3 Ga vanhier, wend u oostwaarts en verberg u bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt. 4 Gij kunt uit de beek drinken, en Ik heb de raven geboden u daar van spijze te voorzien.
5 Daarop ging hij heen en deed naar het woord des HEREN; hij ging verblijf houden bij de beek Kerit, die in de Jordaan uitmondt. 6 De raven brachten hem des morgens brood en vlees, en des avonds brood en vlees, en hij dronk uit de beek.
7 Doch na verloop van tijd droogde de beek uit, omdat er geen regen in het land gevallen was. 8 Toen kwam het woord des HEREN tot hem: Maak u gereed, ga naar Sarefat, dat aan Sidon behoort, en houd daar verblijf. Zie, Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen. 10 Daarop maakte hij zich gereed en ging naar Sarefat. Toen hij bij de stadspoort kwam, zie, daar was een weduwe bezig hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zeide: Haal mij toch in een kruik een weinig water, opdat ik drinke. 11 Toen zij het ging halen, riep hij haar na en zeide: Breng mij ook een bete broods mee. 12 Daarop zeide zij: Zo waar de HERE, uw God, leeft, ik heb geen broodkoek, maar enkel een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. En zie, ik ben bezig een paar stukken hout te sprokkelen. Dan wil ik het thuis voor mij en mijn zoon gaan bereiden, en als wij het gegeten hebben, moeten wij maar sterven.
13 Doch Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga het thuis bereiden, zoals gij gezegd hebt, doch bereid mij daarvan eerst een kleine koek en breng mij die hier; voor u en uw zoon kunt gij het later bereiden. 14 Want zo zegt de HERE, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken, en de olie in de kruik zal niet ontbreken tot op de dag, waarop de HERE regen op de aardbodem geven zal. 15 Daarop ging zij heen en deed, zoals Elia gezegd had; (1 Kon.17:3-15)Alles zal u bovendien geschonken worden
De HERE zorgt voor Elia’s onderhoud nu Hij de vloek over Israël gaat brengen met droogte, honger en dorst. In vers 4 staat, dat God Elia voordat hij weggaat belooft dat hij uit de beek zal kunnen drinken en dat hij van eten zal worden voorzien. Het is de Here die hierin twee tegengestelde handelingen gaat doen. De verbondsvloek van de onthouding van vruchtbaarheid en eten over het ongehoorzame ontrouwe volk. Maar tegelijk de verbondszegen in de wonderlijke spijziging van zijn getrouwe dienstknecht. Dit laatste betreft een wonderlijk ingrijpen. Want raven zijn zelf toch maar vraatzuchtige dieren en bovendien zijn ze voor Israël onrein. Maar de Here bedient zich in Zijn vrijmachtig handelen juist van déze dieren. Hij beveelt ze en heiligt ze voor Zijn dienst. En zo beschikt Hij als de almachtige Schepper over de natuur ten dienste van de zorg voor zijn dienstknecht. Elia had eerst het koninkrijk van God gezocht en nu geeft de Here hem zomaar op wonderlijke wijze alles wat hij nodig heeft aan eten en drinken (Matt. 6:33).
Elia mag zo onbezorgd leven uit de hand van de HERE. Hij hoeft zonder daar zelf iets voor te doen, niets tekort te komen in tegenstelling tot zijn volk. Staat die verzorging van Elia model voor de goede zorgen van God voor alle ware gelovigen? Hoe staat het met die 7000 die hun knieën niet gebogen hadden? Hebben die allemaal moeiteloos de hitte, droogte en honger doorstaan? Hebben alleen de onrechtvaardigen Baäldienaars te maken gehad met de vloek over het land? Hoe staat het dan met de martelaars, die de marteldood moeten sterven vanwege hun geloof? Hoe staat het met de profeten die Izebel in het land heeft gedood? Nee, we mogen uit de wonderlijke zorg van de HERE voor zijn profeet Elia niet afleiden dat het handelen van de HERE altijd zó is, dat de gelovigen het in materieel opzicht beter hebben dan de goddelozen. Zelfs in Israël, waar toch ook de aardse zegen van de Here verbonden was aan een oprecht leven met Hem, zou de vloek van de Here ook de rechtvaardigen treffen.
In verschillende Psalmen wordt aan de Here zelfs de nood geklaagd van hen die zien dat de onrechtvaardigen het juist goed hebben op aarde. Maar in diezelfde Psalmen ziet de dichter, door ingeven van de Heilige Geest, ook dat bij de onrechtvaardigen de ware zegen ontbreekt. Dat is de gemeenschap met de God van het verbond hier op aarde en straks voortgezet in de hemel en uiteindelijk in volmaaktheid op de nieuwe aarde. Die ware zegen van de gemeenschap met God, mag er zijn voor allen die de Here liefhebben. Daarvan zingen deze Psalmen vanuit de ervaring van moeite, leed en nood. De Here belooft Zijn zegen, maar Hij geeft die op Zijn tijd en wijze. Als Hij oordeelt dat wij t.b.v. de dienst in Zijn koninkrijk blijven leven, dan geeft Hij ook het nodige daarvoor. Als de HERE oordeelt dat onze taak voor Zijn koninkrijk ten einde is, dan onthoudt Hij ons dat. Zo geeft Hij ons steeds alles wat Hij nodig acht voor Zijn koninkrijk.
