Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk de Vader Mij gezonden heeft, zend Ik ook u. En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest. Wie gij hun zonden kwijtscheldt, die zijn ze kwijtgescholden; wie gij ze toerekent, die zijn ze toegerekend. (Joh. 20:19-23)
Kerk en Pasen
De Kerk staat onder grote druk in de laatste dagen, waarin de strijd tussen slangenzaad en vrouwenzaad al heviger wordt. Wat lijkt die strijd ongelijk! Want wat is de Kerk klein geworden en wat ziet haar toekomst er met mensenblik ook in Nederland mager en wankel uit. Hoe moeten we dat nu in verband brengen met het grote ideaal van de begintijd van de Kerk? Het is over enkele dagen weer Pasen maar is het niet om depressief van te worden? Is het werk van de opgestane Christus eigenlijk niet mislukt? Wat zegt het Paasevangelie tegenover de werkelijkheid van vandaag? Zijn we niet aan het ‘dagdromen’?
Maar laten we ons door die vragen niet van de wijs brengen! Wie gelooft zoekt zijn antwoord op deze vragen altijd vanuit Gods Woord. Daarbij gaat niet voorop wat (bijna alle) mènsen doen, maar wat Gòd en wat Chrìstus doen. En juist het Paasevangelie maakt ons dan duidelijk hoe ook bij het begin van de Kerk moest worden afgezien van de mens en opgezien naar het Hoofd van de Kerk. Dat staat ook opgeschreven met het oog op de situatie van de Kerk in onze dagen.Mijn broeders
Laat op de eerste dag van de week, op Paaszondag dus, waren de discipelen ‘vergaderd’, zoals in de grondtekst staat, met de deuren op slot. Vergaderd, ondanks hun schrik en verdriet, dat alles op niets leek te zijn uitgelopen. Van Johannes en Petrus hadden ze gehoord van het lege graf. En Maria van Magdala had hen het nieuws gebracht dat de Here Jezus opgestaan was! Hij had haar gezegd: “maar ga naar mijn broeders en zeg hun: Ik vaar op naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God.” Dat waren diepe verbondswoorden van Jezus. “Mijn Vader en uw Vader, mijn God en uw God” betekent: ook voor ù is er vrede met God de Vader en daarom toegang tot de Vader in de hemel. De Here richtte in zijn boodschap aan Maria voor het eerst de kerknaam rechtstreeks aan zijn discipelen: ‘mijn broeders’. Hij had al wel eerder gezegd wie zijn broeders zijn: nl. zij die het Woord horen èn doen, zijn discipelen en allen die Hem willen volgen en geloven (Lucas 8:21). Van deze broeders, zegt Christus nu: zij hebben één en dezelfde Vader en God: mijn Vader en God. Als gevolg van het volbrachte zoenoffer van Christus zijn de discipelen nu ook als aangenomen kinderen van God, samen in één huisgezin met hun Here.
En daar gaat het de Here Jezus nu om: zijn huisgezin. Dat gezin moet weten dat Hij naar zijn Vader in de hemel gaat, Die nu ook hun Vader is. Jezus wil hen duidelijk gaan maken dat zijn taak op aarde er bijna op zit. Hij werkt heen naar zijn hemelvaart. Maar eerst vergadert Hij zijn Kerk. Eerst versterkt Hij het geloof van zijn apostelen en gaat Hij hun uitzenden, om zijn Kerk over de hele wereld te vergaderen.
En zo hadden de discipelen stof tot overdenking. Ook Petrus had hen toen al verteld van de verschijning van de Here Jezus aan hem (Luc. 24:34, 1 Kor. 15:5). Ze konden niet om deze getuigenissen heen. Maar het klonk allemaal te mooi om waar te zijn, want hun geloof was nog niet geworteld in Gods eigen woord. Ze verstonden de Schriften nog steeds niet. Ook niet het onderwijs van Jezus Zelf, dat Hij uit de doden moest opstaan. Ze verwachtten nog steeds een groot aards rijk met Christus als Koning. Ze wilden Hem wel aanvaarden als hun God en Here. Maar niet door lijden, door de hel heen. Niet via de weg van verzoening door voldoening door het dragen van Gods eeuwige toorn. In hun beeld paste geen graf, en dus ook geen opstanding uit het graf. Ze moesten nog leren dat ze de Vredevorst moesten aanvaarden als de grote Middelaar. De Middelaar die voor hun zonden was gestorven en daarom hun zonden kon vergeven. Later op de avond waren ook de Emmaüsgangers nog in de vergadering gekomen om hun verhaal door te geven. Toch blijft hun geloof nog zwak en wankel: het mist nog de wortels in de Schriften.Vrede zij u!
