Bijeenbrengen en Bijeenhouden *)


Bijeenbrengen


Daar is veel geroep om eenheid tegenwoordig. De eenheid, zelfs de band van de vrede, kan worden bezien vanuit verschillende hoeken, visies of uitgangspunten. Dan komt de vraag: als wij elkaar oproepen tot eenheid, vanuit welke deur doen wij dat? Want er zijn veel van dergelijke oproepen. En die komen alle uit verschillende kerkdeuren.
Nog kortelings zijn twee wereldorganisaties op kerkelijk terrein tot eenheid gekomen: de GOR en de WRAC. Hebben zij gelijk, als zij roepen: Kom, ga met ons en doe als wij?

Als leden van organisaties, kerken, elk voor zich gaan roepen: Kom, ga met ons en doe als wij, wie heeft daar gelijk? Wie moeten wij volgen om tot de gewenste eenheid te komen? Daar moet toch een adres zijn, waar wij ons kunnen vervoegen?
Ja maar, zeggen zij dan, ieder voor zich, wij roepen niet op om naar een bepaald kerkinstituut te komen, maar wij willen eenheid op basis van één credo, de geloofsbelijdenis van de ene, onzichtbare kerk, die God zich vergadert. Maar dan is het antwoord: als de kerk onzichtbaar is, waar wordt die eenheid dan zichtbaar?
Want Nederland wemelt van de zichtbare instituten die allerminst één zijn als de gemeente op de eerste Pinksterdag. Waar moeten we ons aansluiten, als we willen meedoen aan zulk een eenheidsstreven? Want in onze geloofsbelijdenis belijden we ook ons geloof in artikel 27 en daarop volgt artikel 28, die mij oproept tot eenheid; en er is ook een artikel 29 die waarschuwt voor een kerk, die zich wel kerk noemt, maar dat niet is. Daar ligt al een kink in de kabel die het pluriforme eenheidsstreven moet trekken. Wie mag meedoen en wie komt niet in aanmerking? Want daar zijn blijkbaar veel deuren waaruit de oproep tot aansluiting klinkt opdat de eenheid bevorderd wordt, maar die niet alle artikel 29 in acht nemen. Artikel 29, dat bij elke oproep tot eenheid vraagt om selectief te werken en niet alles maar te accepteren wat maar ‘Here, Here’ roept.
In gesprekken over eenheid op het kerkelijk erf wordt vaak om die hete brij heengedraaid. We mogen gerust man en paard noemen, dat is: leer en leven. Daaruit volgt, dat wij naar de belijdenis terug moeten. En dat slechts om de ware eenheid, die overeenkomt met die waarom Christus bad in zijn gebed van Johannes 17, kan worden geroepen vanuit die deur waar de belijdenis, ‘in al haar delen’, gehandhaafd wordt. Omdat de belijdenis dat reeds doet, in navolging van de aangehaalde Schriften.

Zestig jaar geleden hoorde Prof. Dr. K. Schilder dat roepen vanuit allerlei richtingen ook al:
“Onze gedachten bewegen zich om de kerk. Temeer, nu er over de kerk, over haar eenheid, haar wezen en waarde en waardigheid, weer allerlei twistvragen worden opgeworpen. En vooral, nu de kerk zich ziet verguizen. Ze wordt de martelares, niet van buiten af nog, maar van binnen uit. Want van binnen uit komen de stemmen, die zeggen: de kerk, dat is een mystiek lichaam van Christus. Mystiek, met dat woord kunt ge nu al verder alle kanten mee uit. Haar wezen is mystiek, het ligt in het onzichtbare (alsof een „wezen", zélfs van „iets zichtbaars" of zelfs van „de zichtbaarheid", ooit anders dan in het onzichtbare „liggen" zou). En, van deze stelling tót de andere is de afstand dan zeer kort; de volgende stelling luidt: ge moet de kerk niet in haar institutaire vorm waarderen, want dat instituut, nu ja, dát is toch maar maak-werk, en mensen-werk, en het hangt altijd maar weer met duizend ruzies samen. Neen, ge moet naar de kerk als organisme terug. Dáár ziet ge geen vaste grenzen. Daar hebt ge geen uitwendige vormen. Daar is het „mystieke" leven. Het geestelijke leven. Dáár klopt de liefde tot de Heiland, en daar is de blijde zekerheid van het geloof. Grenzen vervloeien daar; de twisten houden op. En straks zal wel blijken, dat God, die ruim is in barmhartigheid, al die vrome en vreedzame en liefhebbende naturen tot zich neemt in heerlijkheid. Dan is de Kerk compleet: een schoon organisch gegroeid geheel! Ergo: het instituut is niet veel waard, maar het organisme alles. Het instituut is maar voorlopig, doch het organisme blijft. De instituten drijven de boel uit elkaar; het organisme overwint dat sectarisch drijven en laat het bloed der gemeenschap kruipen waar het niet gaan kan.”
(De Reformatie, 4 juni 1949 24e jrg., nr. 36, bl. 298/9. In: K. Schilder, De Kerk III (1965), pag.307).

