De schriftvisie van Calvijn


2009 is het jaar van Calvijn. We herdenken zijn geboortejaar, omdat dit precies 500 jaar geleden is. Vandaar ook deze ‘Calvijnrubriek’. De voorgaande artikelen in deze rubriek gaven voornamelijk een beschrijving van zijn levensloop weer. Vandaag willen we nader gaan kijken naar de inhoud van zijn werken. Calvijn heeft immers zo veel mogen betekenen voor de kerk. Dat kwam niet door de persoon die hij was. Nee, de reformatie van de kerk in die dagen was te herleiden tot de effectieve kracht van Gods Woord zelf. Daar moet het ons om gaan. Om dat onfeilbare Woord van God. Laten we ons niet blindstaren op wie Calvijn was. Laten we zien hoe hij de Bijbel weer in het juiste licht stelde.

Lof


Hoe heeft Calvijn naar de Schrift gekeken? We vinden van hem veel verschillende woorden, waarmee hij de Bijbel benoemt. Het zijn in feite lofprijzingen. Hij noemt haar de ‘sleutel, die Gods rijk voor ons opent’, de ‘spiegel, waarin we Gods aangezicht zien’, en ‘getuigenis van zijn goede wil’. Daarnaast is ze de ‘weg’, de ‘school der wijsheid’, de ‘koninklijke scepter’, de goddelijke ‘herdersstaf’. Ze is ook het ‘instrument van zijn verbond’, dat God ‘met ons gesloten heeft, opdat Hij door zijn vrije genade de verplichting is aangegaan door een eeuwige band met ons verbonden te zijn’ (H.J. Selderhuis, Calvijn handboek).
Deze woorden zeggen iets over wat de Schrift betekent. Ook laat het zien welke functie de Schrift heeft in het leven van de gelovige en van de kerk. Het is een visie, een zienswijze, op de Bijbel. Immers, het maakt nogal uit op welke manier je met de Bijbel omgaat en hoe je haar ziet. Met een paar woorden is een visie echter niet compleet omschreven. Zeker een visie op de Bijbel niet. Het is opmerkelijk dat we van Calvijns hand nergens een geschrift vinden waarin hij zijn begrip van de Schrift als onderwerp neemt. Wanneer we de Institutie lezen, wordt het ons echter duidelijker. Laten we bij het begin beginnen.

De kennis van God


Calvijn begint zijn Institutie met de kennis van God en waartoe die kennis dient. Hij zegt dat we God op twee manieren kunnen kennen. Namelijk God als Schepper en God als Verlosser. Het ware kennen van God bestaat daaruit dat vervloekte mensen God als Verlosser aangrijpen in de Middelaar Christus. Calvijn maakt zo met weinig woorden duidelijk dat het kennen van God geen zaak is van de natuur bewonderen. Ook is het niet voldoende dat we alleen weten wie Christus is. Nee, wie Hem aangrijpt in de Middelaar, die kent God waarlijk.
Calvijn zegt dat de kennis van God van nature is ingeplant in de geest van de mensen. Maar die kennis wordt verstikt door onze slechtheid en verdorvenheid. Ook laat God Zichzelf zien door ‘het bouwwerk der wereld’, zoals Calvijn dit noemt. Hij heeft het over de schepping, maar ook over de sterrenkunde, de geneeskunde en de natuurwetenschap, die ons dwingen getuigen te zijn van Gods majesteit. Zoals je zelf onder de indruk kunt zijn over hoe kunstig God bijvoorbeeld het menselijk lichaam heeft gemaakt en hoe daarin alles werkt. Ook de onderhouding en besturing van de wereld geeft ons kennis van God. De Bijbel is er vol van. Ja, de Bijbel, de Schrift! Want we hebben daarbij wel de onderwijzing van de Schrift nodig om tot God de Schepper te komen. Door onze verdorvenheid zien wij het heldere licht van schepping en onderhouding niet. Calvijn zegt: “het is noodzakelijk, dat er een ander en beter hulpmiddel bijkomt, dat ons op juiste wijze voert tot de Schepper der wereld zelf. Daarom heeft Hij niet zonder reden het licht van zijn Woord er aan toegevoegd.” (Institutie I.6.1).
Ook hebben we de onderwijzing van de Schrift nodig om te weten wie God de Verlosser is. Christus is in de wet, maar daarna juist in het evangelie ten volle geopenbaard. Zo verzamelt de Schrift de kennis van God, verdrijft de duisternis en toont ons duidelijk de ware God. Als we van dat Woord afwijken, zullen we, ondanks al onze inspanningen, nooit het einddoel bereiken. We zien dat Calvijn Gods Woord hier ziet als ‘de weg’. “Het is beter op deze weg kreupel te gaan, dan buiten hem zeer snel te lopen” (I,6,3).

