De visie van Calvijn op God en mens


Nadat we hebben gezien wat de Schriftvisie van Calvijn is, willen we gaan zien wat zijn visie is op God en mens. Deze twee nemen we samen, omdat zij in nauw verband staan met elkaar. Om niet te zeggen, onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Door te zien wie God is, ziet Calvijn alleen maar beter wie en wat de mens is en omgekeerd. Dit zet hij uitgebreid uiteen in zijn Institutie, waar hij spreekt over de kennis van God en de kennis van de mens.

De drie-enige God


Calvijn begint zijn Institutie met te zeggen dat de ware wijsheid bestaat uit de kennis van God en de kennis van de mens. Niemand kan naar zichzelf kijken, of hij moet zijn gedachten op God richten. Maar hij kan daarentegen nooit tot de zuivere kennis van zichzelf komen, zonder God te kennen.
Voor Calvijn is de belijdenis van de drie-enige God het hart van de religie, het belangrijkste artikel van ons geloof. De laatste editie van de Institutie is trinitarisch van opzet; dat hoeft ons dus niet zo te verwonderen. (Triniteit is de leer van de drie-eenheid van God.) In de Heidelbergse Catechismus (opgesteld door leerlingen van Calvijn) zien we dit terug. De geloofsleer, uiteengezet in het schema van Vader, Zoon en Geest, ontleende Calvijn aan de Apostolische Geloofsbelijdenis. Wanneer hij spreekt over deze drie-enige God, houdt hij daarbij een aantal zaken in het oog.
God is alleen zelf een voldoende getuige van Zichzelf. De diepe geheimen van Gods Wezen zelf, kunnen wij niet doorzien. De mens heeft nog niet eens met zekerheid vastgesteld ‘hoe het lichaam der zon is, dat toch dagelijks met de ogen aanschouwd wordt’. Hoe zou hij dan wel God kunnen doorgronden? God maakt niet meer over Zichzelf bekend dan wat Hij ons heeft geopenbaard.
En in die openbaring zien wij het tweede kenmerk van het spreken van Calvijn over de drie-enige God. We moeten namelijk nergens anders naar Hem zoeken, dan in zijn Woord (Institutie I, 13, 21). Calvijn is ervan overtuigd dat alleen de Schrift ons hierin leiding kan geven. Wij moeten niet meer willen bedenken, dan wat daarin geschreven staat. Het geloof in God vindt zijn diepste grond alleen in die openbaring van God.
Verder is het kenmerkend dat Calvijns theologie christologisch van inzet is. Ook de kennis van de drie-enige God treedt ons in Christus tegemoet. Hij openbaarde wat de Vader hem gaf en wie in Hem gelooft, ontvangt de rijkdom en de werking van de Geest.
Tenslotte doelt Calvijn in alles op de persoonlijke toe-eigening. Heel duidelijk komt dit naar voren in de doop. Wij worden gedoopt in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Hierin komen al Gods beloften van de drie-enige God persoonlijk naar ons toe. Calvijn zet dit breed uiteen in het vierde boek van zijn Institutie.

Geen beelden


Wanneer er wordt gesproken over God en over Wie Hij is, is satan uit alle macht bezig te proberen ons geloof van de wortel af uit te roeien. De dwalingen, juist op het punt van wie God is, zijn er in overvloed. God is onmetelijk, maar satan wil maar al te graag dat wij Hem in een beeld zullen proberen te vangen. Calvijn gaat op het eerst gebod dan ook diep in. Hij wijst iedere vorm van het ‘zien’ van God af, zowel in zichtbare beelden als wat de moderne mens zelf bedenkt. In zijn tijd sprak Calvijn fel en duidelijk in tegen de Roomse leer. De beeldendienst verwerpt hij grondig. Maar ook alle soort van afgoden die in alle tijden voorkomen, zijn niets anders dan visualisering, de toekenning van een zichtbare gestalte aan de almachtige Schepper. Calvijn brengt daartegenin dat de kennis van God bestaat uit het ‘horen van zijn stem’. Allen die zichtbare gedaanten van God begeren te hebben, wijken van Hem af, zegt hij in zijn eerste boek (Institutie I, 11,2).

