Het verbondsoordeel van de beroving van kinderen


De vorige keer zagen wij dat het schelden van de jeugd van Bethel vrucht en uiting was van de afkeer die men in Bethel had van de profetische oproep tot bekering.
De jongens waren opgegroeid in de vergiftigde sfeer van verwerping van de profetie. Zo werd er gepraat over de profeten: dat radicalistische gedoe van al die profeten - er woonden heel wat profetenzonen in Bethel en iedereen wist maar al te goed wat voor boodschap die brachten. Hun redenering: Waarom moeten wij kiezen? Wij hebben alleen een andere, ruimere opvatting van het dienen van de HEERE. Waarom mogen wij dat niet in Bethel doen of op de hoogten? Waarom zouden we naar Jeruzalem moeten gaan? Wij dienen de HEERE toch ook!
Kortom, zij kiezen voor het compromis. En ook toen al bleek dat de mensen van het gemiddelde, ruimere, vriendelijke compromis altijd gebeten zijn op degenen die hen waarschuwen tegen het hinken op twee gedachten.
Nu zien wij dan bij de overdenking van deze geschiedenis de vervulling van de roeping van Elisa, zoals de HEERE aan Elia had getoond op de Horeb in Zijn verschijning van storm, aardbeving, vuur - uitlopend op de zachte koelte.
Uit de opdracht aan Elia blijkt dan dat dit alles betekent dat door middel van koningen de gerichten van de HEERE komen. Maar ook door middel van Elisa. Ook hij zal doden en wel door het zwaard van de Geest, dat is het woord van de profetie.
In een kort tijdsbestek worden uit de hele groep jongens, die Gods dienstknecht hadden gesmaad, tweeënveertig jonge mensen door twee berinnen doodgeslagen, gebeten, vertrapt. Toen ze ineens die berinnen te voorschijn zagen komen zijn ze in paniek weggevlucht en vallen over elkaar heen en kunnen geen kant meer uit.
De jongens die nog konden ontsnappen zijn naar huis gerend en kwamen met verschrikkelijke verhalen. Paniek, geschreeuw in Bethel. Meteen met elkaar er op af, naar de plaats van het onheil.
Ja, daar lagen de dode lichamen, hier en daar en overal. Een groot bloedbad!
Eerst die ellende in Jericho. Maar dat liep goed af. Nu dit, in hun trotse plaats Bethel, centrum van de Israëlitische godsdienst.
Wat een enorme schok moet dat zijn geweest, niet alleen voor de inwoners van Bethel, maar vooral voor de koning en de andere steden.
Over de profeet, die blijkbaar dit alles in gang heeft gezet, lezen wij alleen dat hij naar Samaria ging, het regeringscentrum, om daar te gaan wonen.
Ja, de ontsnapte jongens moesten natuurlijk alles vertellen. Stukje bij beetje kwam het verhaal er uit. Ze konden er niet omheen om hun eigen scheldpartij tegen de profeet te vertellen.
En wat gebeurde er toen...? Toen heeft hij ons vervloekt in de naam van de HEERE, de Verbondsgod. En toen kwamen er zomaar ineens twee beren en alles ging zo vlug - wij konden nog net weg rennen.
Zo kwam het oordeel van de HEERE door middel van wilde dieren. Want inderdaad kwamen er leeuwen en beren voor in Israël. David zegt namelijk als hij zich aanbiedt om de reus Goliath te bestrijden, dat hij als herder meermalen een leeuw of een beer verslagen had, 1 Sam.17:34 v. En we lezen over Simson dat hij een leeuw doodde.
Wij noemen dit gericht van God een verbondsoordeel. Op verschillende plaatsen in het Oude Testament is er sprake van een verbondssluiting of -vernieuwing. Dat ging dan gepaard met beloften en dreiging van de HEERE, zegen en vloek, leven of dood. En dan gaat het over gezondheid en ziekte, gunstig weer voor de oogst of droogte, vrede en rust of vijandelijke invallen. Maar ook over de wilde dieren.
Aan de ene kant zegt de HEERE dat Hij ervoor zorgen zal dat ze geen last zullen hebben van wilde dieren. Meteen al bij de inname van het beloofde land, als het land ontvolkt wordt vóór zij er kunnen intrekken, zorgt de HEERE er voor dat de wildstand niet plotseling bedreigend groot wordt. Immers, de HEERE zegt:

    Ex.23:28-29 Ook zal Ik hoornaars voor u uit zenden, opdat zij de Heviet, de Kanaäniet en de Hethiet voor u uit verdrijven.
    Ik zal hen niet in één jaar voor u uit verdrijven, opdat het land geen woestenij worde en het wild gedierte u niet te veel worde.
    Deut.7:22 De HEERE, uw God, zal deze volken langzamerhand voor u uit verdrijven; gij zult hen niet in korte tijd mogen vernietigen, opdat het wild gedierte u niet te talrijk worde.

Maar ook verder vinden wij uitvoerige beloften:
    Lev.26:6 En Ik zal vrede in het land geven, zodat gij nederliggen zult, zonder dat iemand u opschrikt; Ik zal de wilde dieren uit het land uitroeien, en het zwaard zal uw land niet teisteren.
    Hos.2:18 Te dien dage zal Ik voor hen een verbond sluiten met het gedierte des velds.
    Ez.36:10-12 Ik zal de mensen op u talrijk maken: het ganse huis Israëls; de steden zullen weer bewoond en de puinhopen herbouwd worden.
    Ja, Ik zal mensen en dieren op u talrijk maken, zij zullen zich vermenigvuldigen en vruchtbaar zijn; Ik zal u bevolken als vanouds en u weldoen meer dan vroeger; en gij zult weten, dat Ik de HERE ben.
    Ik zal mensen op u doen verkeren, en wel mijn volk Israël, die zullen u in bezit krijgen; gij zult hun tot een erfdeel zijn en hen niet langer van kinderen beroven.