En, vraagt Schilder, steunt de bijbel deze beeldspraak?
In het geheel niet.
Het is prettig en gemakkelijk om er op gevoelvolle wijze over te spreken, maar het wordt moeilijker met de confessie voor zich. Want, zegt hij, als de kerk de vergadering van de ware gelovigen is, waar komt dat geloof dan vandaan? Toch zeker van de prediking. En dan krijgen we te maken met het ambt.
En zo kunnen we doorgaan, het is al zo vaak gezegd.
En na 60 jaar moeten we het nog eens weer herhalen: de kerk heeft een adres, in elke plaats één adres, waar de eenheid naar de confessie wordt bevorderd, omdat dáár allen zich buigen onder het juk van Christus. Waar men ook zich inspant om zich in één kerkverband één te weten onder dat juk. Want ‘op zichzelf blijven staan’ komt weer niet overeen met de belijdenis, artikel 28 NGB.
Er is moed voor nodig om zich niet alleen daar aan te sluiten, maar vooral om daar te blijven, ook al moeten de ware gelovigen zich daarom losscheuren van een bestaand instituut, waar zij van kindsbeen af lid zijn, maar waar de Christus nu niet meer vergadert. Daar is evenzeer moed voor nodig om met de confessie in de hand te zeggen: hier, waar ik lid ben, daar is de ware kerk volgens artikel 29 NGB, want daar wordt het Woord zuiver bediend, in al zijn vertroosting van Gods verbondstrouw en zijn vermaning inzake Gods verbondseis. En waar niet ook een ander evangelie wordt toegelaten en gepredikt, dat geen evangelie is. Waar de sacramenten heilig worden gehouden en niet worden verontreinigd door ook anderen toe te laten uit andere kerkgemeenschappen. Waar scherp wordt toegezien op het handhaven van die beide en de tucht wordt toegepast op hen, die een ander evangelie brengen, dat niet naar de Schriften is. En desnoods een verklaring van gevoelen wordt gevraagd om de schriftgetrouwheid van de betreffende predikant te onderzoeken.
En dus is het duidelijk dat men maar niet 'in het wilde weg' kan roepen om eenheid, als men in de verkeerde deur staat. Eerst dient de goede deur te worden opgezocht, naar artikel 28 NGB en pas dan heeft de roeper het recht om te roepen.
Want de wijsheid is slechts daar, waar van menseninzicht wordt afgezien en alleen Gods eis wordt gehonoreerd door gehoorzaamheid aan Zíjn oproep tot eenheid.
Wie dat adres kan vinden, heeft goud gevonden.
In Nederland luidt dat adres: De Gereformeerde Kerk. Waaraan ter onderscheiding van hen die zich met dezelfde naam bedekken, zonder daartoe het recht te hebben, wordt toegevoegd: ‘hersteld’. Waaronder, laten we daarover geen misverstand laten bestaan, ook allen moeten worden gerekend, die zich naderhand om dezelfde reden als zij zich hebben vrijgemaakt van bovengenoemde onschriftuurlijke leer en onschriftuurlijk kerkleven en oprecht zoeken naar een weg om tot eenheid in eenzelfde kerkverband te raken. Want daar alleen wordt de eendracht en de eenheid bevorderd en bewaard door de gehoorzaamheid aan God (artikel 32 NGB). Ook al spotten nog zoveel mensen daarmee.
Aldus spreekt de confessie, artikelen 27 t/m 32 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis.
 