Kennis van de drie-enige God


Die kennis bestaat onder andere ook daarin, dat wij geloven dat God drie-enig is. Zonder de Schrift zouden wij dit niet kunnen weten. Anders ‘fladdert er in onze hersenen slechts een blote en zinledige naam van God rond zonder de ware God.’ (Institutie I.13.2). De waarheid van de drie-enigheid van de ene God is echter een belangrijke zaak. Wij leren hierdoor God kennen zoals Hij is en zich aan ons heeft geopenbaard. We zien wie Christus is. We leren de Schepper kennen en het werk van de Heilige Geest. Tegelijk leren wij beseffen dat wij met onze beperkte menselijke geest Gods Wezen niet kunnen begrijpen. De Schrift stelt ons God vaak voor als met een mond, oren, ogen, handen en voeten, zodat wij Hem toch kunnen leren kennen. “Want wie, die maar een weinigje verstand heeft, begrijpt niet, dat God zo met ons, evenals voedsters met kleine kinderen plegen te doen, om zo te zeggen stamelt.” (Institutie I.13.1). Zo zegt Calvijn dat: God stamelt met ons, om maar iets van zijn grootheid door te laten dringen in ons mensenverstand.

Pedagogiek


Calvijn blijkt zich intensief te hebben bezig gehouden met de verhouding tussen het Oude en Nieuwe Testament. Ook dit is ruimschoots terug te vinden in zijn Institutie. Met name in het tweede boek daarvan werkt hij de wet en het verbond in het Oude Testament uit en wijst daarbij op de samenhang met het nieuwe verbond in Christus. Dit verbond werd reeds met Abraham gesloten, toen God zijn woorden nog niet op schrift had laten stellen. Mozes, als middelaar van het oude verbond, kreeg de stenen tafelen waarop de wet geschreven stond. Daarnaast waren er tal van verordeningen en bepalingen die het volk moest naleven. Deze waren echter geheel niet zonder beloften. Zowel de wetten als de beloften waren met hun diepste wortels verankerd in Christus. De kennis van God de Verlosser in Christus werd ook in het Oude Testament aan de aartsvaders bekend gemaakt. Door deze kennis mocht het volk de komende Verlosser verwachten. Ook zij vonden al hun heil in Hem. Uit heel het Oude Testament blijkt ook, dat het volk Israël niet zonder de genade was. Toch was Gods openbaring in het Oude Testament nog veelal duister. Later, in de nieuwe bedeling, ging het licht meer en meer op. Calvijn ziet daarin een soort pedagogiek van God. Hij voedt zijn volk als het ware op. ‘Evenzo wanneer een huisvader zijn kinderen anders in hun jeugd, anders in hun jongelingsjaren en weer anders in hun latere leeftijd opvoedt, regeert en behandelt’ (Institutie II.11.13). Zo werden bijvoorbeeld beloften in het Oude Testament voor het volk werkelijkheid in de vorm van ‘aardse weldaden’, zoals de landbelofte. In het Nieuwe Testament hebben de beloften direct betrekking op de geestelijke weldaden. Ook laat het Oude Testament slechts ‘schaduwen’ zien, die in het Nieuwe werkelijkheid zijn geworden en hun vervulling hebben gekregen in Christus, het levende beeld van die dingen zelf. Toch wordt God door niemand gezien als iemand die wispelturig telkens van mening verandert. ‘Indien een boer aan zijn gezin des winters andere verplichtingen voorschrijft dan des zomers, zullen wij hem daarom niet van onstandvastigheid beschuldigen’ (Institutie II.11.13).
In zowel het Oude als het Nieuwe Testament was er de hoop op onsterfelijkheid voor het volk van God. Verder is in beide Testamenten het verbond een genadeverbond. Daarbij stond in beide bedelingen het middelaarsambt van Christus centraal. Deze drie overeenkomsten van Oude en Nieuwe Testament laten volgens Calvijn zien, dat God slechts verder gegaan is met zijn verbond.
‘Zo hebben wij nu, sedert de Zon der gerechtigheid, Christus, opgegaan is, de volmaakte glans der Goddelijke waarheid, gelijk de helderheid op de middag pleegt te zijn, hoewel het licht tevoren een weinig duister geweest is’ (Institutie IV.8.7).

De geloofwaardigheid van de Bijbel


Kun je als christen bewijzen dat de Bijbel de waarheid bevat? Je zou zeggen van niet. Je moet het geloven. Dat laatste bevestigt Calvijn zeker ook meerdere malen in zijn geschriften. Maar opmerkelijk is, dat hij ook ingaat op de bewijzen dat de Schrift de waarheid bevat (Institutie I.8). De meeste bewijzen ervoor haalt hij uit de Schrift zelf. Daarbij wijst hij bijvoorbeeld op bepaalde profetieën die later blijken uit te komen, terwijl daar op het moment van profeteren geen enkele aanleiding toe was. Nog meer bewijsvoeringen brengt hij naar voren, maar hij zegt ook: “Ik zal slechts enkele weinige voorbeelden uitkiezen; want het zou een te grote arbeid zijn ze alle te verzamelen.” (Institutie I.8.8). Daarnaast noemt hij als voorbeeld de schitterende manier van spreken die sommige profeten hebben, terwijl op andere plaatsen in de Schrift juist een eenvoudige stijl wordt gebruikt. Calvijn zegt dat de Heilige Geest hierdoor wil aantonen dat de welsprekendheid Hem niet ontbrak (Institutie I.8.2).
Hoe kan het bestaan dat al die oude geschriften in zoveel talen en op zoveel plaatsen vandaag nog beschikbaar zijn, terwijl de duivel er alles aan doet om Gods Woord teniet te doen? En dat alle geschiedenissen door het volk Israël zo nauwkeurig aan hun nakomelingen zijn overgegeven, zodat wij het vandaag nog kunnen lezen? Ook schrijft Calvijn dat de Schrift door het bloed van vele martelaren en getuigen is bevestigd. Hij noemt dit bewijs ‘niet gering’.
Maar, voegt hij eraan toe, de Schrift zal alleen dan voldoende zijn tot zaligmakende kennis Gods, wanneer haar zekerheid door de inwendige overtuiging van de Heilige Geest bevestigd zal zijn (Institutie I.8.13). Ongelovigen kunnen misschien verwonderd zijn over deze majesteit van de Schrift. Maar zij zullen het niet aannemen, eenvoudig omdat zij het niet geloven.

