De ware eenheid (2)


    28 Komt tot Mij, allen, die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven; 29 neemt mijn juk op u en leert van Mij, want Ik ben zachtmoedig en nederig van hart, en gij zult rust vinden voor uw zielen; 30 want mijn juk is zacht en mijn last is licht (Matt. 11:28-30).


onder het juk van Christus


In ons vorige hoofdartikel schreven wij over de wijze waarop in de weg van de recente vrijmaking de ware eenheid mocht en mag worden onderhouden. Zo’n weg was en is wel een weg van verdriet en verootmoediging, maar ook een weg waarvoor de Here trouw en geloofsmoed heeft willen schenken. Maar vooral een weg die de Here Zelf van ons vroeg en vraagt. Daarom mogen we de recente vrijmaking zien als het werk van de Here, waarvoor we Hem intens dankbaar zijn. Die dankbaarheid aan de Here is alleen maar versterkt nu we de rijkdom van de ware eenheid hebben hervonden in De Gereformeerde Kerken (hersteld). Naast die dankbaarheid is er de zorg om de achtergebleven verontruste broeders en zusters. Hoe kunnen we hen helpen de juiste weg te gaan? Zodat we gezamenlijk in de ware eenheid de Here mogen dienen op een Hem welbehaaglijke wijze. Met die intentie schrijven we ook dit hoofdartikel, als een voortgezette reactie op wat verontruste schrijvers onlangs schreven over de kerk.

Zevenduizend


We komen nog een keer terug op de verhouding tussen de ambtelijke dienst en de gemeenteleden zoals die door br. L. Heres in zijn lezing over de Kerk wordt aangegeven m.b.t. het “eigenlijke” van de kerk. Er zou in de recente vrijmaking veel te veel nadruk zijn geweest op die ambtelijke dienst terwijl er geen of te weinig oog is geweest voor de “zevenduizend die hun knieën niet voor Baäl hebben gebogen”. In deze zevenduizend is de kerk toch bewaard gebleven? Voor hem is dat kennelijk een reden de wettigheid van deze vrijmaking te betwijfelen. De vraag die hij stelt is dus of de aanwezigheid van gelovigen mede bepaalt of je tot reformatie en vrijmaking over moet gaan. Zijn ze er nog dan mag je kennelijk het juk van de verkeerde ambtsdienst niet afwerpen.
Maar, zo is onze reactie, mag je zo deze woorden uit de Schrift die in art. 27NGB worden aangehaald, wel in stelling brengen tegen de oproep tot afscheiding in art. 28 NGB?
De aanhaling van de zeven duizend van 1 Kon. 19:18 en Rom. 11:4 in art. 27 NGB geeft aan hoe genadig de Here geweest is dat Hij toch een overblijfsel van de kerk heeft gelaten naar de verkiezing der genade (Rom. 11:5). Dáár gaat het hier om. Om de genade van de Here die Zijn kerk bewaart, ook al lijkt zij ten onder gegaan te zijn. Paulus zegt: dat was in de dagen van Elia zo, dat is ook nu zo. De Here blijft ook nu trouw in de bewaring van Zijn volk, ook is het maar een kleine rest. Deze kleine rest betreft volgens Paulus, de in Christus tot geloof gekomen of komende Joden. De Joden zullen “wanneer zij niet bij hun ongeloof blijven, weder geënt worden; God is immers bij machte hen opnieuw te enten” (Rom. 11:23). De situatie is dat de zevenduizend uit het OT zich niet van Israel afgescheiden hebben maar wel van de valse eredienst. En voor de Joden gold op de Pinksterdag: laat u behouden uit dit verkeerde geslacht (Hand. 2:40). De aanwezigheid van gelovigen mag dus niet in mindering komen op de oproep om Christus te volgen, door metterdaad te gaan naar de ware kerk, die wettig is geïnstitueerd. Dat was en is geen revolutie, maar ware reformatie. Geen breuk, maar voortzetting. Diezelfde oproep heeft steeds geklonken bij alle ware reformaties, waarin om Christus’ wil afscheid genomen moest worden van ontrouwe ambtsdienst en daarom van een onwettig kerkverband (zie b.v. E. van den Born: Pinksterkerk en Pinkstergeest in: De verborgenheid der Godzaligheid, deel V Pinksteren, Kok-Kampen 1957, pag. 58-71). Daarbij moet niet worden gezien op de vrome mens, maar op Christus, die ons beveelt de meerderheid in het kwade niet te volgen (Ex. 23:2; Hand. 13:46, 19:9; Rom. 16: 17-19, Ef. 5:7; 2 Tess 3:6; 1 Joh. 2:19). Als men op de mensen was blijven zien, had er ook geen grote Reformatie in de 16e eeuw, geen Afscheiding in 1834 en geen Vrijmaking in 1944 plaatsgehad. Ook toen waren er duizenden gelovigen achter gebleven. In dit verband citeert W.G. de Vries in zijn De kerk, pijler of puinhoop? (Ermelo 1989), Calvijn en prof. dr. K. Schilder, wanneer hij op pag. 31-35 schrijft over de moeite die de hervormde ir. J. de Graaf heeft m.b.t. afscheiding van de kerk.

