaakt is in Zichzelf, omdat Hij Zichzelf eeuwig liefheeft. En omdat Hij verheerlijkt wil worden door zijn schepping. Hij is niet van ons afhankelijk, Hij heeft ons niet nodig, maar toch heeft Hij de wereld gemaakt. De wereld draait niet om ons, maar om Hem! (Vgl. Bazuin jrg. 3, no. 24, blz. 320.)In Christus
Misschien heb je je wel eens afgevraagd wat de uitverkiezing nu met het verbond te maken heeft. Want soms lijkt het alsof dat twee losse 'trajecten' zijn. Je bent in het verbond opgenomen, omdat God jouw gelovige ouders heeft gegeven (1 Kor 7:14). Maar misschien heb je wel de vraag of je uitverkoren bent: “wil de God die mijn ouders dienen ook werkelijk mijn God zijn?”
De verhouding tussen verbond en verkiezing is iets wat wij ten diepste niet kunnen begrijpen. Het zijn twee kanten van Gods ene grote heilswerk tot verlossing van zijn kinderen. Maar hiermee hoeven we nog niet meteen te zwijgen. We mogen namelijk meer zeggen, net zoals onze belijdenis dat hier ook doet.
Als we over de uitverkiezing spreken, wijst Gods woord ons naar Christus. En dat doet artikel 7 ook. Er staat namelijk (ingekort) “Deze uitverkiezing is een ... voornemen van God, waardoor Hij ... een vast en groot aantal mensen in Christus tot het heil heeft uitgekozen.” God heeft zijn volk in Christus uitgekozen. Wat betekent dat 'in Christus uitgekozen/uitverkoren'?
Hiermee bedoelt artikel 7 dat de uitverkiezing niet buiten Christus om gaat. Christus is erbij betrokken, de uitverkorenen zijn door Christus behouden en zijn aan Hem gegeven. Om behoud te vinden moeten we naar Christus vluchten. In zijn hand zijn we veilig. Hij zet zijn leven in voor zijn schapen, zoals Hij dat zegt in Johannes 6:37 (vergelijk ook 35-40) Alles wat Mij de Vader geeft, zal tot Mij komen, en wie tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen.
En in Johannes 10:14-15: Ik ben de goede herder en Ik ken de mijne en de mijne kennen Mij, gelijk Mij de Vader kent en Ik de Vader ken, en Ik zet mijn leven in voor de schapen.
De Here Jezus Christus is de Middelaar van het verbond, Hij pleit voor hen en zorgt voor hen. Hij roept ons op om ons te bekeren en tot Hem te komen. Daartoe zijn ook al zijn tekenen opgeschreven, “opdat gij gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zoon van God, en opdat gij gelovende, het leven hebt in zijn naam.” (Joh. 20:30-31). Christus is niet de grond van de verkiezing, wel de grond van onze zaligheid en Hij is het Hoofd van de uitverkorenen. Maar de grond van de verkiezing is Gods welbehagen.
Als je verder wilt nadenken over de verhouding verbond en verkiezing kan ik je het boekje 'Verbond en verkiezing' aanraden, van dr. J. van Genderen (Kok, Kampen 1983).Eén verkiezing
De Remonstranten vonden vele wegen en redenen om te zeggen dat de keuze uiteindelijk niet bij God maar bij de mensen lag. Ze zeiden bijvoorbeeld dat er een algemene, onbepaalde uitverkiezing is en een bijzondere, bepaalde uitverkiezing. Deze laatste is (volgens hen) weer onderverdeeld in een onvolkomen en volkomen uitverkiezing. De onvolkomen uitverkiezing kan herroepen worden, de volkomen uitverkiezing niet. Er is een uitverkiezing tot geloof en een tot behoud. Dit betekent dat de uitverkiezing tot het rechtvaardigmakend geloof nog niet direct de beslissende uitverkiezing tot behoud is! Het gevolg hiervan is dat wanneer je gelooft, je nog geen zekerheid hebt dat God je bij dat geloof zal bewaren. (Vgl. DL I, veroordeling van de dwaling 2.) Dit hangt er ook mee samen dat de Remonstranten het Oude Testament minder achten dan het Nieuwe Testament.
