Hoe lezen wij vandaag de Bijbel? (4)


We willen nu wat specifieker ingaan op het gegeven dat Gods Woord van zichzelf duidelijk, helder is. De Schrift is een lamp die schijnt in een duistere plaats (2 Petr. 1 : 19). Zij is daarbij vol van Hem die het Licht der wereld is (Joh. 8 : 12,13).
Dat gegeven kan wel vragen oproepen. Want begrijpen wij Gods Woord wel altijd? Is er niet veel dat we wel moeten aannemen, maar toch niet goed of niet volledig verstaan?
We zullen toch eerst een aantal zaken moeten bedenken, voordat we na inspanning van onze kant zullen mogen zeggen dat we een woord van de Here werkelijk niet kúnnen begrijpen.
Ten eerste is voor het juiste verstaan nodig de directe context waarin de tekst staat, ten tweede het verband met heel de Schrift. Daarbij staan ons door Gods genade ook hulpmiddelen als Bijbelcommentaren en andere geschriften uit heden of verleden ter beschikking.
Maar naast (verstandelijke) kennis blijft dan ook altijd nog van doorslaggevende betekenis het nodige verlichtende werk van de Heilige Geest.

Context


De helderheid van de Schrift wordt ons vooral duidelijk door de eenheid van de Schrift. Als we de betekenis recht willen doen van een gedeelte zullen we rekening moeten houden met het directe verband waarin dat staat. Dat wil ook zeggen dat je voor een juiste verklaring van een bepaald tekstgedeelte ook de rest van de Bijbel nodig hebt. Dat begint ermee dat we een tekst nooit mogen isoleren, losmaken uit het verband. Niet uit de context, waarin de tekst staat, dat is de perikoop, het hoofdstuk en het Bijbelboek. Overigens kunnen we daarbij niet altijd uitgaan van de perikoopindeling van onze Bijbel, want die is niet van het origineel van Gods Woord maar door vertalers aangebracht, en - hoewel wel vaak nuttig - niet altijd correct. Dat geldt ook voor de hoofdstukindeling.

Het directe verband leert ons of het in de bewuste tekst gaat om de beschrijving van geschiedenis, een profetie, een gelijkenis of een visioen. Daaruit kunnen we afleiden of we de tekst letterlijk of juist figuurlijk, metaforisch, symbolisch moeten lezen. Als het letterlijk historisch is, dan hebben we ook nog naar de betekenis te zoeken. Toch moeten we dan het letterlijke, het feitelijk historische blijven honoreren. Een voorbeeld kan dat duidelijk maken.
De boom des levens in het paradijs (Gen. 2:9) was een èchte boom, die wel een heel speciale betekenis had. Het was een gewone boom, maar tegelijk een teken van Gods niet aflatende gunst. Maar het geboomte des levens van Openb. 22:2 zullen we niet letterlijk, maar alleen metaforisch, figuurlijk moeten opvatten als visionaire uitbeelding van Gods overvloed aan rijke genadegaven van een volheid van leven zonder gebrek of ziekte.

Ook leert het directe tekstverband of de woorden van de tekst normatief zijn, of dat ze beschrijvend zijn. Laat ik dit duidelijk maken. Wanneer de HERE ons in Zijn Woord een geschiedenis bekend maakt, waarin door mensen zondige wegen worden bewandeld of waarin door hen zondige woorden worden gesproken, zullen we dat niet als nórmatief mogen beschouwen. Denk hierbij aan de redes van de vrienden van Job. Ze beslaan een groot deel van het boek Job. Maar de Here moet in Job 42 : 7 en 8 tegen Elifaz zeggen: "Mijn toorn is ontbrand tegen u en uw vrienden, want gij hebt niet recht van Mij gesproken zoals mijn knecht Job." Het is geheel waar dàt deze mensen de vele woorden die van hen in de Schrift staan gesproken hebben, en de Here wil dat wij ze kennen. Maar wàt door hen gezegd werd, wordt ons niet als Woord van God ten leven voorgehouden, integendeel. Dat kan duidelijk worden uit het geheel van het boek Job, maar daarnaast ook uit het geheel van Gods Woord.

Steeds zullen we moeten nagaan of we in de Heilige Schrift met een gedachte of woord van God te maken of misschien toch slechts van mensen of zelfs van duivelen, dat Hij ons bekend wil maken. Dat moet ook voorkómen dat we God iets verkeerds, iets ongerijmds toeschrijven op grond van een los Bijbelvers. Met name zal daarbij ook het geheel van Gods Woord ons moeten leiden. Dat zal ons leren hoe we moeten denken over Gods handelen.