Alle menselijke bedenksels verwerpen


Bij het volgen van Christus zullen de leden ook ter wille van de eenheid in de waarheid het juk van Christus willen dragen. We willen hier benadrukken hoe ook daarbij door Christus de ambtelijke dienst in de kerk ingeschakeld wordt.
Art. 28 NGB zegt daarvan:
    Zo wordt de eenheid van de kerk bewaard; men onderwerpt zich aan haar onderwijzing en tucht, buigt de hals onder het juk van Christus en dient de opbouw van de broeders overeenkomstig de gaven die God aan allen verleend heeft, als leden van eenzelfde lichaam

Wat houdt dat “buigen onder het juk van Christus” in?
Het betekent eerst in negatieve zin: het verwerpen van het juk dat ontrouwe herders die de leugen accepteren, verdoezelen of tolereren, aan de gelovigen willen opleggen. Het verwerpen van alle juk dat niet van Christus is, waarmee de gewetens worden gebonden. Dat is ook heel treffend verwoord in art. 32 NGB:
    Daarom verwerpen wij alle menselijke bedenksels en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen en daardoor het geweten te binden en te dwingen, op welke wijze dan ook

Maar is er in de GKv dan wel sprake van een ‘dwingend’ juk door ambtsdragers en kerkelijke vergaderingen? Jazeker, men wordt in de GKv gedwongen te tolereren wat God niet wil tolereren. Waarvan alle gelovigen toch beleden hebben het niet te zullen tolereren. Men wordt tegen zijn geweten in gedwongen om de leugen te accepteren naast de waarheid. En om de tuchteloosheid te accepteren. Men wordt tegen zijn geweten in gedwongen om te aanvaarden dat in de opleiding te Kampen de docenten afwijken van Gods Woord door steeds verder om zich heen grijpende Schriftkritiek. Daarom behoort de vraag gesteld te worden of men door daar te blijven zichzelf, zijn kinderen, zijn broeders en zusters bloot doet stellen aan een leer die van de Here afvoert. Of men zo wel als kerk komt tot de dienst aan de Here, die de Here welbehaaglijk is. Men aanvaardt zo toch steeds het juk van ontrouwe ambtsdienst? Maar dan accepteert men in feite dat juk zelf, door het niet af te werpen. Men weigert dan zelf het juk van Christus op zich te nemen door zich af te scheiden. Zo schreef prof. dr. K. Schilder dit in zijn artikel Gods kinderen “onder het juk” opgenomen in “De Kerk, deel III, Oosterbaan & Lecointre 1965, pag. 365-370. Ook hij sprak in dat verband over de zevenduizend (pag. 367, 268, a.w.), maar zag juist de trouw van die zevenduizend in het verwerpen van het juk van de dienst aan Baäl.

