Elia's gebed op de Karmel - Elia 16


    1 Kon. 18: 36-38
    36  Op de tijd nu, dat men het avondoffer brengt, trad de profeet Elia naar voren en zeide: HERE, God van Abraham, Isaäk en Israël, heden moge bekend worden, dat Gij God zijt in Israël, en dat ik uw knecht ben, en op uw bevel al deze dingen doe.
    37  Antwoord mij, HERE, antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij, HERE, God zijt, en dat Gij hun hart weer terugneigt.
    38  Toen schoot het vuur des HEREN neer en verteerde het brandoffer, het hout, de stenen en de aarde, en lekte het water in de groeve op.
    39  Toen het gehele volk dat zag, wierpen zij zich op hun aangezicht en zeiden: De HERE, die is God! De HERE, die is God!


Pleitend op Gods verbond


Elia’s gebed op de Karmel is zo heel anders dan het gebed van de Baälpriesters: Hij manipuleert niet met lange gebeden. Hij trekt de aandacht niet door luid roepen, hij raakt niet in extase. Hij bidt met eerbied en ontzag. Rustig en direct geformuleerd. Alsof Elia zeker is van de verhoring. Hij pleit daarbij op Gods verbond, wanneer hij Hem aanroept als de God van Abraham, Isaak en Israel. Elia beroept zich zo op het Woord des HEREN. Ook wijst hij erop dat hij als dienstknecht van de Here tot nu toe heeft gehandeld naar Gods bevel. Het zal betekenen dat Elia zo verwijst naar de bede om de vloek van het verbond.

Er lijkt ook een verwijzing naar het vuur dat in de woestijn bij Horeb uit de hemel kwam naar het vuur zoals dat bv. bij de ambtsaanvaarding van de eerste priesters van Aäron en zijn zonen. Toen werden de ambtsdragers bevestigd door de HERE Zelf. Toen was ook het hele volk daar getuige van. Maar ook dat de HERE het zoenoffer wilde aannemen, en in die weg zijn volk goedgunstig wilde zijn. D.m.v. de door God Zelf aangewezen ambtsdienst en ambtsdienaars. Ook tóen heeft het volk dit erkend, toen het ter bevestiging het vuur uit de hemel neer zag dalen, en het offervlees werd verteerd: het brandoffer en de vetstukken. Ook toen moest het volk erkennen dat de HERE God is, en dat zijn ambtsdragers zijn dienstknechten zijn, Lev. 9: vs 24:
    Toen het volk dat zag, juichten allen en wierpen zich op hun aangezicht


Vuur uit de hemel


Maar ook bij de inwijding van de tèmpel, daalde op het gebed van Salomo vuur uit de hemel neer. 2 Kron. 7:1:
    Zodra Salomo zijn gebed geëindigd had, daalde vuur uit de hemel neer en verteerde het brandoffer en de slachtoffers; en de heerlijkheid des Heren had het huis des Heren vervuld. Toen alle Israëlieten het vuur en de heerlijkheid des Heren op het huis zagen neer dalen, knielden zij met het aangezicht ter aarde op het plaveisel, bogen zich neer en prezen de HERE: Want Hij is goed, want zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid

Er zijn nog andere momenten te noemen dat er vuur uit de hemel kwam:
Toen Gideon in Richteren 6, een teken wilde dat de HERE met hem was. En toen David na zijn zonde van de volkstelling de HERE om verzoening vroeg antwoordde de HERE hem ook ter bevestiging met vuur uit de hemel.

Elia bidt daar nu weer om. De zekerheid dat dit gebed om vuur uit de hemel ook werkelijk verhoord zal worden, zal Elia alleen door de Heilige Geest kunnen hebben gehad. Elia heeft al eerder ervaren dat het gebed van een rechtvaardige veel vermag omdat er kracht aan gegeven wordt. Dat was toen hij bad om droogte als uitwerking van Gods verbondstrouw. Ook toen pleitte hij op de toezegging van de Here. Ook toen sloot Elia zich aan bij het Woord van God, en bad hij op grond van de verbondsbepalingen. Ook toen ging hij er helemaal vanuit dat God trouw en waarachtig is. Dat God doet wat Hij belooft en waarachtig is in vloek en zegen. Maar ook toen had Elia Gods volk terdege op het oog. Daarbij dacht hij ook aan de komst van Gods koninkrijk. En toen kwam de droogte.
Nu bidt Elia weer tot God. En weer sluit hij aan bij Gods eigen woorden en daden. Weer doet Hij een beroep op Gods trouw. Elia roept de God van Abraham, Isaak en Israël aan. De God die zijn rijke verbondsbeloften had gegeven van een volk dat Hem zou dienen. Ook de belofte van een menigte van volken dat zou worden gered en gezegend. En daarin ook de belofte van het vrouwenzaad dat via de bedding van het volk Israël de Messias zou komen. Elia mocht omdat hij pleitte op de verbondsbeloften van God, uitgaan van de verhoring van dit gebed.

De tijd van het avondoffer


Er is nog iets bijzonders waar Elia rekening mee houdt bij zijn gebed. En dat is het tijdstip waarop hij zijn smeekbede richt tot God. Dat is het moment waarop in de tempel te Jeruzalem het avondoffer wordt gebracht. Nu, juist dan, in de aanloop tot dit avondoffer, heeft hij het altaar al hersteld. Dat lazen we in vers 29. Daar staat dat de Baälpriesters hun extatische slotrondes doen, tegen het avonduur. Dàn pas gaat Elia over tot handelen. Hij bouwt het altaar met twaalf stenen naar het getal van de twaalf stammen: wijzend op het ene ongedeelde Israël. Zo wordt de God met zijn rijke verbondsbeloften aangeroepen in de eenheid van het verbondsvolk. Op het moment dat Elia nu tot de Here bidt op de Karmel in het tien-stammenrijk, juist op dàt moment stijgt in Jeruzalem op de berg Sion het avondoffer omhoog. Als een liefelijke reuk voor de Here, ontstoken door de door God aangestelde priester die dan dienst doet in Gods tempel.