Voortgang


Er is in Gods Woord een neerslag van Gods handelen over de tijd: Genesis begint met de Schepping van hemel en aarde. Het begin van de tijd en van de heilsgeschiedenis van God met de mens. Het boek Openbaring eindigt met een blik in het nieuwe Jeruzalem dat af is, na de jongste dag. Tussen beide boeken speelt zich de hele geschiedenis af, waarin de Here de zijnen in Christus als Heiland tot volkomen verlossing wil brengen. Daarin geeft Hij op onderscheiden momenten Zijn beloften van heil.
Hieronder volgen een drietal voorbeelden waaruit deze voortgang van de heilsgeschiedenis blijkt.

In Gen.3 :15, de zogenaamde "moederbelofte" zit al het hele evangelie van de komende Christus en Zijn verlossingswerk vervat. Daarvan kunnen we al een zekere vervulling zien in het Oude Testament (zoals de redding van Noach en de zijnen; de verkiezing van Abraham, van Israël, en van David; de verlossing van Juda uit de ballingschap). Maar we hebben het Nieuwe Testament nodig om de volle vervulling van deze beloften in Christus te kunnen verstaan.

Als de HERE in Gen. 12:3 aan Abraham belooft dat alle geslachten van de aardbodem met hem gezegend zullen worden, begrijpen we dat alleen goed als we Pinksteren in rekening brengen .

Als Jesaja 53 ons leert over de man van smarten, dan is dat alleen duidelijk in het licht van de lijdensgeschiedenis van de Here Jezus uit het Nieuwe Testament.

Er zit dus voortgang in Gods heilswerk door de tijd heen, en zo ook door de Bijbel heen.

Bedelingen


Vanwege die voortgang in de openbaringsgeschiedenis is het nodig dat we ons bij een tekstgedeelte afvragen, wat is hieraan voorafgegaan en wat is hieruit voortgekomen?
Zeker zullen we in gedachte moeten houden dat het Oude Testament de tijd is van de beloften, van de schaduwen, van het handelen en werken naar de komst van de Christus in het vlees. Dat geldt niet alleen voor teksten die de geschiedenis van het handelen van God vermelden, maar ook voor de ceremonieën en profetieën uit die tijd.

De bepalingen van het verbond kunnen ook een andere invulling hebben afhankelijk van de fase van het genadeverbond dat God met de mens sloot na de zondeval. We zien in dat ene genadeverbond dat rust op de ene Middelaar Christus namelijk wel allerlei fasen gemarkeerd zoals de zondvloed - de verbondssluiting met Abraham - de verbondssluiting op de Sinaï - de intocht in Kanäan - het gaan in ballingschap - de terugkeer uit de ballingschap - de geboorte van de Here Jezus Christus - Pinksteren - de Jongste Dag. Op elk van die momenten vonden en vinden er ingrijpende veranderingen plaats. Gods verbond geldt alle mensen tot Abraham, maar vanaf Abraham tot Pinksteren geldt het maar voor één verbondsvolk. Na Pinksteren is het genadeverbond weer universeel: het verbondsvolk, de kerk is dan uit alle volken. Het heeft dan ook de naam van een "nieuw" verbond, op basis van het volbrachte verzoeningswerk van Christus, waarbij de Heilige Geest Gods verbondswetten schrijft in de harten van de gelovigen.

Naast voortgang is er ook terugverwijzing: de oude bedeling verwijst naar de nieuwe, en de nieuwe komt voort uit de oude. Dierenoffers, verordeningen voor de tempeldienst en voor de vervulling van de oudtestamentische ambten, bepaalde wetten rond feestdagen, en bepaalde regels voor het gedrag van de gelovigen buiten de tien geboden, hebben allen als schaduwachtige bepalingen in de nieuwe bedeling hun directe toepasbaarheid voor het concrete leven verloren. Wel leren ze ons nog steeds over de diepere betekenis die de HERE aan zijn volk, en dus ook aan ons, daarmee wil uitdrukken (zie bijvoorbeeld de Brief aan de Hebreeën hoofdstukken 6-13). Ze houden die diepe waarde dus ook voor ons.
Naast deze ceremoniële wetten zijn er echter ook zaken uit de oude bedeling die wel degelijk hun blijvende geldigheid hebben behouden. We wijzen op de beloften, de profetieën en ook de tien geboden, de grondwet van Gods verbond. Het is zoals art. 25 NGB zo mooi omschrijft:
    Wel maken wij nog gebruik van de getuigenissen uit de Wet en de Profeten (het Oude Testament) om ons in het Evangelie te bevestigen, en ook om overeenkomstig Gods wil ons leven in alle eerbaarheid in te richten tot Zijn eer.


Er is dus zowel eenheid als voortgang in de verbondsgeschiedenis, maar wel met onderscheiden bedelingen. Dat maakt naast zicht op eenheid en overeenkomsten ook zicht op onderscheiden betekenis en toepassing door de tijd heen noodzakelijk.

