De aanwijzing van Elisa – door de storm naar de stilte



    15 Daarop zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van Damaskus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram.
    16 Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats.
    17 Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden.
    18 Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft.



Na de troostende, bemoedigende en daarom ook vermanende Schriftoverdenkingen over Elia van de hand van ds. S. de Marie wil ik nu een serie geven over Elisa. Daarmee luisterend naar de vermaning niet te denken of te zeggen: ik ben te oud, laat mij maar, of zelfs: neem mij ook maar tot U, maar bij de laatste Schriftoverdenking aansluitend, waarin we horen hoe de opdracht tot Gods dienstknecht Elia komt om weer aan het werk te gaan dat de HEERE hem te doen gegeven had.
Dat houdt dan onder meer in dat hij Elisa moet zalven.
Zalven is het teken van de roeping door de HEERE en tegelijk mag dat voor Elisa de belofte zijn dat hij als profeet instrument van de Heilige Geest mag zijn om het woord van de HEERE te verkondigen. Wat dat betekende voor de profeten van het Oude Testament heeft de HEERE later door zijn apostel Petrus als volgt onder woorden gebracht:

    Naar deze zaligheid hebben gezocht en gevorst de profeten, die van de voor u bestemde genade geprofeteerd hebben,terwijl zij naspeurden, op welke of hoedanige tijd de Geest van Christus in hen doelde, toen Hij vooraf getuigenis gaf van al het lijden, dat over Christus zou komen, en van al de heerlijkheid daarna (1 Petr.1:10-11).

Dat zal dan ook de taak worden van Elisa: profeteren van de komende Christus en van Zijn werk tot de vergadering van Zijn kerk.
Elisa was de zoon van Safat (verkorte vorm van Safatja, de HEERE is rechter), een rijke boer, in Abel-Mechola. Het bijzondere van die plaats is dat deze rijk is aan herinneringen aan het verleden van Gods redding van Israël. De naam betekent: rouwklacht van de Egyptenaren. Jozef heeft vóór zijn sterven nadrukkelijk zijn zonen bevolen, dat hij geen staatsbegrafenis in Egypte wilde hebben. Hij had daar recht op omdat hij naast Farao regeerder was over Egypte. Maar hij wilde beslist begraven worden in de spelonk van Machpela, waar eerst Sara begraven was, later Abraham, Izaäk, Rebekka, Jakob en Lea. De keuze van die begraafplaats was van Abraham een geloofskeuze. Al had de HEERE hem het hele land beloofd – hij moet voor een hoge prijs een klein stukje kopen om zijn vrouw te begraven.
Ook de keuze van Jozef voor de plaats van zijn graf was een kwestie van hetzelfde geloof in de belofte van de HEERE, dat dàt het land van Gods volk zou zijn.
Toen hij gestorven was is zijn lichaam dan ook naar Kanaän vervoerd onder de begeleiding van vele Egyptische hoogwaardigheidsbekleders en militairen. En voor ze bij het graf van de vaderen waren gekomen hebben die Egyptenaren afscheid genomen van hun onderkoning Jozef in een rouwklacht van zeven dagen (Gen.50:11).
In die plaats is Elisa opgegroeid, daar is hij opgevoed door vrome ouders, die in de keuze van de namen hun geloof beleden. De naam die hij van zijn ouders kreeg betekende namelijk: God heeft geholpen.
Als Elisa dan ook als jongeman van vijfentwintig jaar, waarschijnlijk de oudste zoon van Safat, later bij zijn roeping zijn rijke toekomst als boer opgeeft en het sobere en maatschappelijk onzekere bestaan van knecht van Elia aanvaardt, spreekt daaruit ook zijn geloof in de beloften van de HEERE.