De Here wil als de Paasvorst dat zijn uitverkoren kinderen nu ook tot een hartelijk en gefundeerd geloof komen. Hij kwam in de wereld om de zijnen vrede op aarde te geven, gemeenschap met zijn Vader. Voor deze vrede gaf Christus zijn leven. En nu gaat Christus dat geloof in Hem als de grote Vredebrenger bewerken. En niets houdt hem daarbij tegen. In zijn goddelijke macht verbreekt Hij de grendels van de deuren, waarachter de toekomstige ambtsdragers van zijn Kerk vergaderd zijn. Jezus kwam, Hij ging naar binnen, en stond in hun midden en zeide tot hen: “Vrede zij u”. Dat lijkt zo’n gewone groet, maar daarin ligt alles besloten, wat Christus hun te bieden heeft. Vrede met God door genade, door het kruis van Golgotha en door de opstanding uit de dood. “En na dit gezegd te hebben”, staat er om die Messiaanse vredegroet te benadrukken en het verband te leggen met wat volgt. Hij toonde hen het bewijs dat Hij, de opgestane Christus, ook heeft geleden als de Christus.
De discipelen waren verblijd toen ze de Here zagen. Nog wil de Here hen er dan nadrukkelijk bij bepalen dat Hij door de Vader gezonden is om de vrede te brengen. Daarom zei Hij toen nogmaals tot hen: Vrede zij u! (vers 21).
Tijdens zijn omwandelingen met zijn discipelen heeft de Here meerdere keren over deze vrede gesproken. De ware vrede.
“Vrede laat Ik u, mijn vrede geef Ik u” had Jezus tegen zijn discipelen gezegd in Joh. 14:27. Dat betekent: Ik laat mijn vrede als geschenk bij jullie achter. De Messiaanse vrede als goddelijke antwoord van God op de bondsbreuk van de mens. Die vrede is mijn levenswerk voor u, mijn broeders. Dat grote geschenk krijgt nu mijn Kerk. Dat geef ik hen vanaf Pasen. Dat is mijn zegen over mijn broeders.Gezonden
Christus maakt zich in onze tekst ook bekend als de gezondene van de Vader (in vers 21) en daarbij denken we terug aan de kerstnacht. Toen de engelen zongen: “Ere zij God in den hoge en vrede op aarde bij mensen des welbehagens”. Met Kerst werd Gods Zoon gezonden naar de aarde en ging Hij zich voorbereiden op zijn vredeswerk. Met Pasen heeft Gods Zoon zijn vredeswerk voltooid en bereidt Hij zich voor om terug te gaan naar zijn Vader in de hemel, om plaats te bereiden voor de zijnen (Joh. 14:2). Kerst en Pasen, beiden zijn het feest van de vrede, de ware vrede die door Christus is bewerkt. Hij maakte de vrede, Hij is de vrede.
Vrede met God als hèt fundament voor de Kerk. Het fundament dat Christus hier komt leggen. “Vrede zij u”, die zegengroet mag blijven klinken overal waar Christus zijn Kerk vergadert, aan het begin van elke eredienst, tot aan de jongste dag! Het is deze zegengroet die in elke brief van de apostelen in de Schrift nu ook namens Christus doorgegeven wordt aan de Kerk van alle eeuwen.
Deze vrede is ook de levensvoorwaarde voor de Kerk. De garantie dat ze met haar God en Vader in de rechte verhouding staat, rechtvaardig voor God gerekend mag worden.
Dat maakt dat ook een kleine Kerk als wij zijn, een machtig perspectief heeft: zij hoort bij de Vader, net als Christus bij zijn Vader hoort. Mijn God is uw God, Mijn Vader is uw Vader. Verblijd
De reactie die de Here Jezus nu zelf losmaakt bij zijn discipelen is een blijde reactie. Hij is nu ook oorzaak voor de eeuwige vreugde. Voor de discipelen is nu duidelijk: de Here is waarlijk opgestaan. Het evangelie, die blijde boodschap is waar. De paasboodschap is werkelijkheid. Ze mogen het met eigen ogen zien en met eigen oren horen. Christus verscheen hen in zijn goddelijke macht, als Hij de grendels verbreekt. Ze waren verschrikt voor de Joden, en verward in hun denken. Maar nu mogen ze het zeker weten, onze Here staat hier voor ons. Hoe is dat mogelijk? Een wonder: Hij die dood geweest is, zie Hij leeft. Dat betekent ook: Hij is waarlijk God.