Elia’s gebed is daarom ook een gebed om de ware eenheid van de kerk. Want dit gebed stijgt op tezamen met het offer in Jeruzalem voor Gods aangezicht. Zo verbindt Elia zijn gebed in het tien-stammenrijk aan het gebed uit het twee-stammenrijk.
Op zich is Elia’s gebed beschamend voor het volk, diep beschamend.
Na alles wat de HERE door de eeuwen heen aan verbondstrouw had getoond door Zijn verbondsbeloften waar te maken, moet Hem nu worden gevraagd te tonen dat Hij de enige God is in Israel. Dat is van de kant van het volk een bewijs van schandelijke verbondsverlating. Maar toch wil de HERE zich laten verbidden.

Opdat dit volk wete


Elia vraagt smekend:
    Antwoord mij, HERE antwoord mij, opdat dit volk wete, dat Gij Here God zijt.

Is dit weten een verstandelijk weten? Zo van: als er vuur komt, ja dan is de HERE inderdaad God. Punt uit. En dan gaan we weer over tot de orde van de dag. Of weten in de zin, nu ook van harte erkennen. Nu je er weer helemaal door laten beheersen. Nu werkelijk met je hart tot inkeer komen, en tot blijvende verbondstrouw. Nu in eerbied en ontzag deze God aanbidden en blijven aanbidden? Deze God belijden als jouw God, door Hèm lief te hebben, en naast Hem geen enkele andere 'god'. En als gevolg van dit weten, dit erkennen, je nu ook helemaal overgeven aan de Here, zoals dit offer daar als offergave ligt. En alles wegdoen wat te maken heeft met de dienst aan afgoden. Dáár wijst dit weten in het gebed van Elia op.
Want Elia bidt verder ook:
    en dat gij hun hart weer terugneigt.

Het gaat om hun hart. Het gaat om hun trouw. Och mocht de Here door het teken hun hart weer naar zich toe trekken. De erkenning van God moet inhouden, bekering, terugkeer naar de God van het verbond, de God, die de énige God is. Daarvoor bidt Elia.
Dit is geen klein detail. In feite zit het hier op vast. Elia bidt God of Hij zijn volk bekering wil geven. Reformatie van het hart wil schenken. Besnijdenis van het hart wil bewerken. Niet alleen de kennis, de wetenschap dat God bestaat, dat Hij de machtigste is, is voldoende.
Wat nodig is: liefdevolle onderwerping aan Hem, een hart dat uitgaat naar God, en Hem wil liefhebben en zijn geboden onderhouden. Een hart dat weet, ik kan alleen uit genade leven in verbond met God. Ik kan alleen van zijn beloften leven. In Zijn goedgunstigheid en onder Zijn zegen. Juist de genade en vrede die God mij wil geven, houden voor mij alleen zégen in, vruchtbaarheid en voorspoed, eeuwig leven.

Elia bidt of de HERE bij Zijn Zelfmanifestatie ook wil geven dat het volk nu zijn God wil aannemen? Zodat het verbond werkelijk in zijn tweezijdig bestaan kan worden voortgezet. Het volk kan dit zelf niet. De Here moet dit bewerken: "Ach, Here wil het hart van dit volk toch neigen?”

Erkenning van de ambtsdienst


Elia bidt ook om de erkenning door het volk van hem als de wettige ambtsdrager. Dat is gekoppeld aan de erkenning van de HERE. Want als er erkenning is van de HERE, dan zal er ook erkenning zijn van de ware ambtsdienst, en erkenning van de ware ambtsdragers.
Waar geloof in God doet ons voegen bij de kerk van Jezus Christus. Waar geloof in God brengt ons bij de ware verkondiging van Gods Woord. Doet ons willen buigen onder het juk van Christus. Waar geloof en ware bekering doet ons daarbij de ware ambtsdienst aanvaarden. Doet ons stellen onder tucht en opzicht van de kerkenraad die zijn werk namens Christus doet.
Elia weet dat het voor dit punt alleen al genoeg is, dat God antwoord geeft. Want door Gods antwoord d.m.v. het vuur uit de hemel, wordt Elia’s gepredikte woord bevestigd als Gods Woord. Dan wordt tegelijk zijn ambtsdienst erkend. Daar is geen apart teken voor nodig.
Toch gaat dit gebed van Elia over de ambtsdienst wel mee in zijn gebed. Maar Elia zoekt ook daarin zichzelf niet. In zijn gebed blijkt de bede om de erkenning van zijn ambt onlosmakelijk verbonden met de erkenning van Jahweh als de ware God.

Zo kent dit gebed van Elia om antwoord van de Here deze drie elementen:
ten eerste opdat bekend wordt dat alleen de HERE de God in Israël is; ten tweede opdat mag blijken dat Elia’s woord en optreden de ware ambtsdienst is, en daarom als Woord van de HERE dient te worden aangenomen; en als derde, opdat het volk dit mag erkennen en zich zo mag bekeren tot haar God.
Deze zaken houden allemaal verband met elkaar, ze zijn ook allemaal van het grootste belang om weer in verbondsgemeenschap met de HERE te kunnen leven.