Elia wijst met het herstel van het altaar op de ware eredienst – Elia 13


    1 Kon. 18: 30:
    Toen zeide Elia tot het gehele volk: Nadert tot mij. En het gehele volk naderde tot hem. Daarop herstelde hij het altaar des HEREN, dat omvergehaald was

Geen andere goden voor Mijn aangezicht


In het liefdesverbond dat de HRERE met Zijn volk Israël had gesloten had Hij Zichzelf aan hen gegeven: “Ik ben de HERE, uw God”. Ja, ùw God. In die woorden was heel Gods liefde ingesloten. In datzelfde verbond had de HERE geëist: “Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben”. Zo vroeg God toen het hart van zijn volk. Maar wel als een ongedeeld hart, dat zich helemaal zou geven aan Hem als de Schepper en de Verlosser van Zijn volk. De God die hen het léven had gegeven en wilde blijven geven. Een leven in overvloed. Een zegerijk bestaan. God was de Man van dit volk. De liefhebbende Man. Maar tegelijk daarom ook een jaloers Man. God wilde, als de heilige God, geen inmenging van andere mannen dulden. Dat is in Zijn heilige ogen overspel. Dat is ontrouw. Dan wordt het huwelijkverbond tussen God en Zijn volk verbroken.

Het volk Israël als tienstammenrijk was de HERE afvallig geworden. Steeds ernstiger.
Eerst door de HERE op eigenwillige manier op de hoogten te dienen. Steeds hadden de koningen Israël doen zondigen, zoals Jerobeam de zoon van Nebat had gedaan. Maar toen was daar nog bij gekomen het dienen van de afgoden. Via Omri, de vader van Achab, die Izebel als heidense vrouw aan zijn zoon tot vrouw gaf. Met haar waren de afgoden van de volken Israël binnen gekomen. Die hadden bezit van hun hart genomen. Zodat ze hèn gingen dienen naast en in plaats van de HERE.

Op deze verbondsverlating kon niet anders dan de straf van de HERE volgen. Elia was opgetreden om de vloek van de HERE af te bidden. En deze was gekomen, de aanhoudende droogte, om het volk te dwingen tot een keuze. Voor de HERE of tegen de HERE. Want God dienen èn Baäl, God dienen èn Mammon, wil de HERE niet. Als Hij dat zou toestaan dan is Hij niet trouw aan Zichzelf. Hij eist echte liefde. Hij eist volledige trouw. Zo had Elia eerst Achab en later het volk voorgehouden: deze droogte is het gevolg van jullie ontrouw, van jullie verbondsverlating. Blijf niet op twee gedachten hinken, maar kies. Keer terug tot de HERE of verlaat Hem nu met alle gevolgen van dien.
Dàt was het dringende appel, dat Elia deed uitgaan naar het volk. Maar het volk had gezwegen. Het aarzelde. Het was bang. Er was nog geen inkeer, geen vertrouwen op de HERE. Geen brandende, onvoorwaardelijk liefde tot God. Maar dat wilde de HERE niet zo laten. Hij wilde verder werken aan Zijn volk. Hij wilde dat Zijn volk wel een keus zou maken.

Verbijsterende afval


Daarbij wilde God twee dingen doen. Hij wilde geheel Israël laten inzien dat het dienen van de afgoden de grootste dwaasheid was. En Hij wilde hen daarna tonen Zijn macht en Zijn trouw. Zodat ze het echte verschil tussen de HERE en de afgoden weer zouden inzien. Zodat ze ook zouden zien dat het een zaak is van leven of dood. En dat ze ertoe zouden komen dat de keus gemakkelijk zou zijn: er is maar één God en dat is de HERE. Daarom weg met alle afgoden.

Het voorstel van Elia aan het volk was dat de vierhonderdvijftig Baälpriesters vuur uit de hemel zouden vragen om hun offer van een geslachte stier te ontsteken (1 Kon. 18: 23-25). Als Baäl dat zou kunnen en hij antwoord zou geven, dan zou Baäl God zijn. Dan was het terecht dat zij hem hadden gediend. Dan zou Jahweh eigenlijk de grote bedrieger zijn. Maar als daarentegen Jahwe antwoord zou geven door vuur dan was Hij God, de enige God. Maar dan zouden ze Hem ook als zodanig moeten gaan dienen. Dan zouden ze Hem eindelijk de eer moeten geven die Hij toekwam. Dan zouden ze eindelijk tot de erkenning moeten komen dat ze tot dan toe de HERE ontrouw, afvallig waren geweest. Dan moesten ze zich bekeren. Dat antwoordvuur van de heilige God moest hen dus zo helpen in hun keus.

