Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de HERE, hun God, en naar de woorden waarmede de HERE, hun God, de profeet Haggai gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des HEREN. (Haggaï 1:12)
Hoe staat het met onze ijver voor de Here en Zijn huis? In hoeverre laten we daarbij onze economische omstandigheden of onze eigen interesses meewegen? Is er bij ons ware liefde, ware godsdienst, brandende ijver? Deze vraag staat centraal in Haggaï 1.Woordverkondiging
Het boek Haggaï is één en al Woordverkondiging van de HERE. Dat wordt in alle toonaarden aangegeven: van het begin tot het einde in dit boek. In de eerste zin lezen we al: toen en toen kwam het Woord des Heren door de dienst van de profeet Haggaï, aldus.... Dat wordt steeds herhaald. Telkens, bij elk nieuw stukje tekst staat er weer: “Het Woord des Heren kwam tot Haggaï aldus”. Of: “zo zegt de HERE”. Totaal meer dan 20 maal in dit op één na kleinste boek uit de Bijbel. In het allerlaatste vers van het boek lezen we zelfs tot drie maal toe in één zin: “luidt het Woord des Heren”. Zo wordt met de grootste klem verzekerd: deze woorden van Haggaï zijn openbaring van Gòd. God Zelf is hier in alles de sprekende en de handelende Persoon. Het Woord des Heren stelt de feiten vast en brengt de mensen in beweging.
Haggaï is weliswaar profeet, maar hij blijft als persoon volledig op de achtergrond. Zijn vader en moeder kennen we niet. Waar hij vandaan komt, is onbekend. Hij geeft slechts door wat de HERE te spreken geeft. Niets van hemzelf is in dit boek te vinden. Door zijn dienst kwam het woord des Heren tot zijn volk. Hij is slechts dienstknecht - bode staat er in vers 13 -, die maar één taak heeft: de boodschap van de Here doorgeven. Die boodschap is gericht tot Gods kerk met zijn ambtsdragers. Die moeten het weten. De HERE Zelf spreekt als de trouwe, zich ontfermende en genadige God en Vader zijn volk aan. Het is de HERE der heerscharen, zegt vers 2. Dat is: de HERE die met zijn hemelse legermachten zijn volk beschermt.Overblijfsel
Dat volk is het groepje Joden, dat teruggekeerd was onder Koning Kores van het Perzische rijk. Terug uit de ballingschap naar het land Juda. Het is een echte verlossing geweest door de verlossende hand van de HERE. De Here heeft Zich het lot van zijn volk aangetrokken, en een keer gebracht in hun lot. Hij heeft naar hun hulpgeroep geluisterd en hun gebeden verhoord. Hij heeft zich in genade ontfermd over een rest van het eens zo grote volk. Hij wilde weer temidden van Zijn volk wonen en heen werken naar de komst van Christus. Toen wekte Hij de geest op van koning Kores om zijn volk naar Juda terug te laten gaan. En Kores heeft de opdracht van de Heer begrepen. We lezen in Ezra 1:2De God des hemels heeft mij opgedragen Hem een huis te bouwen in Jeruzalem, in Juda
Met die opdracht tot de tempelbouw ging een deel van het volk. Het was maar een gering en klein overblijfsel, dat gehoorzaam was gebleven. Dat schuilde bij de naam des HEREN. Het was maar een kleine 43.000 man. Daar kwamen waarschijnlijk nog wel hun vrouwen en kinderen bij. Maar wat was het vergeleken met het eens zo grote en machtige volk in de tijd van David en Salomo? Nog geen 10 procent van die twee stammen Juda en Benjamin. Toch had dit overblijfsel de beloften gekregen van de Messias, die komen zou! Jozua en Zerubbabel waren de leiders. Jozua was de hogepriester met die schitterende naam: de Here is tot hulp! En Zerubbabel was als afstammeling van David garantie voor de komst van de grote Zoon van David.