Godvisie- Wie Hij is


De openbaring van God in de Schrift gaat volgens Calvijn meestal niet over Wie God is, maar meer over hoe Hij is. Calvijn zegt dat God slechts spaarzaam spreekt over zijn Goddelijk Wezen om ons ingetogen te houden. Wij zijn geneigd om alles zover te onderzoeken, totdat we het begrijpen. Dat is niet mogelijk als het gaat om Wie God is. De mens meent zo vaak dat hij wel iets van God kan doorgronden. Calvijn noemt dit één van de redenen dat God zichzelf als ‘oneindig’ en ‘geestelijk’ openbaart. Dat moet ‘ons afschrikken van een poging om Hem naar onze zinnen af te meten’ (Institutie I, 13, 1). We mogen niet aards of vleselijk van Hem denken. Dat is voor ons heel moeilijk, want onze geest ‘in zijn traagheid’ is gericht op de aardse dingen. Daarom verzekert God ons ook meerdere malen in de Schrift dat zijn woonplaats in de hemel is. Het richt onze gedachten boven de wereld uit. Omdat de majesteit van God het menselijk verstand ver te boven gaat, moeten we, volgens Calvijn, Gods verhevenheid eerder aanbidden dan dat we haar onderzoeken. Want God past zijn woorden aan ons, mensen, aan. Hij heeft het zo in de Schrift laten optekenen, dat wij zouden begrijpen wat nodig is tot ons heil. Hij voegt Zich naar onze kleine en zwakke begrippen. Daarmee kunnen wij zijn hoogheid en majesteit nooit doorgronden. Maar het moet in ons geloof opwekken.

Godvisie- hoe Hij is


Daarom moeten we God leren kennen in zijn werken. Die laten zien hoe Hij is.
    Want hetgeen van Hem niet gezien kan worden, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid, wordt sedert de schepping der wereld uit zijn werken met het verstand doorzien, zodat zij geen verontschuldiging hebben.
(Rom.1:20) Gods werken zijn niet iets waarover wij lichtvaardig kunnen speculeren. Nee, door zijn werken kennen we God en wordt ons geloof opgewekt, gevoed en bevestigd. Zijn werken laten zien hoe Hij is tegenover ons. Op die manier kunnen wij God werkelijk leren kennen. Wanneer wij van zijn werken niets zouden kunnen herkennen in het menselijk leven, zou het ons niets zeggen. Het zou ons koud en leeg laten. Maar door Gods werken zien we zijn ‘waarheid’, ‘macht’ en ‘goedheid’. Dan herkennen wij die werken als werken die ook in mensen terug te vinden zijn. Zo wil God door ons gekend worden. Calvijn haalt daarbij ook aan wat de HERE zelf expliciet in Jeremia 9:24 zegt:
    Maar wie roemen wil, roeme hierin, dat hij verstand heeft en Mij kent, dat Ik de HERE ben, die goedertierenheid, recht en gerechtigheid op aarde doe; want daarin heb Ik behagen, luidt het woord des HEREN.

Deze drie werken van God noemt Calvijn ‘ten zeerste nodig te weten’, om daarin overvloedig stof te hebben om ons in God te beroemen. Zijn goedertierenheid of weldadigheid, omdat ons heil alleen daarop berust. Zijn recht, dat Hij dagelijks uitoefent en waardoor de goddelozen een eeuwig verderf wacht. Zijn gerechtigheid, waardoor de gelovigen bewaard worden (Institutie I, 10,2).
Toch zijn, volgens Calvijn, ook al die andere werken van God heel belangrijk om te kennen. Zonder waarheid, macht, heiligheid of goedheid zouden die andere werken niet kunnen bestaan.
Zo kan ons leven gevuld worden vanuit de diepe bronnen van God Zelf. De diepte ervan kunnen wij niet doorgronden, maar het mag ons vertrouwen en geloofsleven wel vullen. Zo kan de kennis van God een lofzang worden in de harten van de mensen.