Als de Here één week later, weer op zondag, verschijnt aan zijn discipelen, dan is Thomas er ook bij. Weer zegt Christus dan “vrede zij u”. En Thomas roept dan uit bij het zien van de Here: “Mijn Here en Mijn God!” Deze heerlijke belijdenis van de Kerk is haar antwoord, haar lof aan haar Heiland. Hij is de Here, de Koning, bekleed met goddelijke macht en waardig te ontvangen eeuwige heerlijkheid. Hij is de Kurios, het Hoofd van de Kerk, die haar leidt naar de eindbestemming. Laat de Kerk nooit vergeten haar Heiland de lof, eer en aanbidding te geven die Hem toekomt.Droefheid wordt blijdschap
De discipelen waren verblijd. Die ommekeer was bewerkt door de Here Zelf. Die geloofsblijdschap van dat moment had Hij al met ze doorgenomen voordat Hij ging sterven. Hij had het toen zó gezegd:“Voorwaar, voorwaar (dat is: let heel goed op!), Ik zeg u, gij zult schreien en weeklagen, maar de wereld zal zich verblijden; gij zult u bedroeven, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.” (Joh. 16:20 v)
En dan gaat Jezus verder met een vergelijking.“Een vrouw die baart heeft droefheid, omdat haar uur gekomen is; maar wanneer zij het kind ter wereld heeft gebracht, denkt zij niet meer aan haar benauwdheid, uit vreugde dat een mens ter wereld is gekomen. Ook gij hebt dan nu wel droefheid, maar Ik zal u weerzien en uw hart zal zich verblijden en niemand ontneemt u uw blijdschap.”
Het is dus de uiteindelijke afloop, die overstelpend geluk geeft. De afloop die leidt tot de ontmoeting met onze Heiland. Die vreugde, die eeuwig is, die niemand ons afneemt, begint al hier!
Dat beginsel van de eeuwige vreugde mogen ook wij nu al kennen: nu we weten dat onze zaligmaker de dood en alle verdriet overwonnen heeft. Zijn opstanding geeft uitzicht op de eeuwige heerlijkheid. Niemand pakt dat ook ons als Kerk af. Geen tijdelijke verdrukking, geen moeiten of smaad, die ons het beginsel van de eeuwige vreugde in onze Here Jezus kan afnemen.
Wij zien de Here niet in levende lijve, wij zien niet de tekenen van zijn lijden en tasten niet in de littekens van zijn wonden. Maar wij hebben zijn woord en het woord van de apostelen die ooggetuigen waren. Het Woord dat ons is overgeleverd. En wat ons zegt door de woorden aan Thomas:“Zalig, gelukkig, zij, die niet gezien hebben en toch geloven.” (Joh. 20:29)
Ik zend ook u
Zijn discipelen die bijeen vergaderd zijn, mogen de Christus als hun vredebrengende Here in hun midden hebben. Ze mogen daar de blijdschap van ervaren. Nu gaat de Here hen de opdracht van hun leven geven: ze mogen nu zijn apostelen worden. Om het rijke evangelie van verlossing en heerlijkheid te verbreiden over de wereld. Christus wil ze daartoe zenden met goddelijke waardigheid.“Gelijk de Vader mij gezonden heeft zend ik ook U.”
De Here heeft zijn missie op aarde vrijwel voltooid: Hij bracht de vrede. Hij wil nu dat dit evangelie van de vrede en verzoening ook verder wordt uitgedragen. Daartoe gaat Hij de sleutelen van het hemelrijk geven aan deze ambtsdragers en via hen aan de gemeenten, die straks geïnstitueerd worden. De bediening van het Woord en de beoefening van de tucht, die uit deze bediening voortkomt, ze worden door Christus met goddelijke volmacht overgedragen. Immers de Here wil regeren door zijn Woord en Geest, maar Hij doet dat via de dienst van ambtsdragers. Zo zal de Here werken in de gemeenten en zo mag het evangelie worden verbreid.Hij blies op hen
De apostelen hebben daarvoor nader onderwijs van Christus in de Schriften nodig. In Lucas 24:44v staat te lezen dat Christus zijn discipelen toen nog uitvoerig onderwezen heeft. Hij moest ze eerst de Schriften nog leren verstaan. Want naast ooggetuige zijn van de opgestane Christus, moesten ze vooral Gods Woord kunnen doorgeven, kunnen verkondigen, in heel zijn diepte en breedte. Als apostelen en ooggetuigen moesten ze in de naam van Christus prediken bekering tot vergeving van de zonden. Waar dàt evangelie in geloof werd aangenomen, werden in de naam van Christus de zonden kwijt gescholden. Waar dàt evangelie werd afgewezen, daar werden de zonden toegerekend. Voor deze ambtsvervulling was ook kracht uit de hoge nodig: de uitstorting van de Heilige Geest. Die zou komen met Pinksteren, en uitgaan van de Vader en de Zoon. De belofte van mijn Vader, zo noemde de Here Jezus dat in Lucas 24:49.
