Het gebed van een rechtvaardige ... (4)


“Ik, de HERE, ben uw God, die u opvoerde uit het land Egypte; doe uw mond wijd open en Ik zal hem vullen.” (Ps. 81:10)

Verbondsverkeer


Op deze biddag 2007 willen we nu in de reeks over ons gebed meer aandacht geven aan de aard van het gebed. Welk karakter heeft ons bidden? We hebben al gezegd wat het niet is: geen meditatie, overdenking in onszelf. We hebben ook al enkele keren kort genoemd wat het wel is: spreken tot onze God en Vader in verbondsverkeer. Verbondsverkeer, dat is de levende verhouding tussen de levende God met ons als levende mensen, levende verbondskinderen. Het is een levende verhouding over en weer.
Zo wil de HERE dat. Zo wilde Hij al van Adam een levende verbondsomgang. Hij wilde dat Adam in alles op Hem betrokken was (Gen 1: 26,27; Ef. 4:24; Kol. 3:10). In heel zijn denken, voelen, spreken en handelen laten blijken dat hij een zoon van God en een beeld van God was. In alles uitgaan van wat de HERE beloofd en gevraagd had. Dat gebeurde toen ook in de staat van de rechtheid, zoals we die noemen. De situatie waarin Adam en Mannin met God wandelden en leefden voordat de zonde in hun leven binnentrad. Zo mocht daar een heerlijke gemeenschap zijn met over en weer contact. De HERE wilde geen marionetten, die niet zelf kunnen reageren op Hem. Die niet zelf laten blijken dat ze Hem liefhebben.
Door de zondeval heeft de mens van zijn kant Gods verbondsgemeenschap verlaten en zijn liefde versmaad. Toch zocht de HERE in zijn genade en liefde de mens weer op. Hij richtte toen een verbond van genade op. Het verbond dat toen al steunde op het verzoeningswerk dat Christus zou gaan verrichten. Daarin was weer omgangsverkeer met Hem mogelijk.
Zo kon in Gods Woord van Henoch, Noach en Abraham worden getuigd, dat zij wandelden met God. Deze mensen gaven blijk van hun geloof door in hun leven de echte verbondsomgang te tonen. Ze hoorden van de genade en goedertierenheid van hun HERE en God. En ze wisten, dat ze daarin het echte leven ontvingen. Ze ervoeren dat de HERE in zijn goedheid hen had opgezocht en hen wilde bewaren en zegenen. Ze wisten dat de HERE hen tot een God wilde zijn. En nu vanuit die beloften van genade, wilden ze ook zichzelf aan de HERE geven. Dat bewerkte de HERE in hen. Ze deden daarin wat God welgevallig was (Hebr. 11:5). Ze luisterden naar Hem. Ze wilden hun hele leven op Hem richten. Ze namen in het geloof van harte zijn beloften aan en leefden naar zijn eisen (Ez. 18:5-9). Zo wandelden ze met God: ze hoorden zijn Woord en antwoordden Hem in hun gebed, in hun offers en in hun handelen. Daarom waren ze in de ogen van de HERE ook rechtvaardig (Gen 6:9; 7:1, Rom. 4:1-12; Gal. 3:6-9; Jak. 2:21-23). Ze deden wat recht is in Zijn ogen.
Nee, ze waren niet volmaakt. Ook zij hadden het offer van Christus nodig, die hun zonden bedekken zou. Maar, het was hen geschonken de levende verbondsomgang met hun God te tonen.
Wat het praktisch inhoudt rechtvaardig te leven voor God, wordt ons uitgebreid in het boek Spreuken voor gehouden.
Van meerdere personen wordt speciaal in de Schrift gezegd dat ze rechtvaardig waren: Abel (Hebr. 11:4, 1 Joh. 3:12), Lot (Gen. 18:23), Elia (Jac. 5:16,17), Zacharias en Elisabeth (Luc. 1:6), Simeon (Luc. 2:25), Johannes de Doper (Marc. 6:20), Jozef van Arimatea (Luc 23:50), Cornelius (Hand. 10:22). Zij handelden naar Gods wil, waren op Hem en zijn dienst gericht. Een heel belangrijk onderdeel van dit handelen in het verbond vormt het spreken tot God. Het gebed.