Christologisch


Bij de beloften en profetieën in het Oude Testament geldt dat er een voorlopige vervulling in de oude bedeling kan zijn èn tegelijk een latere definitievere vervulling in de nieuwe bedeling.
Als bijvoorbeeld de HERE in 2 Sam. 7:12v aan David een zoon belooft, die Zijn naam een huis zal bouwen en wiens koningschap Hij voor immer zal bevestigen, dan doelt deze belofte in eerste instantie op Salomo en de volgende koningen uit Davids geslacht. Maar uiteindelijk ook op de Christus, Davids grote Zoon. Het huis zal dan eerst de stenen tempel zijn van Salomo en uiteindelijk de gemeente van Christus.
Zo moet ook bv. Jes. 26:1 "Te dien dage zal in het land Juda dit lied gezongen worden: Wij hebben een sterke stad" eerst slaan op de herbouw van de tempel in Jeruzalem, maar verder ook op de gemeente van Christus als een woonstede in de Here, het nieuwe Jeruzalem.

Uit bovenstaande voorbeelden, die met talloze andere zijn aan te vullen, blijkt ook dat het Oude Testament niet alleen in de tijd vooraf gaat aan de komst van de Here Jezus Christus, maar als Gods Woord laat zien hoe de Drie-enige God heen werkt naar de komst van Gods Zoon die in de volheid der tijden naar de aarde is gekomen. De Schrift laat als Zelfopenbaring van God zien Wie Hij is voor ons, en dat het middelpunt van Zijn Zelfopenbaring de Here Jezus Christus is. In Hem komt God naar ons toe. Alleen in en door Hem leren wij de Vader kennen (Joh.1:18).
Een heel belangrijke regel voor het lezen van de Schrift is dan ook dat alles wat in de Schrift geopenbaard wordt, in verband met de Here Christus gezien en verklaard moet worden.
Prof. dr. S. Greijdanus wijst daarbij in zijn bekende boek over de Schriftuitleg (Schriftbeginselen ter Schriftverklaring, Kok, 1946, pag. 121-123) op twee teksten,
Joh. 5 : 39:
    Gij onderzoekt de Schriften, want gij meent daarin eeuwig leven te hebben, en deze zijn het, welke van Mij getuigen,

en Openb. 19:10:
    Want het getuigenis van Jezus is de geest der profetie.

We zouden daar nog aan kunnen toevoegen wat de Here Jezus tot de Emmaüsgangers en tot de discipelen na Zijn opstanding op Pasen leerde (Luc. 24:25-32; 44,45). Hoe Hij hen in al de Schriften, namelijk in Mozes en al de Profeten, dus heel het Oude Testament, uitlegde wat op Hem betrekking had.

Helderheid


Zo lettend op de context, Schrift met Schrift vergelijkend, en rekening houdend met de voortgang en de bedeling waarin het betreffende Schriftgedeelte staat, willen we de betekenis van de tekst zien te verstaan. Dan zullen we ook merken dat bij moeilijk te verklaren gedeelten helderheid te krijgen is door de duidelijkheid van andere gedeelten. Zo zal de Schrift haar eigen uitlegster zijn! Het geheim hiervan is weer dat Gods Woord één eerste Auteur kent. Er zal daarom altijd overeenstemming zijn in betekenis en boodschap van de Schrift. Geen tegenstrijdigheid.

En verder moeten we nu opnieuw benadrukken dat deze Auteur ook òns op het oog had toen Hij Zijn Woord liet opschrijven. Ook ons wil Hij door Zijn evangelie roepen uit de duisternis en in Christus verlossen. Ook ons wil Hij oproepen om Hem te dienen naar Zijn Woord. Ook ons wil Hij in Christus en door Zijn Woord vertroosten, bemoedigen, onderwijzen en vermanen. Daarom blijft er een lokkend appel op ons uit gaan om er alles aan te doen om heel Gods heerlijke Evangelie proberen te verstaan in al zijn onderdelen.
Daartoe heeft de Here ons ook als kerk aan elkaar gegeven. Om samen en gebruikmakend wat de kerk van vroegere tijden heeft verstaan, te groeien in de kennis van Gods Woord en zo van Zijn liefde, Ef. 3 :17-19:
    Geworteld en gegrond in de liefde, zult gij dan samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en breedte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat, opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods.


De verlichting van ons verstand


Het is duidelijk dat wij op eigen kracht Gods Woord niet kunnen verstaan. Daarvoor hebben we steeds de Heilige Geest nodig die ons verstand kan verlichten. Zonder Hem blijven we in het duister tasten ook als we de Bijbel grondig lezen. Laten we dus steeds om de gave van de Geest blijven bidden bij een geopende Bijbel.
Als dan er nog onduidelijkheid over een tekst is, dan is dat te wijten aan ons verduisterd verstand en niet aan Gods Woord.

Als we zaken tegen komen die ons menselijk verstand te boven gaan, dan roept dat ook om de erkenning dat Gods wegen hoger zijn dan onze wegen.
Zo zal ook steeds de studie in Gods Woord moeten eindigen in de lof tot God, die Zich Zelf in Zijn Woord aan ons wil openbaren.
Want uit Hem, door Hem en tot Hem zijn alle dingen.