En voor de grote toekomst:
    Jes.65:25 De wolf en het lam zullen tezamen weiden en de leeuw zal stro eten als het rund, en de slang zal stof tot spijze hebben; zij zullen geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, zegt de HERE.

Al deze beloften komen er op neer dat het land bewoonbaar zal zijn. En dat de kinderen veilig kunnen spelen en tochten maken door de natuur. Daar mag u er op rekenen, zegt de HEERE, namelijk als u Mij dient en Mijn geboden onderhoudt.
Aan de andere kant zijn er ook dreigingen:
    Lev.26:21-22 Indien gij u tegen Mij verzet en naar Mij niet wilt luisteren, dan zal Ik u nog zevenmaal harder slaan, naar uw zonden;
    22 Ik zal het wild gedierte op u loslaten, dat u van kinderen beroven en uw vee uitroeien zal en uw aantal zo zal verminderen, dat uw wegen verlaten zullen zijn.
    Ez.14:15 Wanneer Ik wilde dieren in het land doe omzwerven, die het van kinderen beroven, en het tot een woestenij wordt, zodat niemand erdoorheen trekt vanwege het wild gedierte.
    Ez.5:17 Ik zal honger en verscheurend gedierte over u doen komen, die u van kinderen zullen beroven.

Het oordeel over de zonden is in overeenstemming met de zonden. Want de Baälsdienst, door Izebel ingevoerd, had beslag gelegd op de harten van de mensen. Hun werd voorspoed en vooral vruchtbaarheid beloofd. En nu: van kinderen beroofd.
Over dieren gesproken - de HEERE heeft aan Ezechiël in een visioen (Ez.8) laten zien wat in het geheim in de tempel gedaan werd. In dat visioen is Ezechiël in een geheime kamer van de tempel geweest. Een strikt geheime plaats - hij moest door een gat in de muur kruipen en kwam toen in een kamer, waar hij zeventig oudsten zag, die bezig waren afgoden te vereren. Die afgoden waren afgebeeld op de muren van dat vertrek. Elk plekje was bedekt met een afbeelding van een afgod die in Israël vereerd werd, waaronder allerlei dieren. Dat was nog altijd de oude afgodendienst van Egypte, waar vooral het dier als God verheerlijkt en geëerd werd.
De HEERE straft de zonden met het overgeven aan de zonde. Daar komen dan nu hun afgoden, de dieren - en verslinden hun kinderen.
God laat niet met Zich spotten!
Gaat het nu alleen maar om een gruwelijk gebeuren, alleen maar om verschrikking en doodsgerucht?
Nee, want de beloften van de HEERE Zijn in Christus ja en amen.
Het is opmerkelijk dat er in de evangeliën sprake is van de vrede, die in Jesaja 11 wordt geprofeteerd. Immers, als de Heere Jezus Christus de verzoekingen in de woestijn heeft doorstaan, komen de engelen Hem dienen. Maar dan zijn ook de wilde dieren daar bij Hem - of beter: Hij was bij de wilde dieren, Mark.1:12. Door Hem, door Zijn offer, zal eens de volkomen harmonie er zijn op de nieuwe aarde.
Van wilde dieren hebben wij zo geen last. Hoewel, wat te denken van de bacteriën die ons ziek kunnen maken? Maar verder dan: toch zijn er wel wilde dieren, die het op ons voorzien hebben. Johannes op Patmos heeft ze gezien in zijn visioenen: wilde beesten, één uit de zee, één uit de aarde. Angstaanjagend, verschrikkelijk, er op uit om Gods volk uit te roeien!
In dat alles is Christus bezig. Hij waarschuwde de gemeente van Laodicea die ook het rustige midden opzochten, die niet koud of heet waren: Daarom zal ik u uit Mijn mond spuwen, Openb.3:14-22.
Wij zien over de hele linie steeds verdergaande ontbinding. En dan gaan natuurlijk de jongeren verder dan de ouderen.
Christus is gezet tot een val en opstanding van velen in Israël. Wat een verval en verslapping en verdoving, zodat wij denken: hoe kan het zo gauw verwateren.
Dat is dan geen triomf van de duivel, zodat het Koninkrijk van God verzwakt wordt en nauwelijks het werk van de HEERE in stand blijft. Maar het is het werk van Christus Die brengt tot de consequentie, tot de keuze voor of tegen. Hij zendt een kracht van dwaling, Hij komt met Zijn oordeel van verlating, van het overgeven van de ene zonde naar de andere zonde. Dat is de ernst van de oproep tot bekering.
We keren terug naar het begin. De HEERE beloofde aan Elia dat Hij Zelf Zijn kerk bewaart, ook al wordt zij klein en in de ogen van de wereld haast tot niets. Maar de HEERE komt tot Zijn volle getal. Niemand zal ze uit Mijn hand rukken.
De volle harmonie komt:
    Dan zal de wolf bij het schaap verkeren en de panter zich nederleggen bij het bokje; het kalf, de jonge leeuw en het mestvee zullen tezamen zijn, en een kleine jongen zal ze hoeden;
    de koe en de berin zullen samen weiden, haar jongen zullen zich tezamen nederleggen, en de leeuw zal stro eten als het rund;
    dan zal een zuigeling bij het hol van een adder spelen en naar het nest van een giftige slang zal een gespeend kind zijn hand uitstrekken.
    Men zal geen kwaad doen noch verderf stichten op gans mijn heilige berg, want de aarde zal vol zijn van kennis des HEREN, zoals de wateren de bodem der zee bedekken, Jesaja 11:6-9.