18 Opdat wij . . .een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt.
19 Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel,
20 waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchizedek Hogepriester geworden in eeuwigheid.
In deze tekst geeft de HEERE ons rijke troost: wij hebben een anker in de hemel, dat veilig en vast is, namelijk de hoop.
Maar ook deze belofte is nauw verbonden met Gods verbondseis, namelijk met de krachtige aansporing van de HEERE om die hoop dan ook te grijpen.
Degenen aan wie deze brief gericht was waren zo goed begonnen. Toen zij zich bekeerd hadden tot de Heere Jezus Christus ondervonden zij dat het volgen van Christus betekende dat zij om Zijnentwil een kruis moesten dragen. Zij ondervonden allerlei moeiten: vervolgd, beroofd, in de gevangenis geworpen (vandaar de vermaning om de gevangenen te gedenken, 13:10), zelfs werden sommigen gedood, met name voorgangers (13:7, die moesten zij dan ook gedenken als zij de uitkomst van hun wandel opmerken).
Maar zij beklaagden zich niet. Integendeel, zij hebben in vreugde aanvaard dat zij van hun bezittingen werden beroofd en brachten in praktijk de apostolische vermaning met het als enkel vreugde te achten toen zij zulke beproevingen moesten ondergaan (Jak.1:2). Ja ook zij achtten het een eer waardig bevonden te worden om voor de naam van Christus smaad te lijden (Hand.5:41).
Maar die spankracht van hun geloof begon helaas te verslappen toen die vervolgingen maar bleven voortduren. Zij verloren de moed. In deze brief wordt het verwijt geuit dat zij niet ten bloede weerstand hebben geboden weerstaan in hun worsteling tegen de zonde, 12:4.
Ze hebben slappe handen en wankelende knieën, 12:12. Er waren zelfs kerkleden, die wegbleven uit de kerkdiensten, 10:25.
Daarom worden zij nu opgeroepen de hoop de grijpen die voor hen ligt.
Die hoop wordt vergeleken met een anker, dat veilig en vast is. Dat anker ligt vast in het hemelse heiligdom waar de Heere Jezus Christus is binnengegaan.
Over Hem lezen wij dat Hij de echte, de ware Hogepriester is. Hij heeft immers het offer gebracht, niet maar in de aardse tempel, maar in het hemelse heiligdom. Hij is de hemelen doorgegaan, 4:14; de hemel zelf ingegaan, 9:24.
De hogepriester onder Israel ging wel het heiligdom binnen, eenmaal per jaar op de Grote Verzoendag, maar hij bleef er niet. De Heere Jezus Christus echter heeft nog altijd Zijn plaats in de hemel. Hij is daar onze Hogepriester en Koning. Wij hebben ons vlees in de hemel tot een onderpand Dat Hij als het Hoofd, ons, Zijn leden, tot Zich zal nemen, Heidelbergse Catechismus vr.49. Hij draagt het offer op aan de Vader, Hij is onze Voorbidder en Hij zendt Zijn Geest uit om in ons te werken.
Dat houdt in dat wij ook toegang hebben gekregen om in dat heiligdom in te gaan, 10:19. Hij wordt immers onze Voorloper genoemd.
Dat is voortaan niet alleen maar het voorrecht voor de priesters, zoals in het Oude Testament, maar nu voor ons allen. En dat ingaan in het hemels heiligdom, dat toetreden, is niet alleen maar een zaak van ons bidden, niet alleen maar als we naar de kerk gaan of het Heilig Avondmaal wordt gevierd, maar in heel ons leven. Wij leven en bewegen ons en zijn in Hem, Hand.17:28. Dat is er dus elke dag. En dat is nu al veel meer dan in het paradijs, waar de HEERE van tijd tot tijd neerdaalde en met de mens wandelde. En we mogen op weg zijn naar de grote toekomst wanneer de tent van God bij de mensen is en Hij zal bij ons wonen, Openb.21:3.
Dat nu is onze hoop. Dat woordje betekent in Gods Woord heel wat meer dan wat wij er onder verstaan. Waar we niet zeker van zijn, dat hopen we dan maar. Op hoop tegen hoop kan dat zelfs zijn.
Maar hoop heeft in de Bijbel de betekenis: het is vast en zeker. Want Hij, Die het beloofd heeft, is getrouw Die het ook doen zal!
Dat wordt in deze tekst uitgedrukt door het beeld van een anker. Een schip ligt vast in een woelige zee. Het wordt wel heen en weer geslingerd, maar het drijft niet weg. Door het anker blijft het op zijn plaats.