Als teken van de zekere komst en uitstorting van de Heilige Geest blies de Here Jezus op hen, zo staat er in onze tekst. Dat ‘blazen’ was de adem die uitging van Jezus. ‘Adem’ of ‘wind’ en ‘Geest’ hebben hetzelfde woord in het Grieks: pneuma.
Hier staat hetzelfde als staat in Gen. 2:7, wanneer de Here blies in de neusgaten van de mens. Hem zijn levensadem gaf en zo tot een levende wezen maakte. De symboliek met de Geest van Christus is duidelijk. Christus zal de apostelen, en in hen zijn Kerk, de levendmakende Geest schenken. Ze moesten nog wachten tot Pinksteren, maar dan zouden ze die Heilige Geest ook ontvangen mogen. De Geest zou hen echte levenskracht geven, bemoedigen en in de waarheid leiden. Door Hem zou hen ook alles te binnen worden gebracht wat de Here Jezus hen had geleerd. Gods Geest zou hen inspireren, zodat zij het Woord van God mochten spreken en opschrijven. Tot hun behoud, tot opbouw van de Kerk en tot eer van God. Daarvan mochten de apostelen verzekerd worden door het teken gegeven door hun eigen Here en Heiland. Dag des Heren
Toen, op die eerste dag van de week, de dag des Heren, de christelijke sabbath, de zondag, vond het grote feest van de herschepping plaats! De vreugde van de opstanding uit de doden bij zijn Kerk. Het feest van de vrede bij de apostelen en in hen bij de Kerk. Op deze nieuwe feestdag vergaderde Christus zijn Kerk in wording. Op deze dag des Heren legde Hij het fundament van zijn Kerk in een vreugdevolle bijeenkomst. Op deze zondag gaf Hij zijn goddelijke opdracht om de bediening van de verzoening uit te voeren. Toen werd aan de ambtsdragers van de Kerk de prediking van het Woord toevertrouwd. Dat is de rijkere betekenis van de nieuwtestamentische sabbath. Die wordt onderstreept door de komst en uitstorting van de Heilige Geest op Pinksteren, weer op zondag.
Christus werkte destijds aan een minuscuul begin van zijn Kerk. Met zwakke en van zichzelf onstandvastige discipelen, die van nature hardleers waren. Maar Hij werkte in hen met geduld en liefde, zodat ze tot het ware geloof kwamen. Op de Paasdag gaf Hij hen al die opdracht waardoor Hij zijn wereldomvattend werk zou voortzetten tot aan Zijn wederkomst. En Hij gaf daarbij de belofte van de toerusting met hemelse gaven van de Geest op Pinksteren. En zo legde Hij, de Paasvorst op zijn Dag het fundament van de apostelen, het fundament van het nieuwe Jeruzalem.
Ook als de Kerk nu weer erg klein is, laten we ons niet verkijken op aantallen, want de Here Zelf werkt naar zijn einddoel. Laten we ons ook niet naar de zwakke en zondige mensen in de Kerk. Maar let op Christus, het Hoofd van de Kerk en naar het fundament dat Hij heeft gelegd. Hij werkt nog steeds met hetzelfde Woord van zijn opstanding. Deze prediking mag nòg vandaag klinken en mag nòg blijdschap geven. Eeuwige vreugde voor wie zich gewonnen geeft aan Christus, die moest lijden om onze zonden, maar die is opgestaan uit de doden. En die opgevaren is naar de hemel en zit aan de rechterhand van God. Vandaar zal Hij weerkomen om te oordelen de levenden en de doden. Eeuwige vreugde omdat zijn opstand ook mag leiden tot onze opstanding in heerlijkheid.
Laten we zo in zijn Kerk Pasen vieren!