Op zich is Elia’s voorstel wel een teken van enorme geloofsarmoede. Een teken van verbijsterend ongeloof. Want ze geloofden God niet op Zijn Woord! En ze hadden daarom Elia ook niet willen antwoorden op zijn woord van appèl. Diep bedroevend, omdat ze toch alles van hun ouders en voorouders hadden gehoord. Omdat het hen toch overgeleverd was, of had moeten zijn. Ook de vervulling van de voorzegde vloek van verwoestende droogte, had hen nog niet tot inkeer gebracht. In dit ontkennen, zie je ook de grote misleiding, de enorme aantrekkingskracht die afgoden kunnen uitoefenen, zelfs op kinderen van het verbond. Zelfs op hen die de HERE kennen. Hier zijn de machten van de satan actief.

Valse schijn


Dan brengt de HERE via Elia eerst de onmacht van de afgoden aan het licht: Bäal bleek onmachtig. Want er was geen enkel antwoord gekomen, geen vuur, niets. Baäl had geen oog voor de nood, geen oog voor mensen die hem wilden dienen, geen aandacht zelfs voor het snijden in hun vlees (vers 28). Heel de dienst aan deze afgod was één en al schandelijke maar ook bespottelijke vertoning. De priesters waren tot het uiterste gegaan om de aandacht van Baäl op zich te vestigen. Met roepen, met insnijdingen, zo raakten ze tenslotte in geestesvervoering. De mens die zijn eigen afgod gemaakt had, kreeg niets terug, hoezeer hij daarop ook vertrouwde en hoezeer hij daarom ook smeekte. Men raakte buiten zichzelf, maar men verwachtte het daarbij allemaal van zichzelf. Zo bleek het volkomen schijn en zelfbedrog dat Baäl werkelijk vruchtbaarheid, welvaart en voorspoed had gegeven. Hoezeer was de mens misleid in zijn denken om als God te zijn, en zijn eigen goden te kunnen maken. De HERE spot daarmee door de dienst van Elia, wanneer die ze toeroept (vers 27):
    roept luider, want hij is immers een god. Hij is zeker in gepeins of hij heeft zich afgezonderd, of hij is op reis; misschien slaapt hij en moet wakker worden
.
Urenlang hadden de Baälpriesters zich toegetakeld en afgetuigd. Tenslotte toen er geen geluid kwam en geen antwoord, zei Elia tot het volk: Kom bij mij! En het hele volk naderde tot hem.

Het oude altaar


Daarop herstelde Elia het altaar van de HERE, dat omvergehaald was. Dat oude altaar herinnerde aan vroegere tijden toen ze de Here nog dienden. De valse eredienst, de afgodendienst had tijden geleden ertoe geleid dat de ware eredienst was opgehouden. Men had het altaar van de HERE verbroken. De verbondsbreuk had zo geleid tot kerkbreuk en het verlaten van de erediensten. Het altaar waarop de bediening van de verzoening plaats vond, was verbroken, omvergehaald. Daarop waren toch de dieren geslacht, die naar het offer van de Christus heen wezen. Alleen bij deze offers kon het volk de HERE naderen in de eredienst. Dit oude altaar duidt erop dat er tevoren op die plaats dienst aan de HERE was geweest. Maar de eigenwilligheid, het compromis met de wereld en daadoor het dienen van de afgoden van de wereld, hadden geleid tot een breuk met de ware dienst aan God, en daardoor met God Zelf.
De HERE wilde Zijn volk alleen ontmoeten in de ontmoeting van een zuivere eredienst. Door middel van de dienst van de verzoening, zoals Hij die had voorgeschreven. Zó, maar alleen zó wilde Hij zijn volk genadig zijn. Bij het bloed van Christus, waarvan het bloed van de dieren een voorafschaduwing was. Daarvan had men afstand genomen.

