Goede Vrijdag en Pasen


    Want als wij, toen wij nog vijanden waren, met God verzoend zijn door de dood van Zijn Zoon, zullen wij veel meer, nu wij verzoend zijn, behouden worden doordat Hij leeft.
    Romeinen 5:10


De woorden van deze tekst zijn ons allen overbekend. Zij worden namelijk steeds gelezen na de viering van het Heilig Avondmaal. We horen in deze woorden hoe Pasen ons na Goede Vrijdag veel meer geeft.
Goede Vrijdag heeft ons al zoveel gegeven. Immers, wij zijn met God verzoend door de dood van zijn Zoon.
Dat geeft ons déze blijdschap, schrijft de apostel Paulus, dat wij vrede met God hebben door onze Here Jezus Christus. Ja, dat wij door Hem hebben gekregen de toegang tot deze genade. En wij mogen dus nu hebben de hoop op de heerlijkheid van God.
En hoop betekent dan beslist niet: nu maar afwachten, of we het ook krijgen. Nee, hoop betekent in de Schrift altijd: wij weten zeker, dat het komt. Wij moeten er alleen nog op wachten. Maar het komt zeker!
In hoofdstuk 4 had Paulus het voorbeeld genoemd van Abraham. Die moest ook wachten. De HEERE had hem wel beloofd dat hij zou uitgroeien tot een groot volk. Maar de HEERE liet hem wachten. En Abraham geloofde God. Hij wist: Gods belofte wordt vervuld.
Wij moeten ook wachten. Wij wachten op de heerlijkheid van God. Wij wachten op de dag dat wij Gods aangezicht mogen zien en zijn Naam op onze voorhoofden geschreven zal zijn. De dag, dat alles nieuw gemaakt is, dat wij mogen ingaan tot de erfenis.
Maar al moeten ook wij nog steeds wachten – wij weten zeker: het komt!
Hoe weten wij dat zo zeker? Omdat Christus voor ons is gestorven.
Maar ons zondige leven dan? De zwakheid die nog in ons is overgebleven? Zullen wij het wel halen? Zullen wij wel volharden?
Daarop nu antwoordt de HEERE: de hoop beschaamt niet.
De erfenis wordt voor ons bewaard. En wij, de erfgenamen, wij worden evenzeer bewaard.
Eerst zegt de HEERE, hoe Hij gekomen is tot onze verzoening met Hem. De schuld van Zijn volk heeft Hij uit zijn boek gedaan. Wij zijn met Hem verzoend, toen wij nog vijanden waren. Christus immers is voor goddelozen gestorven, vers 6.
Vijanden - immers, we leefden nog niet eens toen Christus voor ons stierf. Maar we waren al aan allerhande ellendigheid, ja aan Gods oordeel zelf onderworpen. Wij moesten het voorwerp zijn van Gods vijandschap, van zijn haat tegen de zonde. Er was nog niets in ons dat de HEERE aangenaam kon zijn - we waren er nog niet eens.
De HEERE had geen enkele reden om ons met Zich te verzoenen. Hij heeft redenen uit Zichzelf genomen. Christus heeft gedragen de toorn van God tegen de zonde. Tegen onze zonde. Wij zijn dus verzoend.
Maar worden we nu ook behouden? Zullen we ingaan tot de erfenis? Als dat aan ons ligt, komen we er nooit. Als, zoals de remonstranten leerden, Christus alleen het heil heeft verworven, en vervolgens wij dan zelf moeten zien het deelachtig te worden - dan komt er nooit iets van terecht. Als Christus alleen maar de weg had geopend en het lag dan verder aan ons, om op die weg te gaan - niemand zou er komen. Niemand komt tot de Vader tenzij de Vader hem trekke.
Nu, daartoe is Christus opgestaan. Overgeleverd om onze overtredingen, opgewekt om onze rechtvaardigmaking. Opgewekt, om nu ook dat heil, dat Hij ons verworven had, deelachtig te maken. Verwerving èn toepassing - ze komen allebei van Hem.
De kerk heeft Gods Woord nagesproken in de Dordtse Leerregels over het werk van Christus. Hij heeft de genadeschatten voor ons verdiend door zijn offer. Maar Hij doet nu nog veel meer. Hij deelt die schatten ook uit. Hij werkt door zijn Geest in ons. Het is de Heilige Geest Die ons toe-eigent wat wij in Christus hebben, waar wij recht op gekregen hebben.
Toe-eigenen – dat is zorgen dat het heil, de verlossing, de verdienste van de Here Jezus Christus, nu ook ons eigendom wordt.
De Dordtse Leerregels waren gericht tegen de remonstranten, maar ze zijn sindsdien actueel gebleven en zijn dat nog steeds.
Wij herinneren ons uit de laatste jaren vóór onze recente Vrijmaking hoe de evangelische invloeden in de kerken steeds sterker werden. Dat bleek uit de nadruk, niet alleen op het gevoel, maar vooral uit de onschriftuurlijke gedachte alsof wijzelf kiezen voor de Here Jezus Christus. Die dwaling kwam steeds meer uit op allerlei gebied: uit liederen van het Liedboek, op conferenties, in artikelen in de kerkelijke pers, vooral ook in preken.
Maar heel die beweging is in strijd met de Schrift. Want wat de HEERE in zijn Woord openbaart over de zegen van Pasen maakt ons nederig. Van ons komt niets. Het is alles zijn werk.
Dat geeft ook een oneindige troost: het komt dus alles van Hem. Want Hij IS opgestaan. En Hij bidt voor ons. En Hij zendt Zijn Geest in onze harten, door welke Geest wij roepen: Abba, Vader.
De erfenis is verdiend en wordt bewaard. En wij, de erfgenamen, zijn in de hand van de opgestane Heiland. Ook wij worden bewaard. Waarlijk, de hoop op de heerlijkheid Gods beschaamt niet. Hij laat niet varen de werken van zijn handen.
Want het is Goede Vrijdag geweest èn Pasen!