De hals buigen onder het juk van Christus


Wat is nu de hals buigen onder het juk van Christus in positieve zin?
NGB art. 28: “men onderwerpt zich aan de onderwijzing en tucht van de kerk”.
Dat vraagt om zich in het ambt aller gelovigen te onderwerpen aan de trouwe ambtsdienst van trouwe ambtsdragers in een trouw kerkverband. Waar Christus regeert als het ene Hoofd (art. 29 NGB). Calvijns preken over Ef. 4 wijzen erop hoe de Here in het opleggen van het juk van Christus de dienst van mensen inschakelt. Calvijn spreekt van de orde van Christus en het juk van Christus m.b.t. de dienst van ambtsdragers die namens Christus Gods Woord hebben te brengen. Zó hebben zij gezag van Christus ontvangen, dat door de gemeenteleden gehoorzaam aanvaard dient te worden. Zo komt de eenheid tot stand als eenheid in de waarheid. Maar dat heeft de keerzijde dat allen die zich niet aan het ambt willen onderwerpen, verstrooien.
    Daarop nu doelde de heilige Paulus, toen hij zeide, dat het evangelie moet gepredikt worden en opzettelijk mannen moesten aangesteld worden. Dat was, opdat wij allen eén zouden zijn en er geen verdeeldheid onder ons zou heerschen. En daarentegen verklaart de heilige Paulus ook, dat al die geestdrijvers, die de gewone orde verwerpen en zoo geestelijk willen zijn, dat zij als boven de wolken zich ontheven weten, zich van het lichaam der Kerk hebben afgescheiden en tegelijkertijd God verloochenen en dat men hen zelfs voor verachtelijk moet houden, dat men ze moeten mijden als doodelijke pestilenties, daar zij de Kerk tot ontbinding brengen (Het gepredikte Woord, preeken van Johannes Calvijn, deel V, Wever 1941, pag, 154)

In de trouwe kerk van Christus zal ook naar art. 32 NGB, het juk van Christus door regeerders van de kerk (ambtsdragers) opgelegd worden door “onderling een vaste orde in te stellen en te handhaven om het lichaam van de kerk in stand te houden.” Maar wel zó dat “zij er zich voor moeten wachten af te wijken van wat Christus, onze enige Meester ons geboden heeft”.
Het juk van Christus houdt dus in onderwerping aan Gods Woord zoals dat bediend wordt door trouwe dienstknechten van Christus. Maar het geldt ook voor het samenleven in één kerkverband onder hetzelfde juk van orde en kerkregering naar datzelfde Woord (zie hierover dr. W. van ’t Spijker in: Bezield verband, opstellen aangeboden aan prof. J. Kamphuis, Kok, Kampen 1984, pag. 206-219).

Kerkverband


Zo moeten we ook de verhouding van plaatselijke kerk en kerkverband zien. Ook het kerkverband is door Christus geschonken om de eenheid in de waarheid te bewaren en te bevorderen. Ook daarvoor gaf Christus Zijn bloed (K. Schilder:Hulpbehoevende kerken, De Reformatie, Jg 27, 9 februari 1952, pag. 152v.). Het gaat daarbij om de ene katholieke kerk van Jezus Christus, waarvan de plaatselijke kerk een complete gestalte is. Maar wel in eenheid met de andere kerken. Die eenheid is er in Christus, het Hoofd van Zijn lichaam. Het hoofd dat tussen de zeven gouden kandelaren wandelt (Openb. 2:1). Daarom ben je mede verantwoordelijk voor wat er in het kerkverband gebeurt, en daarom zul je daar ook de gevolgen van ondervinden. Dat is dus medebepalend voor het vaststellen welk van de kerkgenootschappen de ware kerk is.
Het kerkverband is ook onderdeel van het lichte juk van Christus, dat de gelovigen door de genadige werking van de Heilige Geest, graag op zich willen nemen. Met de aantekening dat het niet naar de mens is dat te doen. Alleen zien op Christus maakt dit mogelijk. Calvijn:
    Want inderdaad, als het opperst gezag van den Zoon van God hier niet op den voorgrond gesteld werd, zouden velen zich van zoo'n juk willen ontdoen. Want de menschen zijn nu eenmaal hoogmoedig.(Het gepredikte Woord, deel V, pag. 142)

Ik heb die notie sterk gemist in de adviezen die br. Heres heeft gegeven op de vraag hoe de verhouding is tussen plaatselijke kerk en kerkverband, en om ‘in concreto’ d.m.v. de kerkgang de eenheid van het geloof te bewaren. Hij zegt in zijn lezing ‘een voorzet’ te willen geven voor een gesprek. Ik hoop dat hij wil aanvaarden dat deze artikelen ook daaraan willen bijdragen, ook als deze aandringen op correctie van zijn standpunten.

