Indien nu van Christus gepredikt wordt, dat Hij uit de doden is opgewekt, hoe komen sommigen onder u ertoe te zeggen, dat er geen opstanding van de doden is?
Indien er geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt.
1 Korintiërs 15:12-13.
De tijden veranderen, maar de duivel blijft dezelfde. Zoals hij in de tijd van Paulus probeerde de gemeente haar Christus te ontnemen, zo doet hij het vandaag nog.
Het is heel lang geleden dat Godfried Bomans op de TV een interview afnam van br. Jongeling. In dat gesprek werd toen de vraag gesteld: gelooft u in een lichamelijke opstanding van de doden? Dat was eigenlijk de kern van het hele vraaggesprek, de kern ook van de geloofsovertuiging die Jongeling uitdroeg.
Die vraag lag voor de hand. Immers, in een eerder uitgezonden interview met prof. Kuitert was die vraag ook aan de orde gekomen. Prof. Kuitert zei toen openlijk dat hij het zich niet kan voorstellen dat de doden weer uit de graven zullen komen. En daarom gelooft hij daar niet in.
Dat was dus in de dagen van Paulus al zo. Er zijn mensen die zeggen dat er geen opstanding van de doden is. Paulus zegt: sommigen onder u. Het zijn dus mensen in de gemeente te Korinthe. Ze staan onder de invloed van de Grieks-heidense wereld. De gedachte aan de opstanding van de doden was daar iets totaal ongerijmds. Ze hebben er Paulus hartelijk om uitgelachen, de wijsgeren op de Areopagus in Athene. Ze noemden het lichaam de gevangenis van de ziel. Op de ziel immers komt het aan! En dat lichaam kan dus vergaan, dat wordt niet meer levend. Dat was de gedachte van de heidenen.
De consequentie daarvan voor het dagelijkse leven was tweeërlei. Sommigen trokken zich terug uit dit lichamelijke bestaan doordat zij zich overgaven aan een leven van onthouding, dat gewijd was aan meditatie en gebed.
Anderen gingen de totaal andere kant uit: als het lichamelijke maar aards en tijdelijk is, laten we er dan maar flink van genieten. Zij vervielen in een losbandig leven.
Die heidense filosofie was zelfs doorgedrongen in de gemeente te Korinthe. Daarom schrijft de apostel: sommigen onder ons. In de kerk!
Er waren kerkleden die het gewone aardse leven minachtten. Zij waren van het type: raak niet, smaak niet en roer niet aan. En zij gingen zelfs zo ver om het huwelijk te verbieden.
Andere christenen trokken uit die dwaze gedachte, dat het alleen maar op de ziel aankwam, de consequentie dat je maar volop zonder grenzen van het leven moest genieten. Zij gaven aan die opvatting een christelijk tintje met de leuze: laten we zondigen opdat de genade meer wordt.
Dat alles is dus het treurige gevolg van die dwaalleer.
Er is vandaag niets nieuws onder de zon. Want de moderne theologen van deze tijd kunnen niet geloven aan een opstanding van de doden. Immers, ze zeggen dat het spreken over hemel en hel niet wijst naar de verre toekomst, maar dat dat werkelijkheden van dit leven zijn. En dan willen zij alleen maar geloven in het hierNUmaals, maar niet in het hierNAmaals. Dat zijn de voorgangers in de verschillende kerkgenootschappen en hun valse leer wordt nog steeds maar toegelaten. Zo kan in zo’n kerkgemeenschap als de Protestantse Kerk in Nederland aan de ene kant een zogenaamd evangelische stroming haar plaats hebben en een zogenaamde Barthiaans beïnvloede middenorthodoxie, die van een christelijke, laat staan gereformeerde activiteit op het gebied van kerk, staat en maatschappij niets wil weten. En aan de andere kant een bevindelijke stroming die in feite doet aan wereldmijding.
De HEERE Zelf spreekt door Paulus: als er geen opstanding van de doden is, dan is ook Christus niet opgewekt.
Immers, de opstanding van Christus is maar een begin. Er is tussen Christus en de Zijnen een onverbreekbare betrekking. De Heilige Geest woont in Hem als het Hoofd en in ons als Zijn leden. Zou de HEERE alleen het Hoofd opwekken uit de dood, maar zou Hij de leden onder de macht van de dood laten blijven? Als dat zo was, zou het verlossingswerk van Christus maar stukwerk zijn.
Maar het is zo, dat heel het werk van Christus staat of valt met de opstanding van de Zijnen. Als Hij Zijn volk niet lichamelijk brengt tot de heerlijkheid, dan kan Hij niet de Zaligmaker zijn. Want óf de duivel óf Christus moet alles hebben. Een van beiden moet volkomen overwinnen!
Dat staat op het spel, wanneer er mensen zijn die zeggen niet meer te kunnen geloven in een opstanding van de doden. Het gaat om het hele verlossingswerk van Christus.
Zo zien we wel dat het één met het ander samenhangt. Immers, men gelooft immers toch al niet meer in het verlossingswerk van Christus? Men is er toch op uit zelf de wereld en de mens en zichzelf te verlossen!
Hoe staat het met ons, met het geloof in de opstanding van de doden? O zeker, niemand zal de dwaalleer bijvallen, die zegt dat er geen opstanding van de doden is. Maar leven we ook echt uit de troost van de opstanding van de doden? En is dat te zien in ons gewone dagelijkse leven, in de uitvoering van ons ambt in onze cultuurtaak? In ons huwelijk en werken en ontspanning en studie en zoveel meer? In het geloof dat we in dat alles al bezig mogen zijn met werken, die door de HEERE bewaard worden om te worden ingedragen in het Nieuwe Jeruzalem?
Of gaan onze gedachten alleen maar over de zaligheid van de ziel na dit leven? En richten we ons dagelijkse leven in overeenkomstig de stijl van de wereld?
Zou er toch nog steeds iets doorwerken van die heidense dwaling, dat het toch maar aan komt op de ziel, en dat het lichaam er eigenlijk niet zo veel toe doet?
Als dat zo is, dan zijn we niet ver af van die mensen, die denken dat ze zelf het leven moeten verlossen. Die voor de verlossing van deze samenleving niet echt rekenen met de HEERE.
Daartegen waarschuwt de HEERE. Wij moeten al onze welvaart zoeken, alleen bij Christus. Nergens anders. Ook de welvaart van ons lichaam. Ook onze financiële welvaart. Onze voorspoed in het gezin, in ons werk - alleen door de verlossing van Christus.
Want de HEERE wil het hele leven verlossen van het verderf.
Niet alleen de ziel. Ook het lichaam. Ook het leven in deze wereld. Niet alleen het geestelijke leven, maar ook het lichamelijke bestaan van de mens was een pronkstuk van Gods schepping. Daarom moeten wij verwachten de opstanding van de doden. Heel de schepping zucht erom. Heel de schepping ziet er reikhalzend naar uit. Naar de dag dat de kinderen van God zullen worden verheerlijkt.
Wij mogen weten, dat die dag komt. Want Jezus Christus is waarlijk opgestaan.