Schrift en geloof


‘Maar dwaas handelen zij, die willen, dat de ongelovigen bewezen wordt, dat de Schrift het Woord Gods is; want dit kan niet gekend worden, tenzij door het geloof.’ (Institutie I.8.13)
De Schrift was voor Calvijn niet een neutraal boek, waar men informatie aantreft over de Bijbelse geschiedenis. Voor hem is de Bijbel het Woord van God, dat alles te maken heeft met ons eeuwig heil, namelijk de vergeving van de zonden en de heiliging van ons leven. Dat is dus niet slechts een geloof dat de Bijbelse geschiedenissen de waarheid bevatten. We moeten ook zonder twijfel geloven dat God de Auteur ervan is. ‘Daarom wordt het hoogste bewijs van de waarheid der Schrift overal ontleend aan de persoon Gods, die in haar spreekt’ (Institutie I.7.4). God is het zelf die aan de Schrift gezag geeft. Dit is in onze tijd, waar het Schriftgezag om ons heen wordt aangetast, een duidelijk woord. Laat een ieder die Calvijn aanhaalt in zijn woorden, dit ook beseffen.
Maar nog verder gaat dit geloof, wanneer Calvijn de Bijbel naspreekt als hij zegt dat wij door het geloof Christus omhelzen en aannemen als onze Zaligmaker. We steunen in het geloof met groot vertrouwen op de goedheid van God, en we twijfelen niet, of alles wat de Schrift ons leert, is waarheid en heeft kracht. Ook twijfelen we niet dat we uiteindelijk het Koninkrijk van God zullen zien op de jongste dag. Dat geloven is een zaak van het hart.
Beginnend bij de kennis van God en de kennis van onszelf, door middel van de Schrift, komt Calvijn uit bij die genade door Christus. Hoewel hij andere accenten legt, staat voor Calvijn, net als voor Luther, het Sola Scriptura, Sola Fide en Sola Gratia vast. Voor een goed verstaan van de Schrift kunnen geloof en genade niet ontbreken. Maar ook andersom geldt dit: ‘Neem het Woord weg, en er blijft geen geloof over.’ Wat echter bij Luther de drieklank van het ‘Sola’ is, is bij Calvijn vaker de drieklank van het geloof, de verzekerdheid en het getuigenis van de Geest. Calvijn zegt dat God Zelf de zijnen tot zekerheid brengt door het getuigenis van de Geest, echter nooit buiten het Woord om. ‘Want evenals God alleen een voldoende getuige is aangaande Zichzelf in zijn Woord, zo zal ook dat Woord niet eerder geloof vinden in de harten der mensen, dan wanneer het door het inwendige getuigenis des Geestes bezegeld wordt.’ (Institutie I.7. 4). Zo zijn Geest en Woord op een onlosmakelijke manier wederzijds met elkaar verbonden.

Reformatie


Door het weer op de juiste manier verklaren en belijden van Gods Woord heeft de Reformatie van de zestiende eeuw zo’n groot effect gehad. Het Woord heeft zijn werking gedaan. Calvijn heeft dit niet alleen geleerd en opgeschreven als theologisch vakman. Hij was een kinderlijk gelovige, een discipel van Christus en een gewillige leerling van het Woord. En wel zo onbevangen als iemand maar zijn kan, die geheel onder beslag is gekomen van, en gevangen is door Gods Woord en Geest.
Hoe gaan we hier vandaag mee om, nu er in veel kerken en bij de mensen de geloofwaardigheid van God de Schepper en Verlosser wegvalt? Waar de evolutietheorie voor even geloofwaardig wordt gehouden als het geschreven Woord van God?
Er blijft een oproep om terug te keren tot de Schrift. ‘Mijn volk gaat ten onder door het gebrek aan kennis’. We kunnen God alleen door de Schrift kennen en daardoor ons geloof versterken. Laten wij ook de reformatie in ons leven doen doorwerken; ons eigen leven reformeren. Laat ons een kinderlijk gelovige, een discipel van Christus en een gewillige leerling van het Woord zijn. Laten wij geheel in beslag worden genomen, en gevangen worden door het Woord en de Geest.