De HERE gaat verder met Elia en Zijn volk, Elia - 24, slot


    1 Kon. 19:
    15 Daarop zeide de HERE tot hem: Keer op uw schreden terug, naar de woestijn van Damascus, en als gij daar gekomen zijt, dan zult gij Hazaël zalven tot koning over Aram.
    16  Voorts zult gij Jehu, de zoon van Nimsi, zalven tot koning over Israël; en Elisa, de zoon van Safat, uit Abel-Mechola, zult gij zalven tot profeet in uw plaats.
    17  Wie dan aan het zwaard van Hazaël ontkomt, hem zal Jehu doden; en wie aan het zwaard van Jehu ontkomt, hem zal Elisa doden.
    18  Doch Ik zal in Israël zevenduizend overlaten, alle knieën die zich niet gebogen hebben voor de Baäl, en elke mond die hem niet gekust heeft.


Vrijmachtig


Elia krijgt een uitgebreid antwoord van de HERE, waaruit Zijn genadige welwillendheid en geduld blijkt. Hij sterkte Zijn dienstknecht en bemoedigde hem al op weg naar Horeb. Nu geeft de HERE door Zijn verschijning en Zijn mondelinge antwoord werkelijk alles wat Elia nodig heeft. Elia moet daarbij ook worden terechtgewezen, maar de HERE doet dat op Vaderlijke en geduldige liefdevolle wijze. Elia, die Zijn opdracht aan de HERE wil teruggeven, moet nu ànderen zalven tot ambtsdragers: twee koningen, en één profeet. Hij moet zo namens de HERE deze ànderen inschakelen bij de uitvoering van Gods raad. De HERE gaat verder met Zijn kerk, ook als Elia niet beschikbaar zou zijn. Hij is niet van Elia afhankelijk. Dat dacht Elia wel. Vandaar ook zijn klacht: “ik alleen ben overgebleven, en ook mij trachten zij het leven te benemen.” Elia dacht dat met zijn dood ook de HERE vastgelopen zou zijn. Maar de HERE toont hem nu dat het helemaal anders ligt. Hij is soeverein om uit te kiezen wie Hij wil uitkiezen, Hij is vrijmachtig om in te schakelen wie Hij wil inschakelen: zelfs heidenen zoals Hazaël laat Hij voor Zijn doel dienstbaar zijn. Zo zal Hij later ook de heidense koning Kores tot dienstknecht van Zich maken om Zijn volk uit de ballingschap te laten gaan (zie o.a. Jes. 45:1).
Elia moet die drie mensen ook zalven, om Gods rechtvaardig oordeel uit te voeren over het afvallige volk Israël. Hazaël en Jehu krijgen de opdracht om het zwaard te hanteren, ook Elisa moet als profeet afvallige kinderen doden. God ijvert voor zijn Huis door middel van oordeel en gericht. Daarbij moet ook Elia’s ambtswerk als profeet worden overgedragen: De HERE draagt Elia op om Elisa te zalven.

Een overblijfsel door God behouden


Maar, en dat is wat Elia niet heeft kunnen bedenken, de HERE zorgt er ook voor dat een overblijfsel blijft behouden. Dat 7000 Israëlieten hun knieën niet zullen buigen voor de Baäl, zich niet inlaten met de afgoden, maar de HERE trouw zullen blijven. Elia moet beseffen dat hij niet als enige is overgebleven. In die klacht heeft Elia de HERE tekort gedaan in zijn trouw en genade. Want de HERE zàl zich een overblijfsel overhouden. Dat was toch de belofte van ouds? Dat had Elia toch kunnen weten? Maar nu wordt het hem door de HERE Zelf bekend gemaakt. Tot beschaming, maar ook tot vertroosting. De HERE werkt door aan Zijn kerk, ook als alle schijn tegen is. Zelfs als trouwe dienstknechten het niet meer zien zitten. De HERE werkt door, maar Hij laat dat ook weten. Hij bemoedigt ook Zijn dienstknechten daarmee. Hij zal Zijn kerk niet laten overmeesteren, zelfs niet door de poorten van de hel, dat mag de kerk weten! Ook wij. Hoe de HERE daarin Zijn weg gaat weten we niet. Want niet alleen in de uitoefening van Zijn macht en recht is de HERE souverein, maar ook in Zijn werk van genade en vrede. Hij ontfermt zich over wie Hij wil (Rom. 9: 18). Maar in dat alles is de HERE niet wispelturig, niet onberekenbaar, maar volkomen trouw aan Zijn gegeven beloften.

Zeven duizend


De kerk is dus niet opgehouden onder Izebel. Zeven duizend zielen zijn er nog door de genadige werking van de HERE. Dat wijst op een vol getal: 7x10x10x10. Zeven staat hier voor het heilige getal van de gemeenschap van God Drie-enig met de mens als zijn schepsel; 10x10x10 geeft de volkomenheid ervan aan. Zevenduizend: het is maar een klein deel van het hele verbondsvolk, maar wel een heilige volheid, door God bewaard.

Nu, daar mag Elia zich ook aan wijden, aan die kerk. Want als Elia deze genadegave van God hoort, dan weet hij dat hij daar nu ook rekening mee mag en moet houden. En dat daar voor hem nu ook een taak ligt als profeet. Zo mag hij dan Elisa tot profeet zalven, die later weer vijftig profeten meeneemt als Elia ten hemel vaart (2 Kon. 2). Kennelijk wijst dat laatste op Elia's bemoeienis met de getrouwen in Israël via Elisa die hem volgde (1 Kon. 19:21.