Christus navolgen


Maar al deze genoemde mensen, die door God rechtvaardig worden genoemd, hebben hun meerdere in de enig volmaakte Rechtvaardige, onze Here Jezus Christus (Ps. 14:3; Pred. 7:20; Zach 9:9; Rom 3:10,11; 1 Joh. 2:1). Ja, alleen op grond van zijn rechtvaardigheid mogen ook die mensen rechtvaardig heten (1 Joh. 2:29). Want door Christus’ offer zijn zij gerechtvaardigd voor God. Zo mag dat gelden voor alle verbondskinderen die Christus aannemen als hun Verlosser.
Maar dan zullen zij ook Hem moeten navolgen, ook waar het gaat om hun verbondsverkeer met hun God en Vader in de Hemel (Joh. 12:35; 1 Kor. 11:1; Ef. 5:1; Fil. 3:17;1 Tess. 1:6).

Christus toonde in zijn leven op aarde ons de volmaakte verbondsomgang. Steeds weer benadrukte onze Heiland, dat Hij was gekomen om de wil van zijn Vader in de hemel te doen. Om in alles gehoorzaam te zijn. Te horen en te doen naar wat Zijn Vader Hem had opgedragen. Dat was voor Hem een grote vreugde. En in die volmaakte verbondsomgang die onze grote Leermeester ons toonde, had ook zijn gebed tot zijn hemelse Vader een heel grote plaats. Maar kende Hij de Vader al niet zó volkomen, dat het gebed voor de Here Jezus eigenlijk niet zo nodig was? Dat laatste blijkt zeker niet uit Gods Woord. De Here Jezus toonde al heel jong in alles bezig te zijn met de dingen van zijn Vader(Luk. 2:49). De Here Jezus heeft als mens ook gehoorzaamheid moeten leren (Hebr. 5:7,8). Leren gehoorzamen, ook met betrekking tot zijn afhankelijkheid van Zijn Vader in de Hemel. Om volledig zich te kunnen schikken naar de wil van Zijn Vader (Matt. 26:42).
Zo lezen we dat de Here Jezus zich vaak afzonderde voor het gebed met zijn Vader. Daarin is Hij als zondeloos mens en als onze Middelaar ons tot voorbeeld. Want wij moeten ons in ons leven spiegelen aan Hem, als het volmaakte beeld van onze Hemelse Vader (Rom. 8:29;13:14; Gal.3:27; Fil.3:21). Ons daartoe laten vernieuwen door Zijn Geest. Daarmee kunnen we zijn unieke offer niet nabootsen. Absoluut niet. Maar wel zullen we Hem moeten navolgen. Daarom is goede aandacht op zijn gebedsleven voor ons van groot belang.
Steeds weer lezen we in de Evangeliën dat de Here Jezus in gebed tot God naderde. En daar nam Hij ook veel tijd voor. Dat wordt bij voorbeeld duidelijk uit Luc. 6:12,13. Vooraf aan het uitkiezen van de twaalf apostelen bracht de Here Jezus de hele nacht door in het gebed tot God. Daarvoor had Hij zich speciaal teruggetrokken naar het gebergte.
    “En toen het dag geworden was, riep Hij zijn discipelen en koos er twaalf uit, die Hij ook apostelen noemde”.

De Here Jezus stond voor een grote beslissing: wie koos Hij uit voor het kerkvergaderend werk dat Hij door deze apostelen zou voortzetten? Daarvoor was toen dat zo lange gebed tot zijn Vader in alle stilte nodig geweest.

