Dienen en bouwen in eenheid


    In Hem wast elk bouwwerk, goed ineensluitend, op tot een tempel, heilig in de Here, in wie ook gij mede gebouwd wordt tot een woonstede Gods in de Geest, Ef. 2: 21


In dit artikel willen we het geloofstuk van de gemeenschap der heiligen confronteren met het gedachtegoed van de postmoderne tijdgeest met zijn drang tot individualisme, zijn voorliefde voor het gevoel, zijn neiging tot autonomie, en zijn hang naar consumentisme. We zullen zien dat het evangelie zich niet verdraagt met deze tijdgeest.

Ik voel me daar thuis?


De gemeenschap der heiligen is een zaak van het geloof, die elke zondag door de kerk beleden wordt, in de apostolische geloofsbelijdenis. Een zaak van het geloof, die elke dag beleefd mag en moet worden. Maar het is niet iets wat erbij komt, als iets dat anderen voor jou klaar moeten maken. Een prettige ontmoetingsplek, waar anderen ervoor zorgen dat jij je op je gemak voelt. Het is primair zelfs geen zaak van het gevoel of de eigen beleving, om te kunnen zeggen: ik vóel me daar thuis. Want als er gevoelens van onvrede ontstaan over een bepaalde gang van zaken binnen de gemeente, zou de reactie kunnen zijn: ik voel me er niet langer thuis. Nee, gelukkig is de gemeenschap der heiligen geen zaak van ons menselijke gevoel, dan zou het zomaar van de ene op de andere dag kunnen omslaan, als iets ons niet aanstaat. Die gemeenschap heeft een heel andere grond dan wij vaak denken. Zij heeft als oorsprong en grond Christus Zelf. De gemeenschap der heiligen is namelijk een gevolg van het gemeenschap mogen hebben met Christus (V&A 54, H.C.). Die gemeenschap behoort tot de schatten die de Heilige Geest de gelovigen toe-eigent (1 Petr. 2: 9,10). Het is één van de schatten die Christus verdiend heeft door Zijn vergoten bloed en gebroken lichaam aan het kruis. Eén van de schatten die Hij als overwinnaar op de dood nu ook gaat uitdelen als opgestane en verheerlijkte Heer. Dat doet Hij door Zijn Geest te schenken als eerste gave aan de gemeenschap van het nieuwe verbond (Hand. 2:4).

Gemeenschap der heiligen begint dus niet bij jezelf, ook niet bij anderen, maar bij de Here Jezus Christus, het Hoofd van de kerk, het Hoofd van Zijn lichaam. De Heilige Geest die Hij schenkt is Zijn Geest die in Hem woont, maar ook in al Zijn leden woont. Het formulier voor de viering van het Heilig Avondmaal zegt dit zo mooi:
    Zó doet Hij ons in zijn gemeenschap leven en geeft Hij ons deel aan al zijn schatten: het eeuwige leven, de gerechtigheid en heerlijkheid.

Die schatten worden ons door Christus’ Geest niet individualistisch geschonken, niet als losse individuen. Maar als leden van Hem, die ons ook onderling door Zijn Geest aan elkaar verbindt. Als leden van één lichaam, in ware broederlijke liefde (Ef. 4:4). Dat laatste is wel essentieel. Zo behoort het bij ons te zijn als de Geest van Christus in ons woont. Dan hebben we elkaar van harte lief, zoals Christus ons eerst zo uitnemend heeft liefgehad. De gemeenschap der heiligen is een zaak van onderlinge broederliefde. Een zaak van gave en opgave en van woord èn daad. Een zaak van geloofsbelijdenis èn geloofsdaden.

Hij in ons en wij in Hem


Het bovenstaande zal ons bekend en vertrouwd in onze oren klinken. Woorden uit het formulier dat toch vier maal per jaar voorgelezen wordt in de eredienst. Als onderwijzing vooraf aan de viering van het Heilig avondmaal, waardoor de gemeente samen de dood van haar Heiland gedenkt. Indringende woorden, die ook in de sacramentsbediening hun bevestiging krijgen:
    Omdat het één brood is, zijn wij hoevelen ook, één lichaam; wij hebben immers allen deel aan het ene brood (1 Kor. 10:17)

Dat houdt dus in: we eten aan tafel van één brood, namelijk Christus. Aan Hem hebben we allen deel. Maar dat betekent ook: bij Hém begint de gemeenschap der heiligen. Niet bij onszelf, niet bij de broeders en zusters om ons heen. Maar bij Hem, die ons daartoe Zijn Geest schenkt!