Onze belijdenis zegt daarentegen in artikel 8: nee, er is één en dezelfde verkiezing. Er is één weg tot behoud (Joh. 14:6; Hand. 15:11). Alles ligt vast in Gods besluit ten leven, zelfs al de goede werken die zijn uitverkoren kinderen mogen gaan doen (Ef. 2:10). Het maken van onderscheid is een eigen verzinsel. Het gaat in tegen wat we hierboven zeiden over het feit dat God precies weet wie Hij gaat verlossen. Het doet afbreuk aan Gods trouw en betrouwbaarheid en het ontneemt ons de zekerheid van ons eeuwig heil.Verkiezing tot geloof
De verkiezing is de bron van ons geloof, zegt artikel 9. De mensen die uitverkoren zijn gaan geloven. Niet omdat God wist dat ze zouden gaan geloven, maar omdat God hen verkoren heeft om te gaan geloven. Het geloof is de vrucht van de verkiezing, de verkiezing is de oorzaak van het ware geloof. Dat staat bijvoorbeeld in Romeinen 8:28-30. In die tekst staat Gods beslissing vooraan. Roeping, rechtvaardiging en verheerlijking komen daaruit voort. Daarom kan de gelovige zeggen: “Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?” (vers 31).
Dit komt ook naar voren in Romeinen 5:1-11, vlg. vers 10: Want als wij, toen wij vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood zijns Zoons, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden, doordat Hij leeft.
Alle mensen waren vijanden (vgl. Rom. 3:9-20), en toch heeft God in zijn welbehagen zijn Zoon gezonden om mensen met Zich te verzoenen (zie ook Ef. 2:3-5). Het is Gods werk, Gods initiatief, Gods roepende, zoekende arbeid (vgl. Deut. 7:7). Dat was de enige weg, om de zondige, ontrouwe, wegrennende mens te behouden. En Hij zal, nu Hij de gelovigen met Zich verzoend heeft, hen zeker bewaren tot het eeuwige leven (Rom. 5:11; vgl. HC Zondagen 5-6, de zoektocht naar de ware Middelaar en Verlosser).Gods welbehagen en onveranderlijkheid
In artikel10 komen we opnieuw tegen dat de grond van de verkiezing alleen gelegen is in Gods welbehagen. Niet onze daden, niet onze goedheid, niet onze trouw of gehoorzaamheid zijn voor God een reden om ons te verkiezen en te behouden. Sterker nog: goede daden, trouw en gehoorzaamheid zouden er niet eens zijn als God niet verkiest! Al het goede komt alleen uit God voort, Hij bestemd mensen tot het eeuwige leven (Mal. 1:2-3; Rom. 9:11-13; Hand. 13:48).
Artikel 11 geeft daarbij aan dat God niet terug zal komen op zijn besluit. Wie Hij verkoren heeft, die heeft Hij verkoren. Zijn besluit is onveranderlijk, omdat Hijzelf onveranderlijk, wijs, alwetend en almachtig is! Het aantal uitverkorenen ligt vast, Hij weet wie Hij bestemd heeft tot het eeuwige leven.
Hij kiest, roept, redt en bewaard zijn volk. Hij heeft zijn Zoon gezonden om onze zonden op zich te nemen. Hij heeft zijn Geest gezonden om in ons hart te werken, dat wij Christus aannemen. Zo is de Drie-enige God bezig om zijn reddingsplan te volvoeren. Hij leidt zijn schapen aan zijn trouwe herdershand, op weg naar het eeuwige leven.
Ik vrees geen kwaad, want Gij zijt bij mij!