Erf en Einder 214


Jupiter en de os


Daar is in ons land een politiek ontstaan van geven met de rechterhand en nemen met de linkerhand. We kunnen die politiek niet verwachten van christelijk georiënteerde ministers. We verwachten althans dat zij 's Heren woord nog kennen uit Psalm 15 : 4, dat een rechtvaardige niet verandert, ook al heeft hij tot zijn schade gezworen. Maar niet-rechtvaardigen dan? Bij voorbeeld de man, die in de vorige aflevering van deze kroniek reeds werd aangewezen als degene die een politiek zonder God wil, tegenover de pogingen van anderen om de voortgang daarvan te temperen, minister Plasterk, heeft, nu hij heeft bemerkt dat er ook organisaties van homofielen zijn, die tot doel hebben 's Heren woord en wet in hun gehandicapte leven te handhaven, beslist dat hij zich heeft vergist in het verstrekken van subsidie. Want die subsidie is bedoeld om juist deze mensen op te wekken hun afwijking ten volle te gebruiken. Daarom neemt zijn linkerhand nu dit besluit terug, want zij past niet in zijn beleid.
In het jaaroverzicht schreef ik reeds dat de reformatorische organisatie verkeerd had gedaan zijn subsidie te aanvaarden. Want nu hebben zij de minister gelegenheid gegeven de anti-discriminatiewet met voeten te treden. Alleen wie zich anti-christelijk opstelt krijgt lof van ’s lands overheid en haar subsidie. Wie christelijk wil leven krijgt niets. Men wist wie zij voor had, want reeds vóór zijn ministerschap was bekend dat hij een atheïst wil zijn. Wat kan men dan anders verwachten dan vijandschap tegen Christus en tegen allen, die zich naar Hem hebben genoemd? Nu over de terugname van de eerder gedane belofte te klagen heeft dan ook geen zin.
    Zoals het spreekwoord der ouden zegt: van goddelozen komt goddeloosheid (1 Samuël 24 :14).

Quod licet Jovi non licet bovi. Letterlijk: Wat Jupiter geoorloofd is, is een os nog niet geoorloofd. Of in rond Nederlands: de een mag een koe stelen en de ander nog niet in de stal kijken.
Dat is de anti-discriminatie-opvatting van minister Jupiter Plasterk.

Energie en investering


De overname van het Nederlandse energiebedrijf Essent door het Duitse RWE is uiteraard in deze gevoelige tijd 'Gefundenes Fressen' voor vele commentators, al dan niet journalistiek geschoold. Is het wijs, is het dom, wat moet er met de opbrengst gebeuren en wat zijn de toekomstige gevolgen? Allemaal vragen, waarop geen mens een voldoende en bevredigend antwoord kan geven. Laten we nu eens het commentaar van ND-redacteur Ubels nemen. Het lijkt een woord dat instemming verdient, als hij schrijft:
    Want met de verkoop van Essent (en Nuon) verliest de Nederlandse samenleving langzaam maar zeker de zeggenschap over een groot publiek belang: de levering van gas en elektra aan bedrijven en huishoudens.

In de eerste plaats is dit wantrouwig. Duitsers zijn kennelijk even onbetrouwbaar en politiek geëngageerd als de Russen, die de Oekraïne op deze manier de keel afknijpen. Op deze wijze zijn er geen zaken meer te doen. Maar daar is meer. Ubels schrijft verder:
    In Noord-Brabant en Limburg dromen bestuurders al hardop van bredere wegen, meer innovatie en beter openbaar vervoer. Heel nuttig, maar met de eenmalige verkoop van Essent vervalt wel de jaarlijkse, gestage stroom aan inkomsten (dividend) die het belang in Essent nu nog oplevert. Straks is op echt op.

Is dat zo? De vraag blijft namelijk: wat doen deze provincies met dat geld? Infrastructuur opbouwen, zegt het commentaar. En wat leveren goede wegen straks op? Juist: aantrekking van industrieën. Dat levert weer werkgelegenheid met alles wat daaraan gekoppeld zit.
Het zou wel eens zo kunnen zijn, dat wij, in het kleine opgevoede Nederlanders, wat groter moeten leren denken. In Europees verband bij voorbeeld. Want ons land is wel dusdanig klein, dat tenslotte ook nu nog betrekkelijk lege provincies vol raken. En dat noopt tot emigratie en uitzien in wijdere blik. Als Nederland moet verkopen, ligt de oorzaak al veel eerder in het verleden. En dáár moet de les voor het heden worden gezocht.
Dus is het laatste woord over de overname van Nederlands kleingoed door buitenlandse grootgrutters nog lang niet gesproken. Vragen te over. Maar de antwoorden kunnen slechts in de toekomst worden gegeven. Wijs is, wie dat vandaag al kan doen. Onze vaderen waren daartoe, onder Gods zegen, wel in staat. En beheersten aldus grote delen van een verdere wereld. En waren bovendien adviseurs en verdedigers van Europese naties. Eens over dat verschil tussen toen en nu nadenken zou al veel vragen wegnemen, vermoed ik. Ze waren er namelijk zeker van dat aan Gods zegen het al gelegen is. En vandaag is het meer materiële welvaart en economische kracht, die de fundamenten van de natie moeten vormen.
Dus mag men meer bevreesd zijn voor binnenlands ontrouw dan voor eventueel buitenlandse onbetrouwbaarheid.