Dit overblijfsel met de ambtsdragers had dus toch Gods beloften. Klein in getal, maar met de HERE zelf als haar Verlosser en Leidsman. En zo waren ze in vertrouwen op die God van het verbond, teruggekeerd naar het land van de vaderen. Terwijl zoveel anderen van het verbondsvolk ongehoorzaam achterbleven in de landen van de ballingschap, waren zij gehoorzaam en moedig geweest. Aangekomen in Jeruzalem hadden ze onder leiding van Jozua en Zerubbabel een begin gemaakt met de herbouw van de tempel. Ze wilden de HERE dienen naar Zijn eis. Ze legden de eerste stenen van de tempel en stelden de offerdienst in. De brandoffers werden weer gebracht.Economische crisis
Maar toen, na die vrijmaking, waren de tegenslagen gekomen. Er kwam forse tegenwerking door de plaatselijke bevolking. De bewoners van het land hadden geprobeerd hen in hun opbouw te blokkeren. Het werd moeilijk om verder te gaan met de bouw van de tempel. Er kwam een nieuwe koning die hen minder gunstig gezind was dan Kores. En toen kwamen er ook nog allerlei economische tegenvallers bij. De oogsten mislukten, de inkomsten liepen terug, de armoede sloeg toe. Het plezier en de werklust werden getemperd. Onder deze omstandigheden is het toch begrijpelijk dat je niet als eerste al je energie en tijd stopt in de herbouw van de tempel. De erediensten gingen toch wel door. De brandoffers werden immers gebracht. In zo’n moeilijke situatie is het toch begrijpelijk dat ze ook eens wat aan hun woonomstandigheden mochten werken. Zo waren meerderen van hen druk bezig om iets aan hun huisvesting te verbeteren. Ze brachten houten gewelven, mooie plafonds aan in hun huizen (1:4). Dat was een stuk fraaier en geriefelijker. Daar konden ze zich ook een beetje aan optrekken. Ze hadden zich wel wat anders voorgesteld van het beloofde land. Dat zou toch het land zijn overvloeiende van melk en honing. Nu dat was bitter tegengevallen. De HERE brengt dit allemaal onder de aandacht van zijn volk. Vers 9:Gij hebt op veel gerekend, maar zie het liep op weinig uit
. En vers 6: Gij hebt veel gezaaid, en weinig binnengehaald; gij hebt gegeten maar zonder dat gij verzadigd werd, gij hebt gedronken maar zonder dat gij voldaan werd; gij hebt u gekleed maar zonder dat gij warm werd
. Dat betekent dat de primaire levensbehoeften eten, drinken en kleding eigenlijk nauwelijks toereikend waren.
En wat ze verdienden was zo weer op. Dat geeft de Here zo aan (vers 6): wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel.
Er bleef vrijwel niets over van het loon in hun portemonnaie. Nu in zulke omstandigheden is het toch goed te begrijpen dat het nu geen goed moment is teveel van het volk te eisen. Het is nu wachten op betere tijden. De HERE weet heel goed dat het volk die bewuste afweging heeft gemaakt: Hij laat Haggaï zeggen in vers 2: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd dat des HEREN huis herbouwd worde.
Ware godsdienst
Het volk baadde dus niet in weelde. Het was niet bij overmatige luxe dat ze niet iets extra over hadden voor de HERE en Zijn huis. Nee, de omstandigheden waren niet bepaald gemakkelijk. Misschien hadden ze het gevoel dat ze de HERE wel genoeg eerden?
Maar dan, 17 jaar na hun aankomst in Jeruzalem, roept de HERE door de profeet Haggaï eerst de leiders, de ambtsdragers van het volk Jozua en Zerubbabel en daarna heel het volk tot de orde. Zij hebben de orde van de HERE omgedraaid! Ze zoeken niet eerst de dienst aan de HERE die hen toch verlost heeft en als een Vader weer heeft aangenomen. Ze hebben toch alle reden om in dankbaarheid Hem te dienen naar Zijn wil. En om te doen wat ware godsdienst is. Dat is van harte te doen wat de HERE welbehaaglijk is.
Dàt vraagt de HERE van Zijn volk, speciaal zo kort na de uitleiding uit Babel. Dat ze onder alle omstandigheden zich op Hem Hun trouwe God en Vader, blijven richten. Dat ze Hem centraal stellen in heel hun denken en handelen. Hem op de eerste plaats stellen. En zich van Hem afhankelijk weten.
