42 Er kwam een man uit Baäl-Salisa; hij bracht de man Gods broden van de eerstelingen, twintig gerstebroden en vers graan in zijn tas. En die zei: Geef het aan de mensen om te eten.
43 Maar zijn dienaar zei: Hoe moet ik dat aan honderd mannen voorzetten? En hij zei: Geef het aan de mensen om te eten, want zo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden.
44 Zo zette hij het hun voor, en zij aten en hielden over, overeenkomstig het woord van de HEERE.
2 Kon.4: 42-44 Herziene Statenvertaling
Opnieuw een wonder van de HEERE voor Zijn knecht Elisa en allen die op die dag daar bij de profeet waren. Misschien was het wel een sabbat, gezien het grote aantal aanwezigen. Op die dag ging men immers naar de profeet, naar de kerkdienst waar het Woord van God werd verkondigd. En uiteraard zullen ook de leerling-profeten aanwezig zijn geweest.
We zijn geneigd om alleen dat wonder van de vermenigvuldiging van die broodjes en het koren als een wonder te beschouwen. Maar in feite is er hier sprake van drie wonderen!
Het eerste is dat iemand een verre reis heeft ondernomen, een man uit Baäl-Salisa om de eerstelingen te brengen van de schamele oogst.
Het was immers een tijd van hongersnood. Van het kleine beetje dat ze konden oogsten heeft zijn vrouw broodjes gebakken. Geen grote broden, maar meer een soort kadetjes. En daarbij in zijn zadeltas wat koren, vers van de aar of geroosterd. In elk geval is ook dat heel kostbaar, want dat moet bewaard worden om gebruikt te worden als zaaigoed voor het volgende seizoen.
Hij komt uit een plaats Salisa. We lezen in 1 Samuel 9:4 dat de knecht van Saul daar de verloren ezelinnen ging zoeken.
Maar nu heet die plaats Baäl-Salisa, of nog preciezer volgens prof. Van Gelderen in de Korte Verklaring: Beth-Baäl-Salisa. Dat betekent: het huis van de Baäl van Salisa. Zoals de Roomsen wel spreken over Onze Lieve Vrouwe van ... deze of die plaats. Ook in die plaats is er dus een plaats van afgodendienst.
Deze broeder gaat met zijn kleine en toch zo kostbare gave toch naar de profeet. Hij brengt namelijk de eerstelingen van de oogst.
Dat had de HEERE immers geboden. We lezen dat in Deuteronomium 26:2 ....dat u van de eerstelingen neemt van alle vruchten van het land, die u binnenhaalt van uw land, dat de HEERE, uw God, u geeft; en u moet die in een korf leggen en naar de plaats gaan die de HEERE, uw God, zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen.
U moet naar de priester gaan die er in die dagen zal zijn.
Dat moest dus gebracht worden bij de priesters in de tempel. Maar daar kunnen de gelovigen uit het noordelijke rijk niet komen. De grens is dicht.
Nu konden ze zich verontschuldigen dat ze dat gebod van de HEERE niet konden gehoorzamen. Maar deze broeder doet dat niet. Hij gaat naar de profeet.
De HEERE had ook gezegd dat dit brengen van de eerstelingen vergezeld moest gaan van een belijdenis: Ik verklaar heden voor de HEERE, uw God, dat ik gekomen ben in het land dat de HEERE onze vaderen gezworen heeft ons te geven, Deut. 26:3.
Nog meer moet er beleden worden (Deut. 26:5):Dan moet u voor het aangezicht van de HEERE, uw God, betuigen en zeggen: Mijn vader was een verloren Syriër. Hij trok naar Egypte en verbleef daar als vreemdeling met weinig mensen, maar hij werd daar tot een groot, machtig en talrijk volk.
Maar de Egyptenaren deden ons kwaad, onderdrukten ons en gaven ons harde slavenarbeid te verrichten.
Toen riepen wij tot de HEERE, de God van onze vaderen; en de HEERE verhoorde onze stem en Hij zag onze ellende, onze moeite en onze onderdrukking.
En de HEERE leidde ons uit Egypte, met een sterke hand, met een uitgestrekte arm, met grote ontzagwekkende daden, met tekenen en met wonderen.
En Hij bracht ons naar deze plaats en gaf ons dit land, een land dat overvloeit van melk en honing.
En nu, zie, ik heb de eerstelingen van de vruchten van het land dat U, HEERE, mij gegeven hebt, gebracht. Dan moet u ze neerzetten voor het aangezicht van de HEERE, uw God, en u neerbuigen voor het aangezicht van de HEERE, uw God en u verblijden over al het goede dat de HEERE, uw God, aan u en uw gezin gegeven heeft; u, de Leviet, en de vreemdeling die in uw midden is.
Die belijdenis was het in dankbaarheid vertellen van Gods grote daden in het verleden. Die belijdenis hoort Elisa, dat horen de leerling-profeten, dat horen alle kerkgangers!