Toch blijkt er veel misverstand te zijn over de invulling van onderlinge broederliefde en gemeenschap der heiligen. Een misverstand dat voortkomt uit ons eigen-ik. Want we maken een postmodernistische denkfout als we zeggen dat we ons thuis moeten vóelen, wil er voor ons sprake zijn van gemeenschap der heiligen. Dat “voelen” is niet onbelangrijk als het een door geloof geheiligd voelen is. Maar ook dat voelen komt niet voorop. Het moet bij geloof in de eerste plaats zijn een “wéten en vertróuwen”. Namelijk het weten en het vertrouwen van het geloof, dat Christus ons deel geeft aan Zijn lichaam. Dan zeggen we: ik wéét me daar thuis, daar waar het zuiver Woord van Christus klinkt en regeert. Ik wéét me thuis, daar waar Hij mij roept. Als we zó beginnen met de gemeenschap der heiligen, zien we af van onszelf, en zoeken we ook in de kerk ons leven buiten onszelf in Christus. Alleen zo kan er echte eenheid zijn en kan de ware gemeenschap der heiligen opbloeien.

Dan leven we ook bij het gebed dat in het genoemde formulier is opgenomen (Geref. Kerkboek, p. 525):
    Onderhoud ons zo door uw Heilige Geest met het ware brood uit de hemel. Geef daardoor ook dat wij niet meer in onze zonden leven, maar Hij in ons en wij in Hem

Ook voor de gemeenschap der heiligen is de vergeving van de zonden zo enorm belangrijk. Die vergeving is door Christus geschonken aan zijn kerk. In de Heidelbergse Catechismus worden beide verworven schatten dan ook in één zondag (21) behandeld. Naast die vergeving en uit die vergeving is er de heiliging door Christus’ Geest als genadegave aan de kerk geschonken. Tot eer van haar Heer en Heiland Jezus Christus, en zo tot lof van God de Vader.

Hoofd


Hoe geven we nu die gemeenschap handen en voeten? Er moet ook door ons aan gewerkt worden, want ze is niet alleen gave maar ook opgave. We zullen voor de invulling van de gemeenschap van de kerk moeten luisteren naar Gods Woord. En - om te beginnen – ook rekening houden met de daarvoor nodige orde en structuur. Prof. dr. H. Bouwman heeft in zijn belangrijke boek Het Gereformeerd Kerkrecht I daarover geschreven op pag. 65. We geven dat hier voor het goede verstaan vrij en uitgewerkt weer:
De vorm van de kerk is niet een liefhebberij, die afhangt van de willekeur van de gemeenteleden. Zij sluiten zich niet aaneen zoals leden van een vereniging dat doen, die met een bepaald doel samenkomen. Zoals de leden van voetbalvereniging of van een politieke partij. Daar kiezen de leden zelf de door hen gekozen structuur, regels en leiding. Maar het is anders in de gemeente. De autoriteit, die in de kerk zeggenschap heeft, komt niet van de leden maar van boven, van Jezus Christus, die het Hoofd van Zijn kerk is (Ef. 5 : 23; Col. 1 : 18). Wat betekent het dan concreet dat Jezus wordt genoemd het Hoofd van de gemeente? In de eerste plaats om de organische samenhang aan te duiden tussen Hoofd en lichaam, zoals b.v. in Ef. 4 : 15, 16:
    maar dan groeien wij, ons aan de waarheid houdende, in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. En aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.