De door God bewaarde en aangewezen zevenduizend zijn een bevestiging van Gods beloften niet alleen voor Elia maar voor de kerk van alle tijden. Zo kon Paulus uitgaan van dezelfde beloften. Hij schrijft in Rom. 11: 2-5:
    God heeft zijn volk niet verstoten, dat Hij tevoren gekend heeft. Of weet gij niet, wat het schriftwoord zegt in (de geschiedenis van) Elia, als hij Israël bij God aanklaagt: 3 Here, uw profeten hebben zij gedood, uw altaren hebben zij omvergehaald; ik ben alleen overgebleven en mij staan zij naar het leven. 4 Maar wat zegt de godsspraak tot hem? Ik heb Mij zevenduizend man doen overblijven, die hun knie voor Baäl niet hebben gebogen. 5 Zo is er dan ook in de tegenwoordige tijd een overblijfsel gelaten naar de verkiezing der genade. 6 Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer. 7 Wat dan? Hetgeen Israël najaagt, heeft het niet verkregen, maar het uitverkoren deel heeft het verkregen, en de overigen zijn verhard


Genadige verkiezing en bewaring


Niet allen van Gods volk worden zalig, maar alleen zij die door de HERE genadig zijn verkoren. Een klein deel, dat zijn hart niet verhard heeft. Dat is de belofte, die blijft tot aan de wederkomst van Christus. De HERE komt met Zijn gerichten, maar in die gerichten bewaart Hij ook Zijn kerk, als een overblijfsel van genade. Wij mogen dat nog beter zien nu Christus gekomen is, en wij heel Gods Woord hebben. Wij weten uit Gods Woord wat weldra geschieden moet, waarin God trouw blijft in Zijn ijver voor Zijn Huis. Wij weten dat Koning Christus trouw blijft als Hoofd van Zijn lichaam. Daarom zullen wij niet mogen wanhopen, of klagen over het uitblijven van Gods oordeel, of klagen ook over de kleine omvang van de Kerk. Maar wij zullen ons mogen vastklampen aan deze almachtige rechtvaardige God, die tegelijk genadig en barmhartig is. Hij zal ook Zijn kerk nu recht verschaffen op haar gebed. Dat heeft Hij beloofd. Maar Hij doet dat op Zijn tijd en Zijn wijze. Maar vooral ook: Hij toont ook nu Zijn genade door een overblijfsel van genade te blijven geven. Als het werk van Zijn Geest. Dat zij ook ons tot bemoediging en vertroosting.

Verder in Gods dienst


Zo ging de HERE toen verder met Zijn beleid. Hij bekwaamt Zijn dienstknechten. Hij sterkt de moedelozen (Jes. 40: 29-31). Hij doet de knikkende knieën weer strekken. Hij verzorgt en heelt hun wonden. De Here heeft dat alles aan Elia geleerd en getoond. Maar nu vraagt Hij van Elia er ook een gelovige reactie op. Elia wordt door de HERE weer aan het werk gezet. Elia moet verder in de dienst aan de HERE. De HERE stuurt hem niet met vervroegd emeritaat. Elia zag het niet meer zitten, de HERE schakelt nu ook anderen in. Maar de HERE zet Elia zelf toch ook weer aan het werk.

We zien uit het vervolg in de Schrift dat Elia dan weer gehoorzaam is aan God en Zijn Woord (1 Kon. 19:19-21; 2 Kon. 1:1-2:10). Hij gaat weer gesterkt verder op de weg die de HERE Hem heeft gewezen. We zien hem ook straks weer op het Woord van de HERE optreden, tegen Achab als deze Naboth heeft gedood. En tegen Ahazia nadat Achab zijn straf ondergaan had. Elia is dan weer de gehoorzame dienstknecht van de HERE in afhankelijkheid van God en luisterend naar Zijn Woord. Hij krijgt nog steeds moeilijke opdrachten van de HERE, maar mag ze doen in de naam van de HERE, in Zijn kracht, bekwaam gemaakt door Zijn Geest.

God zal Zijn werk voleinden


Ook in onze tijd zullen wij niet moeten zeggen tegen de HERE: ik heb al zoveel meegemaakt, ik zie dat alles verkeerd gaat in de kerk, maar laat mij nu maar gewoon mijn tijd uitzitten. Twee reformaties zijn genoeg geweest, een derde kan daar niet meer bij.
Of: HERE, nu, na de nieuwe vrijmaking, kan ik niet meer verder strijden als er in de kerk nieuwe moeiten komen, laat me nu toch maar rusten.
Nee, wanneer de HERE roept, geeft Hij ook de krachten. Hij geeft ook rust en bemoediging op Zijn tijd. Nooit zullen we mogen zeggen, wanneer Hij ons roept: HERE, ik ben niet thuis. Of als de Here nog krachten geeft: ik ben te oud, laat mij maar.
Maar laten we dan juist blijven bidden om Gods nabijheid, om Zijn kracht en levensmoed, en om Zijn Geest, om in alles trouw te mogen blijven tot in de dood. Om te volharden tot het einde toe. Want wij mogen Chrìstus toch kènnen als onze Leidsman en Voleinder van het geloof? Wij mogen Hèm toch kennen, die gehoorzaam gebleven is tot in de dood. Wij mogen toch achter Hèm aan? Met die gave komt dan voor ons ook de opdracht.

Elia heeft het mogen ervaren, door de machtige Zelfopenbaring van God, en door de uitwerking van Zijn Woord, wat ook wij mogen weten:
    De HERE is getrouw en sterk, Hij zal Zijn werk voor mij voleinden

Daarom moeten wij niet klagen, maar vol verwachting vragen en smeken:
    Verlaat niet wat Uw Hand begon, o Levensbron, wil bijstand zenden. (Ps. 138 vers 4 berijmd)