Het loskoppelen van plaatselijke kerk en kerkverband werd ook na de vrijmaking van 1944 verdedigd. We lezen daarover in het bovengenoemde boek De Kerk III, waarin opgenomen is een antwoord van prof. K. Schilder op het schrijven ds. B.A. Bos, pag. 231-238. Ds. Bos bepleitte in 1948 om te spreken van een overgangstijd. Er zouden volgens hem ook na de vrijmaking van 1944 ware plaatselijke kerken kunnen bestaan in een vals kerkverband. Maar daar tegenin brengt prof Schilder in stelling de afspraak van art. 31 K.O. Door voor vast en bondig te houden wat tegen Gods Woord indruist, heeft een plaatselijke kerk in een onwettig kerkverband, de kenmerken van de ware kerk niet bewaard. Dat wil niet zeggen dat daar geen gelovigen zijn. En dat wij niet hartelijk moeten bidden of de Here hen met ons wil verenigen. We zullen ook niet mogen zeggen dat de Here niet met hen bezig is om hen bij Zijn ene kudde te brengen. Christus’ vergaderwerk is nooit statisch: Hij is niet gebonden aan één bepaald kerkinstituut. Niet aan de Gereformeerde Kerken van vóór 1944, niet aan de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), maar ook niet aan De Gereformeerde Kerken (hersteld). Dat moet ons blijven aansporen om nu steeds goed te blijven luisteren naar Zijn stem, en Hem metterdaad te volgen waar Hij ook gaat. Dat heeft de recente vrijmaking ons weer geleerd. Onze bede moet zijn of zij die van de kerk zijn, maar nog achtergebleven zijn, dit ook mogen aanvaarden.

Kerkmensen


Het luisteren naar de stem van de goede Herder zal gepaard moeten gaan met de bereidheid om het juk van Christus op zich te nemen. Alleen zó op Hem ziende en aanvaardend de door Hem aangestelde ambtsdragers en aangebrachte orde in de kerken, kan de eenheid in de waarheid gediend en genoten worden. Maar wat als dat maar een kleine kerk betreft, een kerk waar ook zondige mensen zijn? Een kerk waar ook moeiten en strijd voorkomen? Heeft Christus dan afgedaan? Zorgt Hij dan niet meer voor Zijn kerk? Is Zijn juk dan te zwaar geworden? Nee, dan zullen we weer moeten zien of het juk van Christus daar te vinden is. Die komen we tegen in de kenmerken van de kerk. Waar alles draait om het bewaren van Zijn Woord. Als we op de kerkmensen letten, dan raken we het spoor bijster. We moeten letten op de stem van de Herder. Zien hoe Hij Zijn kerk nog bewaart, ook al is ze nog zo klein geworden (de rest van zevenduizend!). In dat verband is het ook ronduit teleurstellend wat de Vijfhoek op haar site heeft gesteld in haar visie over kerk en kerkgang. Op de constatering
    De situatie van de Gereformeerde kerken (vrijgemaakt) analyserend, kwam de Vijfhoek tot de overtuiging dat de gereformeerde identiteit van de vrijgemaakte kerken verloren is gegaan

volgt daar direct:
    In 2003 is er een nieuwe vrijmaking geweest die heeft geleid tot het ontstaan van de Gereformeerde kerk (hersteld) in 2003. Het is wel de vraag of deze vrijmaking in alle opzichten gebracht heeft waarop was gehoopt en waarvoor was gebeden. Er doen zich in deze kerken veel moeiten voor en inmiddels zijn verschillende (groepen) broeders en zusters buiten het verband komen te staan of hebben zich er weer aan onttrokken.

Onze vraag is: wordt hier de weg naar Christus en Zijn kerk gewezen of wordt hier op mensen gezien? Kennelijk speelt hier de gedachte: kan ik me daar in De Gereformeerde Kerken (hersteld) dan wel thuis voelen? Ervaar ik daar wel de rust die ik zoek? Deze verlangens, hoe invoelbaar ze ook zijn vanuit menselijk perspectief, staan toch ver af van de roeping die de Here op alle gelovigen uit doet gaan.