Nu de afgodendienst van de Baäl ontmaskerd was, wilde de HERE aan Zijn volk tonen volk wie Hij was. Dat kon alleen in de ware eredienst, die de HERE aangenaam was. Daarvoor moest dit oude altaar worden hersteld. Daarom moesten de Israëlieten weer tot dìt altaar komen. Zodat de HERE hen kon tonen dat Hij hen nog genadig wilde zijn. Het altaar van Baäl kon daar niet voor worden gebruikt. Met afgodendienst mocht geen enkele vermenging zijn. Niet de minste verbinding. De HERE greep daarom terug naar dit oude altaar, dat Elia moest herstellen. Zijn herstelde altaar kwam zo te staan tegenover het nutteloze altaar van de afgoden.

Het is wel de vraag, hoe dit altaar dan in verband stond met de ene wettige plaats van de eredienst te Jeruzalem. Want naast die ene tempeldienst in Jeruzalem mochten er toch in het oudtestamentische Israël geen andere plaatsen van eredienst zijn. Voor dit vraagstuk worden verschillende verklaringen aangevoerd, maar niet één is naar volle tevredenheid. Er wordt gezegd: misschien was dit nog een altaar uit de tijd voordat de tempel in Jeruzalem was ingewijd. Er is ook aangevoerd: dat de ware gelovige Israëlieten werd verboden om naar Jeruzalem te gaan en dat ze daarom niet anders konden dan toch maar een eigen altaar te houden. Om niet hun bezittingen achter te hoeven laten en naar Jeruzalem te vluchten, zoals sommige gehoorzame gelovigen wel gedaan hadden.

Hoe het ook zij, een aantal dingen staat wel vast: de aanbidding van de levende God was opgehouden in het tienstammenrijk. Voor zover men niet reisde of niet mocht reizen naar Jeruzalem. Wat Elia hier doet, is verwijzen naar het herstel van de ware eredienst. Hij is geen priester. Toch bouwt Elia hier een altaar, dat wijst op kerkherstel, op kerkreformatie. Hij doet het in de naam des HEREN (vers 32), dat wil zeggen in opdracht van de HERE. De HERE wil daarmee aangeven: als Ik straks het antwoord uit de hemel ga geven, dan moet dat zo gebeuren dat het goed wordt verstaan. Het zal een antwoord zijn, dat aan de Israëlieten volkomen duidelijk maakt wat Ik hen wil zeggen.

Herstelde eredienst


Vuur uit de hemel zelf was daarvoor niet genoeg. Er moest een altaar komen dat het altaar van de HERE zou zijn. Waar Zijn naam op rustte. Waardoor Zijn naam werd aangeroepen onder zijn voorwaarden. Naar Zijn Woord. Niet in eigenwilligheid.
De HERE wil gediend worden, in de vreze van zijn Naam. Vol eerbied en ontzag. Naar Zijn stijl en in Zijn heiligheid. Zo wil Hij zich dan ook laten kennen aan wie Hem zoeken. En die vreze, die eerbied en dat ontzag dat komt dan ook uit in het eerbiedigen van Zijn geboden. Het luisteren naar Zijn stem. Zo wil de HERE gediend worden. Naar Zijn wil en tot Zijn eer. Alleen zo zal het volk ook Gods zegen mogen krijgen.
Dat is de ware eredienst. Dat maakte de HERE al duidelijk aan Mozes in Ex. 20 en 24, toen Hij Mozes bekend maakte hoe en waartoe hij Hem een altaar moest bouwen. Met de waarschuwing dat als Mozes of een ander het anders zou doen, dat altaar zou worden ontwijd. Dan zou het altaar de HERE niet welgevallig zijn, maar juist een gruwel.

Wanneer de kerk in verval raakt grijpt dat ook aan op de eredienst. Bij het verlaten van Gods Woord zal de HERE ook niet meer op een Hem welgevallige wijze gediend worden. Dan zullen erediensten worden tot een gruwel in de ogen van de HERE, hoe mooi er ook gezongen wordt, hoe actief men ook bezig is en hoe vaak de naam van de HERE er ook bij gebruikt wordt (vergelijk Hebr. 12: 28,29).
Bij elke reformatie, die door de HERE wordt bewerkt, mag terugkeer naar Gods Woord ook leiden tot herstel van de eredienst. Woordbediening, sacramentsbediening, liturgie met psalmen en gezangen, alles hangt immers samen met her verbondsverkeer tussen God en Zijn volk. Zo mag bij een herstelde dienst van de verzoening, de zegen van de HERE weer worden verwacht.