Orde en tucht in de kerk


We zijn in de reeks over de Nederlandse Geloofsbelijdenis bij artikel 32 aangekomen. In het vorige artikel ging het over de ambten in de kerk.
Boven ons artikel staat geschreven: ‘De orde en tucht in de kerk.’ Het zijn dus twee zaken die onze aandacht vragen. Ze staan niet los van elkaar. Daarom worden ze ook in één artikel genoemd. Om de eenheid te bewaren in de kerk, is het belangrijk dat er niet afgeweken wordt van wat Christus ons geboden heeft. Orde en tucht hebben daar veel mee te maken.
Het artikel achter in ons kerkboek begint opmerkelijk. Als het over de orde en tucht in de kerk gaat, zou je misschien verwachten dat er gezegd gaat worden: ‘wij geloven dat wij naar een vaste orde in de kerk moeten leven en ons daaraan moeten houden, zodat God in vrede kan worden gediend.’ Nee. Ons artikel begint heel anders. ‘Wij geloven dat, hoewel het nuttig en goed is dat de regeerders van de kerk onderling een vaste orde instellen en handhaven om het lichaam van de kerk in stand te houden, zij zich er toch voor moeten wachten af te wijken van wat Christus, onze enige Meester, ons geboden heeft.’
Christus wordt hier boven alles en vooraan gezet. Het gaat erom dat wij ons onderwerpen aan Hem, de enige Meester. ‘Want één is uw Meester en gij zijt allen broeders’ zegt de Here Jezus zelf tegen zijn discipelen (Matt. 23:8). Alleen Hij bepaalt, hoe men zich behoort te gedragen in het huis van God, dat is de gemeente van de levende God (1 Tim. 3:16). Gemeenteleden en ambtsdragers mogen niet handelen naar eigen believen en inzicht als het gaat om het kerkelijk leven. Daarom begint ons artikel op deze manier.

Liefde en vrede


Er moet een goede orde in de kerk zijn. De Bijbel leert ons dat God geen God van wanorde is, maar van vrede. In de eerste brief aan de Corinthiërs kun je hierover lezen. De kerkleden van Corinthe hielden geen rekening met elkaar. Iedereen ging zijn eigen gang. Er waren allerlei mensen die tegelijk het woord wilden hebben om te profeteren (1 Cor. 14:26-33). Aan de avondmaalstafel ging het erom dat je maar aan jouw deel kwam (1 Cor. 11:17-33). Paulus moest daarom regels geven voor al dit soort zaken. Anders zou de vrede en de liefde uit de gemeente verdwijnen. Hij zegt dat hun samenkomsten dan niet meer tot zegen zouden zijn, maar tot schade (1 Cor. 11:17). Dat is erg! Erediensten om de HERE te dienen, tot schade.
Maar daar middenin die brief, tussen alle vermaningen en regels, klinkt het lied van de liefde. Je kunt het lezen in 1 Corinthiërs 13. Het gaat over de ware liefde tot God en onze naaste. De kanttekeningen van de Statenvertaling zeggen: liefde van Gods eer, om de gemeente daarmee te stichten en in de waarheid te bevestigen. Dat is wat Paulus ook duidelijk wil maken. Hij stelt geen regels op óm de regels. Er moet geen orde zijn óm de orde. Het einddoel is niet de orde op zich. Nee, het alles dient de vrede en de liefde tot God en de naaste.
Dit brengt ons terug bij artikel 32 van de NGB. ‘Wij aanvaarden dus alleen wat kan dienen om eendracht en eenheid te bevorderen en te bewaren, en allen te doen blijven bij de gehoorzaamheid aan God.’ Alle wetten moeten aan deze dubbele norm voldoen.