Geschonken heil


Gevolg geven aan deze roeping zal bij alle rust en toerusting van Godswege ook strijd en moeite met zich meebrengen. Onderwerping aan Christus vraagt immers zelfverloochening. Vasthouden aan de waarheid kost toch doorgaande strijd. Ook het bewaren van de eenheid kan soms zelfopoffering vergen. Al die strijd en die moeiten bezorgen inderdaad verdriet en pijn. Maar ze verhinderen niet voor de gelovigen om de stem van de goede Herder te blijven horen. En zo de schatten van Gods heil uitgestald te krijgen zondag aan zondag. En ze verhinderen niet om het juk van Christus te blijven aandoen. Het juk van de ambtelijke bediening van Gods Woord en van de orde van het kerkverband, door Christus geschonken. Juist omdat men op Christus mag blijven zien en hopen, en niet op mensen ziet. Hij is het Die er ook voor zorgt dat Zijn last niet te zwaar is. Daarom mag het niet zo zijn, dat we bij alle genade en krachten die Hij in de kerken gaf zouden zeggen: “het is de vraag of deze vrijmaking in alle opzichten gebracht heeft waarop was gehoopt en waarvoor was gebeden”. Dan miskennen we daarmee al die genadegaven en die krachten die Christus aan Zijn kerk heeft geschonken door en na de recente vrijmaking. Want het belangrijkste waarop moet worden gehoopt en gebeden is dat de Here in Zijn genade ook in Nederland nog een rest zal laten. Dat Hij de kandelaar niet wegneemt. En dat Hij en God de Vader zo door Zijn bewaring en bescherming door de Zijnen kan worden gediend en geëerd naar Zijn Woord.
En dan mag dankbaar door ons ook worden vastgesteld: Here, u hèbt ons het geloof doen behouden. U hèbt ons de gemeenschap der heiligen nog geschonken. En dan bidden we voor genade en krachten om zo onder de leiding van Christus en onder zijn verzorging verder te kunnen in de eenheid van het ware geloof. Biddend of de Here daaraan nog velen zal willen toevoegen. Ja, er is ook veel gebeden en nog wordt daarvoor gebeden of de Here hen die afdwalen en zich afwenden, terugbrengen wil. Maar dat is niet het bepálende als het erom gaat: Here waar roept u mij. Waar wilt u dat ik Uw juk mag dragen. We zouden in dit verband kunnen wijzen op de vele moeiten en verdrietigheden waar Calvijn tegen aangelopen is, en waar men na de Afscheiding van 1834 en na de Vrijmaking van 194 mee te kampen heeft gehad. Maar ook toen mocht steeds worden geconstateerd: de Here heeft Zijn kerk bewaard ondanks allerlei menselijke weerstand in.

De stem van de Herder


Br. D.J. Bolt gaf op 21 februari j.l. op de website eeninwaarheid onder de titel “Waarom eigenlijk nog vrijgemaakt? - Hoe verder ...?” een treffende aanhaling uit Ez. 34 en Joh. 10. Hij eindigde met:
    Zeker, deze profetie heeft in de eerste plaats betrekking op het Oud-Testamentische Israël. En het heeft zijn volkomen vervulling ontvangen met de komst en het werk van de Here Jezus Christus. Maar juist uit Johannes 10 wordt zo duidelijk dat de Herder Dezelfde is gebleven. Ook in onze tijd zal Hij ons weiden als de goede Herder en verzamelen van de bergen moeiten: "Wanneer hij Zijn eigen schapen alle naar buiten gebracht heeft, gaat hij voor ze uit en de schapen volgen hem, omdat zij Zijn stem kennen; maar een vreemde zullen zij voorzeker niet volgen, doch zij zullen van hem weglopen, omdat zij de stem der vreemden niet kennen"(Joh. 10:4,5). Zij volgen Hem, want ze kennen Zijn stem. En die vreemde? Ze zullen van hem weglopen ...

Nu mag dit niet alleen een constatering zijn, het is ook een levensopdracht voor deze schapen. Daarom is ons antwoord op zijn vraag “hoe verder?” ter aanmoediging van hem en alle verontrusten: als u dan Christus’ stem wil horen, neem dan ook het juk van Hem op om de ware eenheid te bewaren. Dàt is Hem volgen. Schrik daar niet van terug, maar voeg u daartoe bij de kerk van Jezus Christus die u herkent aan de kenmerken. Want weet, dat de Here Jezus daarvan zei: gij zult rust vinden voor uw zielen, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.