“Dat ook zij in Ons zijn”


Heel het ambtelijk werk van Jezus, dat Hij in dienst van Zijn Vader verrichtte werd gedragen door zijn gebed. We lezen daar ook van in Marc. 1:35. Daar staat vermeld, dat Hij tussen zijn werk van genezingen, preken en boze geesten uitdrijven door, diep in de nacht bad tot zijn Vader. Hij was daar speciaal vroeg voor opgestaan en naar een eenzame plaats gegaan. De discipelen hadden hem later gezocht, en begrepen toen niet wat de Here Jezus bezielde. Maar ons mag wel duidelijk worden, dat de Here zijn Vader in alles betrok. En voor zijn dagelijks werk aan zijn grote opdracht, voortdurend en uitgebreid zijn Vader alles voorlegde. Pas ná zijn gebed ging Hij weer verder om het evangelie te verbreiden en om zijn missie te voltooien.
Ook na de eerste wonderbare spijziging is Jezus uren alleen in gebed tot zijn Vader in de hemel (Matt. 14:23, Marc. 6:46). Steeds weer zocht Hij het contact met Zijn Vader die Hem naar de aarde gezonden had. Niet alleen smeekte Hij dan om Gods wil te verstaan. Maar ook dankte Hij daarin zijn almachtige Vader dat zijn evangelie toch werd verstaan ondanks alle verblindheid en afkerigheid, die Hij in zijn eigen geboortestreek ondervond.
    “Te dien dage hief Jezus aan en zeide: Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U.”
    In alles werkte de Here Jezus naar het programma van zijn Vader.
    Dat komt wel heel duidelijk naar voren in dat machtig mooie Hogepriesterlijk gebed van Joh. 17. Daar wordt de eenheid, de gemeenschap tussen Jezus en Zijn Vader ons geopenbaard. Een eenheid die voor ons de basis vormt voor het mogen delen in de gemeenschap met Hen Beide (Joh. 17:3v; 1 Joh. 1:3). Daarin komt de eenheid onder de gelovigen: “opdat zij één zijn”, te staan binnen het kader van de verbondseenheid met God: “dat zij ook in Ons zijn”. Hier bidt onze Here als Middelaar van het verbond voor onze echte verbondsgemeenschap. Om ons daarin te bewaren en om die te volmaken.
    Christus zette zijn verbondsgehoorzaamheid tot zijn Vader door tot in de dood. Om alle verbondsverkeer van ons met onze God en Vader, ook dat van ons gebed, rechtskracht te verlenen. Zo mag zijn Hogepriesterlijk gebed dat op aarde begon, voortgezet worden in de hemel. Om ons te bewaren bij Gods verbond en bij zijn verbondswoorden. Om ons bidden juist als ons antwoord op Gods verbondswoorden mogelijk te maken. Om ons verder te brengen naar de volmaakte gemeenschap, het ware leven in eeuwigheid.


Leven in het verbond


Onze Here Jezus heeft zijn opdracht vervuld. Hij is als overwinnaar naar de Hemel gegaan naar Zijn Vader. Maar wij zijn hier als gezondenen van Hem nog op deze aarde. Wij hebben een opdracht gekregen voor ons leven.
    “Gelijk Gij mij gezonden hebt in de wereld, heb Ik ook hen gezonden in de wereld; en Ik heilig Mijzelf voor hen, opdat ook zij geheiligd mogen zijn in waarheid. En Ik bid niet alleen voor dezen, maar ook die door hun Woord in mij geloven, opdat zij allen één zijn, gelijk Gij, Vader, in Mij en Ik in U, dat ook zij in Ons zijn” (Joh. 17:18-21a)