Zoekt eerst Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid en al het nodige zal u geschonken worden (Matt. 6:33) betekent ook: al het nodige zal door God geschonken worden voor wat u in Gods koninkrijk nodig hebt. En dan kan het zijn dat de gevolgen van de vloek, die de Here over Zijn schepping, Zijn wereld en Zijn kerk doet uitgaan, ook de rechtvaardigen treft. Dat ook zij zuchten in een wereld die in barensnood is. Daarin ondervinden zij ook de nodige beproeving, dat zij gelovig de moeiten moeten aanvaarden als gevolgen van de zonde. Wetend dat God hen zal bewaren op Zijn wijze.Alles wat uit de mond des HEREN uitgaat
Elia mocht aan de beek Krith de bijzondere bewarende zorg van de HERE zien voor hem als Gods ambtsdrager. Hij moest leren dat alles uit de bijzondere zorgende hand van God kwam. Net zoals Israël dat heeft moeten leren toen het door de woestijn trok en het manna en kwakkels te eten kreeg uit de hand van de HERE. Zo moest het volk toen zijn afhankelijkheid van de HERE leren. En leven van alles wat uit de mond des HEREN uitgaat (Deut. 8:3). Brood en vlees, het was alles van de HERE. Het volk moest dat toen leren, opdat het later in het land Kanaän zijn God niet zou vergeten (Deut. 8:14v). Bij het genieten van vruchtbaarheid, welvaart en luxe, zou het ook dan moeten terugdenken aan die woestijnreis toen ook alles van God werd ontvangen. Want ook die welvaart later kwam immers van God. Maar Israël had dit toch allemaal weer vergeten en was ondanks alle blijken van zorg en onderhouding van de kant van God de welvaartsafgoden gaan dienen.
Na verloop van tijd droogde de beek Krith uit, omdat er geen regen in het land gevallen was (vers 7). Dan komt er een nieuw bevel van de HERE:Maak u gereed, ga naar Sarfath, dat aan Sidon behoort, en houd daar verblijf. Zie Ik heb daar een weduwe geboden u te verzorgen.
De HERE wil dat Elia nu via een mens wordt verzorgd. Maar ook nu valt dat rechtstreeks onder Zijn voorzienigheid. Hij heeft ook deze weduwe geboden voor Elia te zorgen. En zo begeeft Elia zich naar Sarfath en ontmoet daar de weduwe die bezig was hout te sprokkelen. Hij riep haar toe en zei: “Breng mij ook een stuk brood.”Belofte en eis
Dat verzoek kwam in een bijzondere situatie. Want de weduwe had op dat moment geen eten meer. Alles was op, er was zelfs geen broodkoek meer. Het enige dat nog overgebleven was is een handvol meel in de pot en een weinig olie in de kruik. Dat is het laatste dat zij en haar enige zoon zullen kunnen eten voordat ze gaan sterven. De vrouw is bezig met haar laatste maaltijd. Ze heeft de dood voor ogen. Uitgehongerd in een reddeloze situatie. En dan komt de vraag van Elia: “Breng mij ook een stuk brood.” Ja hij herhaalt dat verzoek zelfs, nadat de vrouw hem de situatie heeft verteld. Hij zegt zelfs: breng mij eerst, en houdt dan nog wat over voor jezelf. Maar de eis die hij haar stelt, gaat niet zonder een belofte. En die belofte is in deze situatie ook bijzonder. Want hij zegtvrees niet, maakt u zich geen zorgen, want zo zegt de HERE, de God van Israël: Het meel in de pot zal niet opraken en de olie in de kruik zal niet opraken
Hier wordt de vrouw in het vooruitzicht gesteld van redding uit de dood! Ze had geen eten meer maar ze zal het kunnen blijven krijgen tot de hongertijd voorbij is, wanneer de HERE weer regen op de aardbodem zal geven. De vrouw staat voor het dilemma: deze laatste maaltijd opeten en dan sterven. Of deze man op zijn woord geloven en hem te eten geven, om dan te zien of de belofte, die hij noemt wel waar is. Daar is geloof voor nodig. Geloof in het woord van degene die dit zegt. En dat is de HERE Zelf. Zo zegt Elia het ook (vers 14): “Want zo zegt de HERE, de God van Israël”. Nu de vrouw die dit woord van de HERE als een gebod heeft gehoord, want dat was het, neemt ook de belofte aan. Gods eis gaat altijd gepaard met de belofte dat de HERE ervoor zorgt dat de eis ook kan worden vervuld. De HERE vraagt niet het onmogelijke. Hij zorgt zelf voor de vervulling. Wat de vrouw als eis kreeg te horen is: geef je leven aan mijn knecht, je laatste brood. Dan geef Ik jou het leven. Dan zorg Ik voor jou, als de God van Israël.
Zo heeft de HERE het altijd zijn eigen volk Israël voorgehouden. In de bevoorrechte positie van de bevrijding uit het diensthuis kwam de Here met Zijn verbond, bestaande uit beloften en geboden. De belofte was: Ik ben de Here uw God, Ik geef Mij aan u. En de eis was: geef nu uzelf aan mij, door in alles mij te gehoorzamen.
Israël heeft dit verbond gebroken. Gods eigen volk heeft zijn leven aan de Baäls en Astartes gegeven.
Maar in het huis van deze weduwe buiten Israël is er wel gehoorzaamheid.
De vrouw ging heen en deed, zoals Elia gezegd had, en dàt werd door de HERE gezegend. Want zo staat er:en een tijd lang at zij, evenals hij, en haar huis. Het meel in de pot raakte niet op, en de olie in de kruik ontbrak niet, naar het woord des HEREN, dat Hij door de dienst van Elia gesproken had.
De HERE heeft duidelijk gemaakt aan Elia, en nu ook aan deze vrouw: van Mij komt al het goede. Wie Mij gehoorzaamt zal van Mij het goede ontvangen. Wie Ik in Mijn dienst neem, die krijgt Mijn zorg voor die dienst (2 Tim. 2:4).