Hoe kan God de mens verantwoordelijk houden voor zijn ongeloof, als hij niet echte keuzevrijheid heeft? En hoe kan God een ongelovige verantwoordelijk stellen voor zijn ongeloof, als dat toch al van eeuwigheid vast lag? Is God eigenlijk wel rechtvaardig? Kunnen wij op Hem aan? Of is het altijd maar afwachten wat het wordt? Eeuwig heil of eeuwig hel... Zowel de leden van de Dordtse synode als de Remonstranten hebben met deze vragen geworsteld. Maar zij kwamen tot een totaal verschillend antwoord. Wat was het probleem eigenlijk precies en welke antwoorden werden er gegeven?
We vervolgen onze serie over de Dordtse Leerregels. Bovenstaande vragen willen we bekijken aan de hand van de Dordtse Leerregels hoofdstuk 1, over Gods verkiezing en verwerping
Keuzevrijheid!
Voordat we de Dordtse Leerregels over de uitverkiezing en verwerping gaan behandelen wil ik eerst kort de dwaling van de Remonstranten beschrijven, wat betreft hun leer over de uitverkiezing. Dan zullen we beter inzien waar het in de kern om draait bij de Dordtse Leerregels.
De Remonstranten hechten veel waarde aan de keuzevrijheid van de mens. De mens is verantwoordelijk voor zijn eeuwig wel en wee. De mens moet kiezen of hij God in geloof zal dienen of niet. Alleen als de mens zelf in vrijheid kan kiezen of hij wil geloven, kan hij de verantwoordelijkheid en consequenties van die keuze op zich nemen. Dan alleen kan de mens naar eer en geweten gestraft of beloond worden.
Maar als die keuze om te geloven niet werkelijk vrij is, als de uitkomst bij voorbaat al vast staat en dus onvermijdelijk is, dan kan de mens niet verantwoordelijk zijn voor zijn (on)geloof. Want hij kan dan zeggen: “Ik kon het niet voorkomen! Mijn ongeloof lag van eeuwigheid al vast! Ik wilde wel geloven, maar het kon niet!”
De uitverkiezing zagen de Remonstranten daarom als een soort voorkennis van God over de mensen. God wist van eeuwigheid af wie er voor zou gaan kiezen om te geloven. Daarom heeft God besloten om te verlossen die man of vrouw die ervoor kiest om te geloven. Met andere woorden: het geloof van de mens hier op aarde is het beslissende element in Gods uitverkiezing, is het beslissende element voor zijn eeuwige toekomst van leven of dood. Alleen zo kan God de mens verantwoordelijk stellen voor zijn geloof of voor zijn ongeloof.
De Remonstranten wilden dus opkomen voor Gods rechtvaardigheid en voor de keuzevrijheid van de mens. Alleen zaten ze juist Gods rechtvaardigheid in de weg, omdat ze zich niet onderwierpen aan de Schriften. Wij mogen niet wijzer zijn dan God. Alleen God kan ons zeggen wat rechtvaardig is en wat vrijheid is. Laten we daarom luisteren naar de Bijbel: wat zegt God ons over zijn rechtvaardigheid en over zijn uitverkiezing en verwerping? We zullen dit doen aan de hand van de Dordtse Leerregels, die de Schriften willen naspreken.Mens tegenover God
Wie zijn wij? Deze vraag is kernachtig en raakt ieder mens. Het raakt ons bestaan en onze toekomst. Met die vraag (wie wij zijn) beginnen de Dordtse Leerregels. “Alle mensen...”. Ieder mens moet nu goed opletten, want de Bijbel spreekt hier over iedereen. Het gaat iedereen aan, dus moet iedereen goed luisteren. Zo kunnen wij onszelf leren kennen. “Alle mensen hebben in Adam gezondigd en verdienen Gods vloek en de eeuwige dood.” Dat is de diagnose die God ons openbaart in zijn woord. God ziet ons: dit zijn wij waard. Zondig en dus des doods schuldig tegenover God. God is onze Maker en onze Rechter. Hij is de Enige die ons werkelijk kan beoordelen, en die ook het recht heeft om dit te doen. De Here onderwijst ons hier wie wij zijn. Zondig en schuldig. Niets in ons is er meer dat naar God uitziet, naar Hem verlangt, het van Hem verwacht (Rom. 3:10-20). Adam is veranderd. Hij was een mens die mocht wandelen met God. Maar hij is een vijand van God geworden. Opstand, revolutie, weg rennen van de waarheid, al deze dingen zijn hem eigen geworden.