 

Bijeenhouden


Maar als die eenheid gevonden is en gehandhaafd wordt tegenover alle vals, dat is: onecht eenheidsstreven, dan komt daar nog een ander vraagstuk op tafel te liggen, dat verhindert om op zijn kerkelijke lauweren te gaan rusten en de wereld maar de wereld te laten.
Want "als het in de wereld regent, druppelt het in de kerk". Dit gezegde mag enigszins cynisch bedoeld zijn, het is een woord, dat niet onopgemerkt mag worden gelaten. Immers: de geest van welk verschijnsel ook in de wereld, houdt niet bij de kerkmuren halt, indien daarin scheuren, of nog erger: bressen voorkomen.
En wie zal de scheuren opmerken of de bressen zien?
Veel wordt er geschreven over de postmoderne tijd, over de verlegenheid van mensen om elkander te waarschuwen voor deze geest, maar ook voor andere wereldgeesten. Een liefdevol gebaar wordt al snel in karikatuur getekend als een opgeheven vinger en wie heeft de moed om zijn naasten 'de maat te nemen', beter gezegd: Zijn naasten te waarschuwen, ook als dat wordt ervaren als het vellen van een oordeel? Dat is de regen van het postmodernisme in de wereld. En wie zal de druppels opmerken, die daarvan in de kerk de omgang bepalen? Druppels? Het zijn veeleer de kerkvloer uitslijpende stroompjes die langzaam maar zeker aanzwellen tot stromen en die leden van eenzelfde kerkgemeenschap verdelen in gehoorzaam en eigenwillig. Laten we maar concreet blijven en niet bang zijn voor het noemen van onze zondige aard, ook van die in de kerkgemeenschap, van opstand tegen het wettig gezag en de gevolgen daarvan voor het kerkelijk leven. Want na 2003 hebben wij niets om ons erop te verheffen, maar veeleer om ons te schamen voor oorzaak en gevolg van een niet door God gewilde verdeeldheid.
Dit overwegend lezen wij, met des te meer belangstelling en niet zonder zelfonderzoek, de vermaning van een baptisten-predikant die zeer terecht het volgende opmerkte: “We moeten binnen de gemeente weer verantwoordelijkheid nemen voor elkaars geloofsweg. Een broeder of zuster kan en mag er niet mee wegkomen dat hij of zij het spoor van het evangelie bijster raakt en geen medegelovigen aantreft die indringende vragen gaan stellen. ,,Ik zie dat je iets doet dat naar mijn idee ingaat tegen het getuigenis van de Schrift. Zou je mij dat eens kunnen uitleggen hoe je dat waar kunt maken?’’ Maar wij durven dat niet meer. Wij zijn de kunst van het vragen stellen verleerd uit angst voor bemoeizuchtig te worden versleten of om het verwijt van betweterige arrogantie tegen te gaan.”
Dat schreef ds. Horjus, voorganger van de baptistengemeente Ede – De Kei, die aan de Theologische Universiteit Kampen werkt aan een proefschrift over het draagvlak van de tucht voor de kerk van de 21e eeuw, in het ND van 3 mei j.l. Hij ziet de regen van de postmoderne wereld, door een lek kerkdak, de broederliefde bedreigen en maant tot maatregelen daartegen.
Zouden wij dat dan niet ter harte nemen als hij een gesteldheid ziet die ook ons aangaat?

Hij schrijft verder: “De kerkelijke tucht is in de meeste kerken in Nederland compleet geërodeerd. Dat kan niet los worden gezien van de postmoderne verlegenheid om elkaar de maat te nemen. Ieder moet in eigen gemoed maar ten volle overtuigd zijn van de weg die hij of zij in geloof gaat. Ik ben ervan overtuigd dat wij iets kostbaars zijn kwijtgeraakt door elkaar binnen de gemeente van Christus niet meer te bevragen op de weg van de navolging en het discipelschap.”