In dat verbondsverkeer mogen wij delen. Met ons gebed als het antwoord op Gods spreken tot ons en handelen met ons. Opdat wij ons net als Christus in alles willen richten op de eer en de verheerlijking van God, onze Vader, in heel ons leven. Ook wij leven met een opdracht. Om het beeld van God, het beeld van Christus vertonen. En daardoor ook anderen in deze wereld te brengen tot aanbidding van God de Vader (Matt. 28:19).
Hebben ook wij daarin niet voortdurend de kracht van het gebed nodig? Ook ons wil de Vader in de Hemel de verbondsgaven alleen schenken op ons gebed! Zijn genade en de werking van Zijn Geest en alles wat daaruit voortkomt zullen we moeten afbidden (HC Zondag 45, V&A 116). En onze dank voor Gods liefde en zorg moet daarbij vooropstaan (Fil.4:6).

Zo mogen ook wij bij het offer van Christus, alleen uit genade, als rechtvaardigen in het verbond met onze God leven. In voortdurend gebed onze God ontmoeten. Hem voor alles danken dat Hij ons in zijn goedheid geven wil. Hem alles voorleggen, wat naar zijn wil is. Hem smeken om hemelse wijsheid en inzicht voor heel ons handelen (Jac. 1:5). Zo mogen wij nu ook wandelen met onze God. Wij mógen dat doen in Christus. Wij móeten het ook (Luk. 18:1-8; 1 Tess. 5:17; Jac. 2:14-26; 4:2,5,6). Want wat is geloof zonder levende geloofsrelatie? Wat is een verbond zonder actief verbondsleven? Wat is een huwelijk zonder contact? Laten we daarom goed letten op het bidden van onze Heiland. Hóe Hij het deed. Maar vooral ook wàt Hij daarbij juist voor ons heeft afgebeden van Zijn Vader. Dat is bepalend voor ons gebedsleven.

Mijn zoon, geef Mij uw hart


Ook met het navolgen van de Here Jezus in ons gebedsleven kunnen we de fout maken dat we Hem willen kopiëren. Zo moeten we niet de lengte van zijn gebeden tot een aparte norm verheffen. Niet denken, dat we alleen maar goed genoeg voor de HERE zijn in het verbond, als we net zo intensief en lang kunnen bidden als onze Heiland deed. Want het gaat niet om de vorm of de lengte. Het gaat om ons hart en onze liefde tot de HERE. Het gaat erom of wij een hartelijke verbondsverhouding hebben. De lengte van ons gebed zegt daarbij niet veel. Dat weten we wel uit de opmerking van de Here Jezus tegenover de Farizeeën (Matt. 23:14). Zij hadden lange gebeden. Voor hen waren dat een soort overuren voor God. Daardoor wilden ze door de mensen geprezen worden en door God beloond. Hetzelfde geldt voor het gedachteloos afbidden van de rozenkrans door Roomsen. Ook bij heidenen zie je overdadige en overmatige gebedsrituelen. Denk maar aan de Baälpriesters op de Karmel. Ook is dit het geval bij de – vaak in eigen ogen - vrome die het in de mystiek zoekt van het versmelten van je hart met God. Een mystiek, die in het gebed het gewone leven ontvlucht in de vorm van een soort extase, het buiten jezelf treden. Het is ook het gevaar van allerlei gebedsgroepen, die van het gebed een aparte cultus maken.
Maar zo wilde de Here Jezus het niet. Want dat is in feite manipuleren. Daarin toon je als kind van God niet primair je afhankelijkheid van Hem in alles. Daarin zoek je niet in de eerste plaats zíjn eer maar jezèlf. Daardoor wil je zelf gestreeld worden. De Here Jezus stelde daar tegenover het eenvoudige hartelijke gebed van een kind tot Zijn Vader. Het “Onze Vader”, waarin de kinderlijke eenvoud van het verbond staat tegenover de verzakelijking, de overdaad of de vlucht van de zelfzucht. Nee, wij mogen in Christus als verloste kinderen en erfgenamen weer in het genadeverbond met onze hemelse Vader naderen tot zijn troon!

(wordt vervolgd)