Gezin


Je kunt de instelling en handhaving van orde en tucht in de kerk ook vergelijken met een huisgezin. In een huis moeten regels zijn, anders doet iedereen maar wat hij wil. Dat zal dan vervolgens leiden tot de grootste chaos. De één wil zo laat eten, de ander zo laat. En vervolgens is er niemand die wil afwassen. Dat kan niet. Het zijn de ouders die de regels opstellen. Zij weten vaak wat goed is voor het gezin.
Het is belangrijk dat ouders ook met hun kinderen praten. Ze moeten hen vertellen waarom de regels er zijn. Ze moeten ook naar hun kinderen luisteren. Misschien kan een kind een keer niet afwassen, omdat hij heel veel huiswerk moet maken. Toch is hij aan de beurt. Hij zal dat aan zijn ouders moeten uitleggen. Want zijn ouders zullen hem duidelijk maken dat het zijn taak is, ook al heeft hij het druk. Het is goed als ouders en kind dan samen praten over wat de beste oplossing zal zijn. Dat betekent niet dat het kind de regels wel aan zijn laars kan lappen, omdat hij een keertje niet af kan wassen. Het betekent ook niet dat hij het voortaan niet meer hoeft te doen. De regels blijven gelden. En het doel van de regels, namelijk de vrede en het liefdevol met elkaar omgaan in het gezin, zal bovenaan blijven staan.
In het gezin van God, de kerk van Christus, gaan we ook op die manier met elkaar om.
Calvijn merkt in zijn Institutie ook iets op over het doel van regels en wetten. Hij zegt dat het nodig is dat wij ons aan wetten houden; of ze nu door de overheid of door de kerk gemaakt zijn. Het gaat dan om de goede en rechtvaardige wetten. Hij zegt daar achteraan dat deze wetten het geweten niet binden. Een wet is namelijk een middel, geen doel. (Calvijn, B4, H10, p5)

Geweten binden


‘Daarom verwerpen wij alle menselijke bedenksels en alle wetten die men zou willen invoeren om God te dienen en daardoor het geweten te binden en te dwingen, op welke wijze dan ook.’ zegt ons artikel verder.
We zien dat Calvijn in het stukje hierboven ook spreekt over ‘het geweten binden’. Hij schreef vooral tegen de Roomse kerk die haar wetten aan het volk oplegde. Daarbij trok ze het gezag naar zich toe. Alle menselijke bedenksels, Schriftuurlijk of niet, werden verdedigd met het gezag van de kerk. Maar intussen ging de Roomse kerk met haar eigen wetten veel verder dan Gods Woord. Op deze manier wordt het geweten van de mensen gebonden en gedwongen door wetten die niet goed zijn.
Gods Woord bindt onze gewetens op een goede manier. Dat betekent dat wij moeten gehoorzamen, alléén omdat Christus beveelt. Menselijke en kerkelijke regelingen mogen dan ook nooit tegen dat Woord ingaan. Ze mogen de gewetens dan ook niet binden. Ze binden de gewetens alleen wanneer zij aan de Schrift zijn ontleend.
Er zijn ook kerken die wetten hebben, waardoor de gewetens helemaal niet gebonden worden. Ook niet aan Gods Woord. Dan is er leervrijheid en worden de sacramenten zo bediend als het de mensen goeddunkt.
Wij moeten erop letten en ons herinneren, wat ons en de kerk door de Here geboden wordt, opdat wij Hem eensgezind mogen gehoorzamen. (Calvijn, B4, H10, p18). Daarom is er in de reformaties in de kerk altijd weer teruggegaan naar Gods Woord. Men wilde God meer gehoorzaam zijn dan de mensen. Niet een reglement zal zeggen hoe het moet. Gods Woord zal het zeggen. De ambtsdragers hebben daarom geen heersende, maar een bedienende macht (1 Petr. 5:3). De kerkelijke tucht is de handhaving van de heerschappij van Gods Woord in de kerk.