Mensvisie


Door het lezen van de Institutie komen we er achter dat Calvijns volle belangstelling uitging naar de kennis die een zondaar ontvangt door de genade van de Middelaar. Calvijn zegt dat ook de eerste mens Adam een Middelaar nodig had, omdat hij te nederig van staat zou zijn om tot God te komen (Institutie II, 12, 1). Wel weerspiegelde deze mens het beeld van God. In hem zou ‘een eerste kennis van God’ te zien zijn ‘als hij staande was gebleven’. Hoe de mens toen was, legt Calvijn uit met het beeld van de herschapen mens, die in Christus zijn bestemming heeft gevonden; zonder zonde en onheil en in alles aan God de eer gevend. Calvijn zegt dat de mens ook zo was voor de val. Om speculatie te voorkomen, gebruikt hij het voorbeeld van Christus, de herschapen mens.
Dit is van grote betekenis voor Calvijns visie op de mens. Nu we weten hoe de mens was, nu kunnen we de ware wijsheid zien. Namelijk zien hoe diep de mens gevallen is in zijn ongehoorzaamheid. Maar daarna komt Calvijn ook met de hoogte van Gods liefde. Een grote tegenstelling, die hij uit de Schrift heeft leren kennen. Deze beide, zonde en genade, zijn in Christus te kennen. De diepte van onze ellende maar bovenal ook de grootheid van Gods liefde.

Zelfkennis


Nadat Calvijn dit duidelijk heeft gemaakt, komt hij met de zelfkennis. Hiermee bedoelt hij dat we weten in welke staat wij ons bevinden. We moeten eerst bedenken wat ons in de schepping is geschonken en hoe God in zijn goedertierenheid zijn genade blijft betonen. Tegelijk moeten we weten dat God ons dit alles in genade schenkt, zodat wij ontdekken dat we voortdurend van Hem afhankelijk zijn. Dit alles moet ertoe leiden dat we met schaamte beseffen dat alle roem en vertrouwen verdwenen is en wij ons werkelijk voor God moeten verootmoedigen. We moeten daardoor een afkeer krijgen van onszelf en ijverig zijn om God te zoeken, die ons opnieuw weer zijn genade schenkt.
Er is nog een deel van deze zelfkennis in de mens overgebleven, die ons kan leiden tot het nastreven van wat goed en eerbaar is. Wat echter echte zelfkennis is, leert ons de Bijbel. Deze leert ons dat er niets in onszelf is wat ons kan opbeuren. Hoe dieper het zelfonderzoek, des te meer wordt de mens neergeslagen, totdat hij alle vertrouwen in zichzelf verliest en niets meer heeft om zijn leven op te richten.

Adam


De val en de ongehoorzaamheid van Adam bracht het tot een breuk tussen God en mens, die doorwerkt in heel het bestaan van de mens. In alle vermogens van de mens is de kracht van de zonde waar te nemen. Er is in heel zijn natuur geen enkel stukje rechtschapenheid overgebleven. Zo typeert Calvijn de mens. Er is afkeer van God, vijandschap tegen Hem zelfs. Het hele denken is verdorven. Wanneer Calvijn spreekt over de wil van de mens, zegt hij dat deze geknecht is door jammerlijke dienstbaarheid. Hoe meer wij dat beseffen, hoe meer wij volgens Calvijn zijn gevorderd in de zelfkennis. Die vordering is nodig om tot God te komen.
Calvijn stelt overal telkens weer de tegenstelling: we staan in de lijn van de eerste Adam of in de lijn van de tweede Adam. Dat is, of we blijven in schuld, zonde en oordeel achter, of we staan in gemeenschap met Christus en delen in diens gerechtigheid. Calvijn sluit zijn commentaar op Genesis 3:6 dan ook zo af:
    En omdat de Schrift overal aan onze naaktheid en ons gebrek herinnert, en ons toeroept dat wij in Christus kunnen terugkrijgen wat wij in Adam verloren hebben, laten wij daarom met wegwerping van al ons zelfvertrouwen ons geheel ledig aan Christus aanbieden, opdat Hij ons vervulle met Zijn rijkdommen.