Toch heeft de HERE ervoor gezorgd dat ze Hem wel kunnen dienen. Zo is er een nieuwe koning Darius aan de macht gekomen, die hen wel goedgunstig is.
Dat betekent concreet dat ze de opgedragen tempelbouw, beslist niet hebben mogen uitstellen. De Here wil toch in hun midden wonen? Ze hadden in vertrouwen op de HERE en biddend om Zijn hulp, gewoon moeten dóórwerken. Ze hadden niet hun eigen genoegens en verlangens voor moeten laten gaan.
De HERE stelt dit glasscherp aan de kaak: vers 4: Is het voor u de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?
Het is een kwestie van hun hart. Waar gaat hun hart naar uit? Naar zichzelf in de eerste plaats of naar de Here? Deze vraag ontzenuwt hun verkeerde prioriteiten.
Maar de HERE gaat verder: Hij wijst er ook op dat zij juist door hun verkeerde houding nu ook de vloek daarop ondervinden. De vloek van het verbond. De HERE blies in de oogst (vers 9). Hij was het die een droogte over het land riep, over de aardbodem, over mens en dier en al hun werk (vers 11). En waarom? Om mijn huis, zegt de HERE, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis.Verkeerde godsdienstigheid
Daarmee wijst de HERE het kernprobleem aan. Er is een verkeerde godsdienstigheid. De HERE is niet nummer 1 in hun leven. Zijn dienst komt er maar bij. Het is dienen van twee heren. Ze draven voor hun eigen huis. Zijn druk bezig met eigen, aardse zaken. De eigen ontwikkeling en de eigen genoegens beheersen hen, en de HERE moet maar met een tweede plaats genoeg nemen.
Maar de HERE wil door zijn volk verheerlijkt worden. Bij hen wonen. De Here wil daarbij het èchte offer van Zijn kinderen: hun liefde en hun hartelijke dienst. Hun bouw van de tempel tegen moeiten in, had dat moeten bewijzen.
Dat zou een beter offer zijn geweest dan hun gebruikelijke brandoffers. De Here wil een Hem welgevallig offer. Het gaat de HERE om hun hart en ziel.
Als dat ontbreekt, gruwt de Here van eigenwillige godsdienstigheid. En daarom tuchtigt Hij zijn volk. Om hen dat te leren.
Is dat ook bij ons niet vaak een groot probleem? Dat we door de beslommeringen van ons alledaagse leven zo in beslag genomen worden, dat de HERE en Zijn dienst er maar bijkomen? Dat we wel zondags naar de kerk gaan en ook wel naar de vereniging gaan. Maar dat de HERE en Zijn dienst toch niet in alles en altijd op de eerste en allesbeheersende plaats staan. Dan dienen we de Here wel, maar geven niet ons hele hart. Dan zijn we bv. enorm druk bezig met allerlei zaken op het gebied van vrije tijd, bv. de televisieprogramma's, of sport, of de auto of de verbouwing van ons huis. Maar dan is er bij ons ook een verkeerde godsdienstigheid.
Tot de discipelen zegt de Here Jezus in de bergrede:Weest niet bezorgd zeggende wat zullen we eten, of wat zullen we drinken, of waarmee zullen wij ons kleden? Want naar al deze dingen gaat het zoeken der heidenen uit . Zoek éérst het koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden (Matt. 6:33)
. De Here Jezus wijst daarmee zijn discipelen en ons erop dat ons hart in liefde uit moet gaan naar de Here. Om Hem gehoorzaam te dienen in alles en met heel onze inzet, in de troostvolle wetenschap dat Hij voor ons zorgt. Ook de eerste levensbehoeften als eten, drinken en kleding moeten niet voortdurend onze aandacht opeisen. De Here heeft het alleenrecht op ons hart en onze gedachten. Hij zorgt als een Vader voor ons. Maar Hij is ook een jaloers Vader. Hij vraagt van ons als Zijn kinderen een ongedeeld hart. (wordt vervolgd)