De HEERE gebood dus Elia om zijn roeping te volgen en terug te keren tot zijn profetenwerk. Daarbij gaf de HEERE aan Elia de opdracht om drie mannen te zalven: Hazaël tot koning over Aram, Jehu tot koning over Israël en Elisa tot profeet in Elia’s plaats.
Vooral dat laatste was een bijzondere troost voor Elia. De vergadering van de kerk hangt niet van hem af - die zal worden voortgezet door de dienst van Elisa.
Een vreemde troost: driemaal sprak de HEERE van doden. Maar meteen daarna kwam toen de belofte van de vergadering van Zijn kerk. Hoe klein ook - slechts zevenduizend op heel Israël - toch zal de HEERE Zelf ervoor zorgen dat het volle getal van Zijn raad overblijft.
De tekenen die aan het woord van de HEERE voorafgingen verklaarden dat woord. Elia had geklaagd dat het eigenlijk op niets is uitgelopen met zijn profetische oproep tot bekering. Er is volgens hem alleen maar vijandschap. Hij ziet geen toekomst voor de vervulling van Gods raad.
Maar dan laat de HEERE aan Elia zien - en aan Zijn volk van alle tijden - dat Hij juist door Zijn gerichten de vrede brengt. Dat juist door de antithese Zijn kerk vergaderd wordt.
Het stellen en handhaven van die antithese is onlosmakelijk verbonden met de blijde boodschap van de verlossing door Christus. Immers, het eerste evangelie, de moederbelofte, begint met de verkondiging dat de HEERE vijandschap stelt tussen de gemeenschap van de satan en die van de vrouw. Dat op zichzelf is al een blijde boodschap! In plaats van dat de mens door de zonde slaaf van satan is geworden, bevrijdt de HEERE de vrouw en haar nageslacht van die slavernij. Hij belooft daartoe dat de kop van de slang zal worden vermorzeld! Dat is in de hele Schrift te lezen. En dat loopt uit op het werk van Christus: Ik ben gekomen om vuur op de aarde te werpen. Hij is immers gesteld tot een val en opstanding.
Die antithese wordt in de loop van de eeuwen steeds intensiever. Aan de ene kant nemen satans woede en listen toe naarmate hij ziet dat zijn tijd steeds verder inkort, maar ook wordt Gods genade steeds groter!
Niet alleen bewerkt de HEERE dat de vuilen steeds vuiler worden en die onrecht doen steeds meer onrecht gaan doen, maar Hij zorgt er ook voor dat zij die geheiligd worden steeds meer geheiligd worden en zij die gerechtvaardigd worden steeds meer gerechtvaardigd worden (Openb.22:11).
Dat heeft de HEERE laten zien aan Elia door de volgorde van de tekenen. Immers, in die eerste tekenen van storm, vuur en aardbeving was de HEERE niet. Maar die gerichten leidden tot de zachte koelte.
Daarmee wijst de HEERE naar het Paradijs, waar Hij met Zijn kinderen wandelde: zij hoorden Hem aankomen in de zachte koelte (Gen.3:8). En de HEERE heeft zijn volk de belofte gegeven dat het eens bij Hem mag wonen in het herstelde en voltooide Paradijs, in die stad aan de rivier van het water van het leven en het geboomte van het leven (Openb.21:3).
Daartoe werkt Hij de antithese, daartoe komen de gerichten. Het is dan ook geen stilte ná de storm, maar juist de stilte dóór de storm.
Dat leert Gods kinderen hun tijd te verstaan. Ten tijde van Elia had Achab voluit het syncretisme in Israël ingevoerd. De kerk was een pluralistische kerk geworden: dienst aan de HEERE - weliswaar eigenwillige kalverendienst, maar toch bedoeld als dienst aan de HEERE - met daarnaast de afgodendienst aan Baäl.
Maar de HEERE zegt: wat klaagt u dan, Elia? Dat uw oproep om radicaal te kiezen voor de HEERE en het leven in Zijn verbond toch geen gehoor heeft gevonden? Dat het wel lijkt alsof de kerk in die gevaarlijke tijd onder Achab verdwenen is?
Wat klagen wij vandaag dat de kerk gedeformeerd was tot een pluralistische kerk, waarvan we ons in 2003 al moesten vrijmaken? Wat klagen wij dat er zo weinig was overgebleven en dat zelfs die kleine kerk nu weer zo wordt aangevochten vandaag?
Berust in het soevereine welbehagen van de HEERE, Die genadig is voor wie Hij genadig is en Zich ontfermt over die Hij Zich ontfermt (Ex.33:19). Er zal immers altijd toch een rest overblijven.
Wat een voorrecht voor Gods profeten, dat de HEERE hen laat lezen in het boek van Zijn raad! Dat Hij geen dingen doet of Hij openbaart Zijn raad aan Zijn knechten de profeten (Amos 3:7). Wat een voorrecht dat wij Zijn raad mogen kennen! Juist in de weg van de verscherpte antithese mogen wij eens komen bij de HEERE en in de gemeente van de uitverkorenen onbevlekt gesteld worden.
De kerk klein? Zevenduizend - een heel klein gedeelte van het volk Israël, maar wel Gods getal. Een symbolisch getal, want niemand kan de grote schare uitdrukken in een concreet getal. Daartoe dus moest er toen dus gedood worden. Door een heidens vorst Hazaël, door een koning in Israël Jehu, maar ook door de profeet Elisa. Die zal geen leger hebben, alleen een groep profeten om hem heen. Die zal geen zwaard hanteren dan alleen het zwaard van het Woord van de HEERE.
Ook vandaag komt de HEERE tot ons met Zijn troost en bemoediging: er zal altijd een kerk van de HEERE zijn, de poorten van de hel zullen haar nooit overweldigen (Matt.16:18). Het is een overblijfsel naar de verkiezing (Rom.11:5).
Zo ging Elia op weg naar Damaskus om daar onder te duiken voor de gevaren van Izebel. Zo ging hij naar Abel-Mechola om daar de door de HEERE aangewezen opvolger te roepen. Hij had weer uitzicht en doel.
En wij vandaag als door God in het ambt van profeet gestelde christenen evenzeer!


Rectificatie

Enkele lezers hebben mij er op gewezen dat ik in de Schriftoverdenking in nr. 33 een fout heb gemaakt, doordat ik schreef over de rouwklacht over Jozef, terwijl het Jakob betrof. Een fout als gevolg van het volgen van je falende geheugen - tenslotte ben ik onlangs 89 jaar geworden! Maar het was wel een domme fout. En dat in het eerste stuk over Elisa – dat belooft wat! Mijn dank aan de broeders dat ze de moeite namen mij hierop attent te maken. Eén troost is er: de Schriftoverdenking wordt wel gelezen!