Een tekst op grond waarvan de Dordtse Leerregels ons dit leren en de kerk dit belijdt is Romeinen 5:12: “Daarom, gelijk door één mens de zonde de wereld is binnengekomen en door de zonde de dood, zo is ook de dood tot alle mensen doorgegaan, omdat allen gezondigd hebben.” Verder valt er ook te denken aan 1 Korinte 15:22: "Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden". (Zie ook Rom. 3:10-20; 5:18-19; Joh. 3:5-7; Ef. 2:3; vlg. NGB art. 15). Hieruit zien we dat de mensen van alle eeuwen schuldig zijn komen te staan door die éne daad van Adam in het paradijs. Die daad van Adam is ook onze daad, wij zijn net zo schuldig als Adam. Net zo opstandig en boosaardig.
De vraag is vervolgens hoe God hierop reageert. Wij zijn hulpeloos. God heeft het recht er een einde aan te maken en ons in de hel te werpen. Hij heeft het recht om mij en jou aan te spreken op onze zonde in Adam. Immers: “Het loon, dat de zonde geeft, is de dood” (Rom. 6:23). Einde verhaal.God tegenover de mens
Maar zo heeft God niet gereageerd. God openbaarde zijn liefde! God antwoordde in liefde op het goddeloze handelen van de mens. De mens heeft gezondigd, God komt met liefde. Het is goed om hier op te merken, dat de Dordtse Leerregels dit zo centraal stellen. De leer van de uitverkiezing en verwerping wordt hier beleden. Maar vaak staat dat wat negatief bekend, als een dor, saai en negatief stuk van onze belijdenis. Toch komt hier in artikel 2, na het slecht nieuwsbericht van artikel 1, Gods liefde meteen naar voren. Ons belijden over de uitverkiezing en verwerping begint helemaal niet dor, saai en negatief! God liet ons niet aan ons lot over, maar zag naar ons om. Hij zond in zijn ondoorgrondelijke liefde zijn Zoon, om de mensen te redden. “ Zou Ik een welgevallen hebben aan de dood van de goddeloze? luidt het woord van de Here HERE. Niet veeleer hieraan, dat hij zich bekere van zijn wegen en leve?” (Ezech.18:23). Hierin mogen wij Gods hart zien: Hij wil dat ieder mens zich bekeert, God dient en leeft.
In artikel 2 van de Dordtse Leerregels worden twee teksten bij elkaar gevoegd. 1 Joh. 4:9: “Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.” En Joh 3:16: “Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.”Verkondiging
Deze zeer blijde boodschap blijft echter nutteloos liggen als het niet verkondigd wordt. Als het evangelie ons niet verkondigd wordt, nemen wij het niet aan. Hiervoor gebruikt God de dienst van engelen, zoals dat bijvoorbeeld gebeurde bij de herders in het veld (Lucas 2). En God gebruikt de dienst van mensen. Zij worden dan verkondigers van deze zeer blijde boodschap. Het gaat niet om die mensen of engelen. Maar het gaat erom wat zij zeggen, de inhoud van hun boodschap. Christus is die inhoud. Hijzelf spreekt hen aan in de verkondiging van het evangelie en roept tot hen dat ze zich moeten bekeren en geloven. De Here is hierin vrij wanneer Hij deze verkondigers zendt. En Hij is ook vrij waarheen Hij ze zendt.
In het Bijbelboek Handelingen zien we dit heel concreet worden. Paulus krijgt gezichten van de Heilige Geest, om aan te wijzen waar hij heen moet gaan. Dit zien we bijvoorbeeld in Handelingen 16:6-10. Hier staat dat Paulus op zijn reis werd verhinderd door de Heilige Geest om naar Asia te gaan. En een vers verder staat dat de Geest van Jezus hun niet toeliet naar Bitynie te reizen. Paulus krijgt daarna een nachtgezicht, waarin hij naar Macedonië geroepen wordt. Hierin zien we heel duidelijk dat de Here hen stuurt waar en wanneer Hij wil.
Op grond van Romeinen 10:14-15 wordt ons duidelijk dat de verkondiging noodzakelijk is om tot geloof te komen: “Hoe geloven in Hem, van wie zij niet gehoord hebben? Hoe horen zonder prediker?” Het woord moet ons worden aangezegd, uitgelegd en met klem opgelegd worden. Anders zullen wij, opstandige mensen, het niet aan willen nemen. Door verkondigers worden mensen geroepen tot geloof en bekering (vgl. NGB art. 31, noodzaak dat een ambtsdrager geroepen is door God.)