Maar in de tweede plaats wordt Christus ook Hoofd genoemd in overdrachtelijke zin, om Zijn regeermacht over Zijn lichaam aan te duiden (Ef. 5 : 23; Col. 1 : 18). Christus is de Regeerder van de gemeente, die over de gemeente met macht bekleed is. Hij is de grote Aanvoerder van de gemeente, die Zijn strijdend leger is. Om Hem te dienen in de grote worsteling tegen satan en zijn rijk (Ef. 6 : 11-19 ; 1 Tim. 6 : 12 ; Openb. 2 : 7 ; 6 : 2 ; 19 : 11). De gemeente kan pas dan kracht uitoefenen en aan haar doel beantwoorden, wanneer ze zich als het georganiseerde lichaam van Christus openbaart. Er moet orde, leiding en regering zijn, zal de kerk getrouw haar roeping kunnen uitvoeren. Evenals een leger niet zonder aanvoerder, een rijk niet zonder regering, een school niet zonder leiding, een stuk bouwland niet zonder verzorging, een huis niet zonder bouwmeester en bestuurder kan, zo kan ook de kerk van Christus niet zonder vaste orde en leiding. Daarom heeft God Christus gezalfd als Koning van Sion, en bedient Christus zich voor de leiding van Zijn kerk van de dienst van mensen, die in Zijn naam moeten zorgen, dat naar Zijn wil wordt gehandeld. Tot zover onze vrije weergave van de woorden van prof. Bouwman.
Hier zal de postmoderne mens zijn eigen wil moeten willen verzaken, om zich te willen voegen naar de door de Here als Hoofd van Zijn kerk voorgeschreven leiding en verzorging.

Dienstbetoon


Als Christus aan Zijn kerk ambtsdragers schenkt, is dat om de heiligen toe te rusten tot “dienstbetoon”, tot “opbouw van het lichaam van Christus” (Ef. 4:12). Zo ligt hier de verhouding tussen het bijzondere ambt en het ambt aller gelovigen. De ambtsdragers zijn er tot toerusting van de gelovigen, die als heiligen door Christus’ Geest afgezonderd zijn van de wereld om de gemeenschap der heiligen te vormen. Ef. 4 zegt dat die toerusting zich richt op twee zaken. De eerste is dienstbetoon, de tweede opbouw van het lichaam van Christus. Deze twee raken het wezen van de gemeenschap der heiligen.
Wat wordt bedoeld met dienstbetoon? In de grond tekst staan voor dienstbetoon twee woorden: het eerste betekent daad of werk en de tweede,‘diakonia’, ambtsuitoefening of dienstverlening. Dus het gaat bij dienstbetoon om daadwerkelijke dienstverlening. Het bijzondere ambt moet het ambt aller gelovigen in de kerk aanzetten, aansporen, stimuleren tot uitoefening, tot daden van het dienen van elkaar. Dienen in de kerk doe je in opdracht van de Here ten behoeve van de gemeente, de broeder of zuster. Dat kan allerlei vormen aannemen. Maar essentieel in de gemeente is dat het dienen gericht moet zijn op Christus. Dat blijkt uit het geheel van Ef. 4. Alles in de gemeente komt immers voort úit Christus: Hij heeft Zich Zijn kerk vergaderd. Alles is ook dóór Hem: komt door Hem en Zijn Geest tot stand. En alles is tót Hem: is op Hem als het Hoofd gericht. Wanneer de gemeenteleden dus worden aangespoord door de Woordbediening vanaf de kansel of door de Woordbediening in de huizen, om binnen de gemeenschap der heiligen om te zien naar elkaar, moet dat zijn gericht op ieders dienst aan de Here. In die dienst ben je ook op elkaar betrokken. In die dienst help je de ander om de Here beter te kunnen dienen. In die dienst steun je de ander in verdriet en troost je hem of haar bij Gods Woord. In die dienst ben je blij met de ander om de zegeningen van de Here, en prijs je samen Zijn grote naam. In die dienst zorg je dat niemand armoede kent, dat niemand ongetroost blijft. Dat niemand verachtert van de genade in Christus (Hebr. 12:15).
Het is de taak van de ambtsdragers om de ambtsuitoefening van gemeenteleden binnen de kerk voortdurend te bevorderen. Een mooie taak, maar ook een verantwoordelijke taak. Maar het is vooral ook de plicht van elk gemeentelid om hier zijn of haar eigen verantwoordelijkheid in te verstaan. Want elk heeft daarin de opdracht van de Here Zelf ontvangen. Als zo de toerusting plaats vindt, en deze gehoor vindt in daadwerkelijke dienstverlening in ware broederliefde dan bloeit de gemeenschap der heiligen op.
Ook hier zien we hoever dit alles afstaat van het consumeergedrag dat de postmoderne mens eigen is.