Zeker: dat hebben wij, als leden van De Gereformeerde Kerken, ondervonden en dat hebben we door Gods gunst opgemerkt en Hij heeft ons de reformatie van 2003 geschonken. En naderhand hebben ook anderen dat erkend en zich bij die reformatie aangesloten of hebben (nog) niet ons kerkverband gezocht met als uiteindelijk doel een reformatie die tot volledigheid moet komen en alle ge-reformeerden moet omvatten.
De leertucht ontbrak en ontbreekt daar waar wij onze vaste plaatsen hebben verlaten om, in een gehuurd onderkomen, weer het onvervalste Woord van God te horen en toe te passen in ons leven.

Maar wie waarschuwt ons nu om niet naar de andere zijde te vallen en ons door een andere geest uit de wereld te laten beïnvloeden?
Daarvoor hebben wij een kerkorde, door onze vaderen vastgesteld en door ons gehandhaafd tegen alle wijzigingsdrift elders. Deze kerkorde heeft als uitgangspunt de onderlinge liefde die de naaste zoekt en wil behouden. Wat betreft ons onderlinge verkeer begint de orde in de kerk al in Mattheüs 18:15: “Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen.”
Dat behoedt ons voor het gevaar om zelf orde op zaken te willen stellen en te gaan leven met gebod op gebod en regel op regel. Daarin ligt óók een geest van de eigenwilligheid, die vecht voor het eigen gelijk, ook al is het met bijbelcitaten die, op de klank af, nog passend klinken ook.
Die op de loer liggende geest van eigenwilligheid, die elders geen werk meer heeft, omdat daar de tucht volledig is verdwenen en het kerkelijk leven is verwoest. Die geest verstrooit. Onderling toezien op elkaar, tucht, is liefdewerk. Daar kan geen menselijke regel tegenop. Tucht wordt bepaald door ons geloof zoals we dat belijden in Zondag 31 van de Heidelbergse Catechismus, dus allereerst door de Woordverkondiging. Doordat daaraan in de loop van de geschiedenis steekjes losraakten, stukken afvielen, die tenslotte werd vervangen door dwaalleer, was reformatie telkens weer nodig. Maar waar niet de zuivere bediening van Gods Woord de reden tot afscheiding is, daar wordt al spoedig de daarop gebaseerde tucht verworpen om een eigen weg te gaan. Een weg waarvan gezegd wordt dat deze vrijer is, maar het niet is omdat deze gebonden is aan door mensen opgestelde regels.

We leven in het laatst van de dagen. En de jongste dag komt bij elke opvolgende datum dichterbij. Dus dienen de gelederen onder hetzelfde vaandel van Jezus Christus, gekruisigd èn opgestaan uit de dood, zich te sluiten. Dat geldt voor iedereen. Voor hen die de geest van het postmodernisme binnenlaten en dat wat een liefdegebaar bedoelde te zijn, als een opgeheven vinger afwijzen en daardoor de liefde van Christus’ kerk onbeantwoord laten. Het geldt voor hen waarvan gezegd wordt dat zij uit de kerk zijn weggelopen en die zich hebben aangesloten bij die uittocht, waardoor zij zich zijn blijven bukken onder het juk van Christus.
Hij was het die het jaartal 2003 tot een mijlpaal maakte in de kerkgeschiedenis, die wij niet in eigenwilligheid kunnen negeren. Want Hij heeft de wereld overwonnen. Zodat het alleen in de Kerk, onder het hechte dak van haar Hoofd, veilig is tegen de druppels van haar regen, hoezeer die ook spoelt in de klimaatverandering van deze tijd.
Tegen de wereldgeesten heeft alleen de Heilige Geest verweer, maar dan ook alleen voor hen ‘die Hem gehoorzaam zijn’ (Handelingen 5:32).

*) Dit artikel is een bewerking van Opgemerkt nr. 453 ‘De enige eenheid’ van 17 juni en Opgemerkt nr. 444 ‘Onderling verkeer’ van 7 mei 2010 uit de gelijknamige e-mailrubriek van de eerste auteur. Deze bewerking is van beider hand en in beider overleg geschied.