Als de Dordtse Leerregels zo over de verkondiging spreken, kunnen we ook verwijzen naar 1 Petrus 1:23-25. Daar staat dat de gelovigen wedergeboren zijn uit onvergankelijk zaad, door het levende en blijvende woord van God. En van dit woord staat in vers 25: “Dit nu is het woord, dat u als evangelie verkondigd is.”Gevolg
We hebben gezien dat de mens uit zichzelf God niet zal zoeken en dat God de mens wel zoekt. Hij zendt het evangelie en wil zo geloof en bekering bewerken. Het evangelie wordt niet overal verkondigd. Maar het vreemde is nu, dat waar deze verkondiging wel plaatsvindt, de mensen niet altijd tot geloof komen. Dat zien we in de praktijk gebeuren. Sommige mensen nemen het niet aan en laten het evangelie links liggen. Anderen omhelzen Christus wel, komen tot een echt en levend geloof.
Dit verschil zien we niet slechts in de praktijk, maar is ook al aangeduid in Gods woord. Tegen Ezechiël bijvoorbeeld wordt duidelijk gezegd dat hij Gods woord moet brengen aan het volk Israël. Als Ezechiël dat doet en het volk gelooft niet, dan is het hun eigen schuld. Blijkbaar wordt er reëel rekening mee gehouden dat mensen in ongeloof zullen blijven volharden, ondanks de verkondiging van Gods woord (Ezech. 3:16-21 vgl. Ezech. 33:1-9).
En ook in het Nieuwe Testament snijdt het mes aan twee kanten: wie het evangelie gelooft is behouden, maar wie het evangelie niet gelooft, op hem is en blijft Gods toorn (Marc. 16:16; Joh. 3:1 en 36; Rom.10:9).Verantwoordelijkheid
Is God aansprakelijk voor het ongeloof van de mensen? De mens is totaal afhankelijk van de gave van het geloof, van de verkondiging van het evangelie, van de liefde van God. We zouden kunnen denken dat het ongeloof dus moet komen door het gebrek hieraan. Hier komen we de vraag tegen die we in het begin ook stelden. Kan een mens aansprakelijk zijn voor zijn ongeloof als hij geen echte keuzevrijheid heeft om te geloven? De Dordtse Leerregels zeggen hier faliekant 'nee' tegen: God is volstrekt niet de oorzaak van dat ongeloof! (DL I, 5) De mens is aansprakelijk en verantwoordelijk voor zijn ongeloof. Als een ongelovige voor Gods troon komt zal hij verantwoording af moeten leggen van het feit dat hij niet in God heeft geloofd.
En aan de andere kant is de mens niet zelf de oorzaak ervan dat hij gelooft: God heeft hem dat geloof gegeven, het is een genadegave. Deze afhankelijkheid van de Here is overigens geen tegenstelling met het trouw gebruiken van de middelen, zoals prediking, sacramenten, Bijbelstudie, gebed etc. De Here vraagt namelijk van ons dat we niet passief achterover hangen en afwachten, maar Hij schakelt ons in. De Dordtse Leerregels noemen dit ook, maar dat komt verder in hoofdstuk I aan bod. Dus dat bewaren we voor een volgend artikel.
In het spreken over de schuld van de ongelovige en de afhankelijkheid van de gelovige hebben de Dordtse Leerregels goed naar de Schrift geluisterd. Bijvoorbeeld naar Efeziërs 2:8, dat het geloof een gave van God is. En in Filippenzen 1:29: “Aan u is de genade verleend in Christus te geloven.”
Het ongeloof echter wordt in de Bijbel toegeschreven aan ongehoorzaamheid (Hebr. 4:6). Dat staat ook in 1 Petrus 2:7-8 “... De steen, die de bouwlieden afgekeurd hadden, die is geworden tot een hoeksteen en een steen des aanstoots en een rots der ergernis, voor hen, die zich daaraan, in hun ongehoorzaamheid aan het woord, stoten, waartoe zij ook bestemd zijn.” Hier zien we dat de ongehoorzaamheid van de ongelovigen niet buiten Gods eeuwige raad omgaat. Maar toch blijft het de verantwoordelijkheid van de ongelovigen.(wordt vervolgd)