In het Grieks ten tijde van het Nieuwe Testament was dat een bekend beeld. Rijkdom is een onbetrouwbaar anker, zei men wel. En moed en zielengrootheid – die zijn stevig, dat is echt je anker, zo dacht men.
Ons anker wordt veilig en vast genoemd.
Dat woordje vast is een woord in de rechtssfeer. Het wordt bij voorbeeld gebruikt voor het bevestigen van een koop. Het land mocht onder Israel niet voor vast verkocht worden met het oog op het sabbatsjaar, wanneer het weer terugging naar de oorspronkelijke eigenaar.
Onze hoop is vast, want Christus heeft de prijs betaald. En we hebben een onderpand gekregen in de Heilige Geest.
Nu komt dan de vermaning: wij moeten die hoop grijpen.
Wij moeten ingaan in het heiligdom.
Dat betekent voor ons leven geweldig veel. Immers, hoe moeten wij dat doen?Laten wij toetreden met een waarachtig hart, in volle verzekerdheid des geloofs, met een hart, dat door besprenging gezuiverd is van besef van kwaad, en met een lichaam, dat gewassen is met zuiver water.
Laten wij de belijdenis van hetgeen wij hopen onwankelbaar vasthouden, want
Hij, die beloofd heeft, is getrouw.
En laten wij op elkander acht geven om elkaar aan te vuren tot liefde en goede werken, 10:22-24.
Voor de Hebreeën betekende dat dat zij het kruis om Christus’ wil op zich zouden nemen en vrolijk dragen. Voor al Gods kinderen houdt het hetzelfde in. Het Lam volgen, waar Hij ook heengaat.
En vooral: de vastigheid in je leven vooral niet zoeken in je goede baan en in je gezondheid en in je carrièreplanning en in je studie enzovoort.
En evenmin de geloofszekerheid zoeken door middel van het zogenaamd zelfonderzoek, het zoeken van kenmerken op je daarop te gronden, in je zelf, in je eigen vrome leven, in je goede werken.
Dat is net zo dwaas als het anker uitwerpen in jezelf. Onze zekerheid en vastigheid ligt alleen in Gods beloften.
Maar weten: ons anker is ligt vast in Hem, onze Heiland, de grote Hogepriester, Die ons is voorgegaan.
Kunnen wij dat aan? Zolang we het uit eigen kracht willen doen, blijven we onzeker, worden we heen weer geslingerd. Dan hebben we geen vastigheid.
Maar dan worden we weer teruggeworpen op de belofte van onze God. Want de Heere Jezus Christus vervult wat Hij bij Zijn afscheid tegen Zijn discipelen en dus ook aan ons gezegd heeft. Ik ga heen naar de Vader en als Ik heengegaan ben, zal Ik weer komen en u tot Mij nemen, Joh.14:3. Die belofte wordt aan de Hebreeën dus nu herhaald. Dat is immers opgesloten in dat vreemde beeld van een anker dat vastligt, omdat het reikt tot binnen het voorhangsel.
We moeten ons voorstellen dat een schip verbonden is aan de veilige wal door middel van een lijn. Het kan dan worden binnengetrokken door de branding heen.
Hoe zullen wij daar eenmaal kunnen komen? We worden binnengetrokken. Want ons anker ligt daar al binnen het voorhangsel!
Hij, Christus Zelf, is het Die ons binnenhaalt. Ja, dat is het werk van de Drie-enige God. Want naar Christus’ woord kan niemand tot Hem komen tenzij de Vader Die Hem gezonden heeft, ons trekt, Joh.6:44. Het Griekse werkwoord betekent: slepen, iemand ergens heen brengen zelfs tegen zijn wil, als deze tegenstribbelt. Ja, dat is het werk van de Vader. Daartoe heeft Hij Zijn Zoon gezonden. En verder is de Heilige Geest gezonden om door het Woord ons te wederbaren, onze zondige wil om te buigen, ons harde hart zacht te maken!
Het werk van de Drie-enige God!
Dat ligt vast in eeuwigheid, in de raad van God over ons leven. Eer iets van ons begon te leven, was dat alles reeds in Zijn boek geschreven!
Onze hoop is in het heiligdom, onze loop is naar het heiligdom.
Eens is onze loop beëindigd. Geve de HEERE dat wij het Paulus dan kunnen nazeggen: Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht,
ik heb het geloof behouden;
voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke op die
dag de Here, de rechtvaardige rechter, mij zal geven, doch niet
alleen mij maar ook allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad, 2 Tim.4:7-8