1 Kon. 17: 1: Toen zeide de Tisbiet Elia, uit Tisbe in Gilead, tot Achab: Zo waar de HERE de God van Israël, leeft, in wiens dienst ik sta, er zal deze jaren geen dauw of regen zijn, tenzij dan op mijn woord.
Gods oordeel
Elia moet als dienaar van de HERE het Woord van Zijn verbondsgericht spreken. We wezen in de vorige overdenking op het getuigenis van Gods recht daarin. Elia weegt de situatie in het Israël van zijn dagen naar het recht van God. Dat recht van God kent hij uit Zijn Woord. Jahwe is de God van het verbond, Hij is: Ik ben die Ik ben; en daarom ook: Ik spreek wat Ik heb gesproken. Ik maak waar, wat ik heb toegezegd. Ik blijf eisen wat ik heb geëist. Elia doorziet zo de afval van de levende God bij Achab en Izebel. Hij ziet dat het recht van de God die hij liefheeft, met handen en voeten getreden wordt. Dat was al het geval bij de verbondsverlating door Jerobeam. Daarover had God Zijn oordeel gegeven door Zijn profeten. En Hij heeft Zijn oordeel ook uitgevoerd aan 3 achtereenvolgende koningshuizen. Zo handhaafde God Zijn recht. Want Hij duldt geen vermenging met andere godsdiensten, maar eist Zijn volk helemaal voor Zich op. Met de absolute eis van Zijn verbond met hen. In Zijn liefde geeft Hij Zichzelf daarin aan Zijn volk als hun God, daarbij vraagt Hij van Zijn volk dat het zich aan Hem zou geven. Zodat er altijd een ware verbondsgemeenschap tussen Hem en Zijn volk Israël zou zijn. Zijn volk moest heilig zijn, omdat Hij heilig is.Geen twee heren
Als Elia deze rechtvaardige eis van de HERE legt naast de situatie, naast het beleid van Achab en Izebel. Dan ziet hij dat niet de HERE wordt vereerd, maar het leven hier op aarde zelf met zijn vruchtbaarheid, met zijn welvaart, zijn weelde en genot. Dat leven is dus losgemaakt van de dienst aan de ware God. Het is in plaats gesteld van de dienst aan Jahwe. Elia ziet met het oog van het geloof dat Achab, de koning van Israël, die een theocratisch vorst moest zijn, zich in alles laat leiden door de tegenstander van Jahwe. Achab wil de aardse welvaart en het wereldse genot ontkoppelen van de godsdienst, door er apart voor te gaan knielen. Om naast de eigenwillige kalverendienst nu ook de Baäls te gaan vereren. Achab wil daarin zijn vrouw Izebel tegemoet komen en zijn schoonfamilie, die met een bondgenootschap hem de nodige aardse welvaart kan garanderen. En zo komt hij ertoe zijn God terug te dringen naar een tweederangs positie. Maar Elia weet: God eist het héle leven op. Zodra het aardse leven, de vruchtbaarheid van het land, de genietingen van kunst en cultuur, van sport, spel en vermaak, naast de dienst aan God wordt vereerd, dan wordt Jahwe en Zijn verbond versmaad. Dan komt het van kalverendienst tot Baälsdienst. Maar het is Jahwe òf Baäl. Het is God de Vader òf Mammon (Matt. 6:24). Het is de Here òf je buik (Rom. 16:18, Fil. 3:19). Er is geen tussenweg. Want godsdienst en aardse leven zijn bij God niet te scheiden. Ook de welvaart, de schepping, de landbouw, de natuur, de techniek en noemt u alle materiële zaken maar op, alles ligt toch onder de regering van God van het verbond, die Zijn kinderen dit alles ter beschikking stelt om Hem ermee te dienen.Onveranderlijke waarheid
En daarom, als Elia zijn oordeel geeft over het beleid van Achab dan stelt hij de waarheid van Gods Woord tegenover de leugen. Dan hoeft hij alleen maar te citeren Gods eigen woord dat onveranderlijk en van alle tijden is. Zo spreekt Elia hier Gods woord uit Deuteronomium, onveranderlijke woorden van 550 jaar geleden. Het zijn Gods eigen woorden van verbondswraak die volgen op verbondsverlating. Het oordeel van Elia duidelijk: Achab jij hebt het verbond met je God verbroken. Je dwaalt niet alleen maar je hebt het verbond verlaten, je hebt God de rug toegekeerd, door te hoereren met de heidense afgoden. Je hebt je niet laten waarschuwen door alle gerichten die God al in korte tijd over de vorige koningen heeft laten gaan. Je kunt wel net doen of hij je God niet meer is, maar Jahwe is ook jouw verbonds God, die ook zal bezoeken wie Hem haat in het derde en in het vierde geslacht.