Wat een wonder van geloof en liefde tot de dienst van de HEERE! Wat troost de HEERE hier Zijn knechten de profeten! Zij mogen zien dat de HEERE bezig is om het overblijfsel van de verkiezing, slechts zevenduizend, te bewaren. Een kleine gemeenschap, maar wel onderdeel van de grote schare die niemand tellen kan.
Ondanks alle tegenstand en het blijven dienen van de Baäls en het verwerpen van de oproep tot bekering van de grote meerderheid van Israël mogen Gods kinderen dankbaar zien dat het Woord van God niet leeg weerkeert, maar dat het doet al wat Hem behaagt.
Dat is het eerste vertroostende wonder.
Het tweede wonder is dat Elisa deze eerstelingen in ontvangst neemt. Ook dat is een hele belijdenis. Immers, de HEERE had gezegd dat men met zijn eerstelingen moest gaan naar de plaats gaan die de HEERE zal uitkiezen om Zijn Naam daar te laten wonen. U moet naar de priester gaan die er in die dagen zal zijn.
Het was immers in de tijd dat er een centraal heiligdom was, waar de offers gebracht moesten worden. En de HEERE had al duidelijk gezegd dat ieder zich aan deze regel moest houden en dat het zondig was om eigen offerplaatsen in te richten, bijvoorbeeld op de hoogten. En uiteraard helemaal in plaatsen als Dan en Bethel, zoals dat in het noordelijke rijk gebeurd was.
Met het in ontvangst nemen van de eerstelingen belijdt Elisa dat het is op de plaats waar hij het Woord van God preekt, dat de HEERE zijn Naam doet wonen.
Dat doet ons denken aan de tijd van de eerste ballingschap van Juda, toen de heerlijkheid van de HEERE wegging uit de tempel en in het land van de ballingschap de profeet Ezechiël in een visioen mocht zien dat de heerlijkheid van de HEERE daar nu was, in het land van de ballingschap.
We zien hier ook de heenwijzing naar het woord van de Heere Jezus Christus, dat de tijd zou komen dat degenen die God aanroepen Hem zullen aanroepen in geest en in waarheid, overal. Dat is een heenwijzing naar Pinksteren. Want overal in de wereld vergadert Christus Zijn kerk. En elke getrouwe plaatselijke kerk mag zich een tempel weten van de Heilige Geest.
En dan komt het derde wonder. Elisa zegt: Geef het aan de mensen om te eten.
Maar zijn dienaar zei: Hoe moet ik dat aan honderd mannen voorzetten?
Het waren maar twintig kleine broodjes, kadetjes. Er moeten daar honderd man eten in een tijd van hongersnood?
Met gezag zegt Elsa: Geef het aan de mensen om te eten, want zo zegt de HEERE: Men zal eten en overhouden. De HEERE vervult Zijn belofte, dat Hij altijd genoeg zou geven om ons in staat te stellen Hem te dienen op de plaats waar Hij ons gesteld heeft. Vereer de HEERE met je bezit, met de eerstelingen van heel je opbrengst, dan zullen je schuren gevuld worden met overvloed en je perskuipen overlopen van nieuwe wijn, Spreuken 3:9-10.
Breng al de tienden naar het voorraadhuis, zodat er voedsel in Mijn huis is. Beproef Mij toch hierin, zegt de HEERE van de legermachten, of Ik niet de vensters van de hemel voor u zal openen, en zegen over u zal uitgieten, zodat er geen schuren genoeg zullen zijn, Mal.3:10.
Dat wordt later door Christus aldus gezegd: zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid en al het overige wordt u dan bovendien geschonken.
Ze zaten midden in de honger, maar mochten toen zomaar met elkaar een feestmaaltijd gebruiken. Zoals de HEERE het van hen vroeg, gaf Hij aan hen: ze konden zich echt verblijden over al het goede dat de HEERE, hun God, aan hen en hun gezin gegeven had.
Maar het voornaamste is dat de HEERE hen laat zien: de oorzaak van alle honger en kommer wordt weggenomen door Christus. Door Hem wordt alles nieuw. Door Hem wordt Gods volk voorzien van wat het elke dag nodig heeft.
Wij mogen nu elke dag ons verblijden over al het goede dat de HEERE ons en ook onze kinderen geeft. Dat was toen de boodschap van dit wonder, een boodschap die nu ook tot ons komt: wij moeten het verwachten van het leven van Zijn Woord, van Zijn zegen. Wie dat niet doet leeft in de vruchteloosheid waar Romeinen 8 van spreekt, namelijk dat de hele schepping onderworpen is aan de vruchteloosheid. Mensen staren zich blind op de economie en zien er naar uit wanneer de economische crisis voorbij zal zijn en er weer een opleving zal komen en de welvaart zal terugkeren. Maar de HEERE vraagt dan: waarom geeft u geld uit voor wat geen brood is en uw arbeid voor wat niet verzadigen kan (Jes. 55:2)?
Zijn belofte is er dat wij altijd genoeg zullen hebben voor het vervullen van onze roeping, totdat ook wij de raad van God zullen hebben uitgediend en mogen ingaan tot de bruiloft van het Lam.