Opbouw


De toerusting van de ambtsdragers is er, mede door de dienstverlening van de gemeenteleden, “tot opbouw van het lichaam van Christus”. Tot opbouw, stichtend. Het staat tegenover breken (2 Kor. 10:8, 2 Kor. 13:10). Het is het versterken van de onderlinge liefdesband (Rom. 14:19), het helpen versterken van elkaars geloof, het helpen versterken van de hoop. Ook hier gaat het om het handelen in de gemeente, om de daden van levend geloof. Niet in activisime waarbij zelfzucht en zelfgerechtigheid de drijfveer zijn, maar in liefdevolle geloofsgehoorzaamheid en onderlinge liefde werkend aan de opbouw van de gemeente. Zodat het Woord van de Here tot Zijn recht komt. Het bevorderen van kennis (verenigingswerk), barmhartigheidswerk, onderlinge onderwijzing, bemoediging en vertroosting uit Gods Woord (Rom. 14:19, Rom. 15:2; Ef. 4:29) Maar ook waar nodig onderlinge terechtwijzing (Rom. 15:14, 1 Tess. 5:14, Kol. 3:16), onderling vermaan en tucht, om in liefde aan de waarheid vast te houden (1 Tess. 4:18; 5:11, Hebr. 3:13; 10:25). Zó groeien wij in liefde in elk opzicht naar Hem toe, die het hoofd is, Christus. En zó dankt aan Hem het hele lichaam als een welsluitend geheel, deze groei van het lichaam om zichzelf op te bouwen in de liefde (Ef. 4: 15,16).

Ook nu moeten we vaststellen dat we gemakkelijker schrijven over deze mooie zaken dan dat we ze uitvoeren. Dat kan zijn uit laksheid maar er kan ook terughoudendheid zijn om anderen te vermanen uit schroom. Die schroom kwijt raken om een ander aan te spreken op zondig gedrag of om bij de ander een verkeerd zicht op de Bijbel te corrigeren, kost de nodige zelfoverwinning vanwege te verwachten negatieve reacties, zoals felle verwijten of verwijdering. Dat zou niet mogen gebeuren wanneer te goeder trouw vanuit de Schrift wordt gesproken, maar komt helaas wel voor. Het is voor ons allemaal nodig om er aan te werken dat in de gemeenschap der heiligen weer ruimte komt voor echte opbouw van elkaar. Om elkaar te versterken. Daarin hoort ook terechtwijzing een plaats te krijgen, als dat nodig is. Of vermaan:
    maar vermaant elkander dagelijks, zolang men nog van een heden kan spreken, opdat niemand van u zich verharde door de misleiding der zonde, Heb 3:13


Laten we dan niet in opstand komen en vermaning met Gods Woord direct afwijzen als onterechte beschuldigingen (2 Kor. 13:11). Natuurlijk zal van de kant van degene die aanspreekt ook zachtmoedigheid mogen worden verwacht (Gal. 6:1). Zachtmoedigheid die staat tegenover hoogmoed. Zachtmoedigheid die er mee rekent dat men zelf ook in zonde kan vallen.
Dat vraagt van ons dus allemaal de nodige zelfverloochening. Om alle postmoderne neigingen te weerstaan. Want het is de weg die de Here Zelf ons wijst om elkaar op te bouwen en zo als Zijn kerk in ware eenheid, stand te houden. Om als huis van God, als Zijn huisgezin niet te breken en niet te scheuren. Zoals Judas vers 20 dit als contrast voorhoudt:
    Maar gij, geliefden, bewaart uzelf in de liefde Gods, door uzelf op te bouwen in uw allerheiligst geloof en door te bidden in de Heilige Geest, verwachtende de ontferming van onze Here Jezus Christus ten eeuwigen leven.

Laten we deze zaken maar eens gemeentebreed doorspreken.