Achab heeft ook het vòlk meegesleept in de afval. Het volk was al zo lang gewaarschuwd, door de profeten en door middel van het oordeel van vuur en zwaard. Maar er was geen bekering gevolgd, juist verdere afval. Daarom zal Gods wraak ook over Gods vòlk gaan.
Elia haalt in alle ernst en in het vuur van heilige verontwaardiging de vloek van Deut. 28:15-24 aan:Maar indien gij niet luistert naar de stem van de HERE uw God, en niet al Zijn geboden en inzettingen, die ik u heden opleg, naarstig onderhoudt, dan zullen de volgende vervloekingen alle over u komen en u treffen: Vervloekt zult gij zijn in de stad en vervloekt op het veld. Vervloekt zullen zijn uw mand en uw baktrog. Vervloekt zal zijn de vrucht van uw schoot, de vrucht van uw bodem, de worp van uw runderen en de dracht van uw kleinvee. De HERE zal u slaan met tering, koorts, brand, ontstekingen, droogte. (...) Ook zal de hemel boven uw hoofd van koper zijn en de aarde onder u van ijzer. De HERE zal poeder en stof over uwe land laten regenen, van de hemel zullen die u neerdalen, totdat gij verdelgd zijt.
Gods gekrenkte liefde
De aangezegde straf van totale droogte zou zich richten op heel de welvaart en de economie van Israël. Dat is juist alles waar Achab zijn zinnen op had gezet, door zijn daden van overspelige bondgenootschap, een overspelig huwelijk en overspelige godsdienst. Hij wilde los van God met volle teugen genieten van deze aardse weldaden. Nu treft God hem en het volk juist op dit punt. Elia had geleid door Gods Geest, moeten vaststellen dat alle voorwaarden voor dit vloekwoord aanwezig waren. Er was geen ontkomen van deze straf aan, dan alleen in de weg van bekering.
Wij moeten daarbij niet vergeten dat hier nog steeds de God van Israël, de verbondsgod, spreekt die Zijn volk liefheeft. Zijn toorn ontbrandt juist omdat Zijn liefde tot het uiterste is gekrenkt. En omdat Hij als de Gever van al Zijn goede gaven door het volk van Zijn liefde is versmaad. Maar ook in die toorn zoekt God zijn volk nog. Het is geen láátste oordeel. Er is nog een heden van genade. De crisis waarin God Zijn volk gaat brengen, is een crisis om het oog weer op God te doen slaan als de enige Helper en Verlosser. Om Zijn volk weer tot inkeer en bekering te doen komen. Door deze zware straf zou Achab en het volk toch moeten inzien: wij hebben gezondigd tegen de HERE die gaat over alle leven! Wij hebben gekrenkt en vertrapt de God die ons beloofd heeft het land van melk en honing. Wij hebben daarvoor in ruil onze zinnen gezet op stomme afgoden en onszelf willen verheffen boven onze trouwe God, die ons liefheeft. We zijn hoogmoedig en dwaas geworden. Zodat ze zouden komen tot de smeekbede: HERE vergeef ons toch, zie ons weer in Uw gunst aan als Uw kinderen en wend Uw vriendelijk aangezicht weer tot ons. In de uitoefening van zijn toorn zoekt de HERE nog het hàrt van Zijn volk en wil Hij het nog bewegen tot bekering. Zodat het zich weer helemaal op Hem zou gaan richten met heel zijn ziel, heel zijn verstand en alle krachten. Wat een liefde!