Eenheid


Artikel 32 laat duidelijk zien dat de orde en tucht in de kerk is bedoeld om de eenheid en eendracht te bevorderen en te bewaren. Paulus vermaant ons in zijn brief aan de Efeziërs om ons ‘te beijveren de eenheid des Geestes te bewaren door de band des vredes.’ (Ef. 4:3). De kerk is het lichaam, waarvan Christus het hoofd is. Aan Hem moeten wij gehoorzaam zijn. Onderling moeten we elkaar opbouwen.
    Aan Hem ontleent het gehele lichaam als een welsluitend geheel en bijeengehouden door de dienst van al zijn geledingen naar de kracht, die elk lid op zijn wijze oefent, deze groei des lichaams, om zichzelf op te bouwen in de liefde.
(Ef. 5:16)
Onderling zijn we nauw met elkaar verbonden. Het ene lid kan niet zonder de ander. Een hoogbegaafde kan de minderbegaafde niet missen, net zomin als de minderbegaafde zijn hoogbegaafde broeder of zuster. En daarbij komt: als één lid lijdt, lijden alle leden mee. Als één lid eer ontvangt, delen alle leden in de vreugde. Ook onze ‘koningskinderen’ horen erbij. Deze saamhorigheid is de gemeenschap der heiligen. Die gemeenschap bestaat niet alleen. We moeten hem ook beoefenen (vr&antw. 55 HC). Christus geeft het als een nieuw gebod voor de nieuw-testamentische kerk: wij moeten elkaar liefhebben. Evenals Hij ons heeft liefgehad, moeten wij ook elkaar liefhebben. Die onderlinge broederliefde is zelfs het kenmerk, waaraan wij allen kunnen weten dat wij zijn discipelen zijn (Joh.13:34,35 en 15:12). Hoe duidelijk laat dan ook dit artikel in onze geloofsbelijdenis zien hoe wij met elkaar hebben om te gaan in de kerk, in gehoorzaamheid aan God.

Redmiddel


Ons artikel besluit met deze zin: ‘Hiervoor is vereist de uitsluiting uit de gemeenschap van de kerk overeenkomstig Gods Woord, en wat daarmee verbonden is.’
Uitsluiting uit de gemeente is dus vereist wanneer de eenheid onderling en de gehoorzaamheid aan God in het geding komt. Dit klinkt wel ineens heel hard, nietwaar? Je zou denken: ‘uitsluiting? Is er dan geen tussenweg?’ Maar als we dat vragen, vergeten we de bijzin ‘en wat daarmee verbonden is.’ Bij die regel van de kerkelijke tucht komt namelijk nog heel wat kijken. Tucht betékent niet ‘uitsluiting’. Nee, tucht is bedoeld tot behoud en insluiting binnen de gemeente. Ook is de tucht niet slechts voor enkelingen bedoeld. Wij hebben er allemaal mee te maken, want wij zijn allemaal zondaren. En wij zijn ook allemaal geroepen om elkaar in de gemeenschap der heiligen te dienen. ‘Indien uw broeder zondigt, ga heen, bestraf hem onder vier ogen. Indien hij naar u luistert, hebt gij uw broeder gewonnen.’ (Matt.18:15). Daar gaat het om: die broeder of zuster te winnen voor Christus. Het gaat hier over de onderlinge tucht bij verborgen zonden. Wat zou er veel voorkomen worden, als dit altijd gebeurde.
Als de betreffende persoon niet wil luisteren, moet je één of twee getuigen meenemen, zodat de zaak vaststaat. Wanneer de broeder of zuster dan nog steeds geen gehoor geeft, wordt de zaak aan de kerkenraad bekend gemaakt. De verborgen zonde wordt dan openbaar. Het is de taak van de kerkenraad om vanaf dat moment te gaan handelen. Zij zal eerst moeten onderzoeken hoe de zaak precies ligt. Als dan blijkt dat iemand schuldig is, wordt hij vermaand en van het avondmaal afgehouden.
Het kan zijn dat de zondaar wel berouw betoont, maar dat de ergernis in de gemeente nog niet is weggenomen. Ook dan wordt hij voorlopig afgehouden van het avondmaal. Als de zondaar in zijn zonden volhardt, wordt het avondmaal hem blijvend ontzegd.
Onze kerkorde geeft de verschillende stappen aan, die na elkaar opgevolgd moeten worden. In werkelijkheid kunnen er wel jaren voorbijgaan, voordat men aan de laatste trap is toegekomen, namelijk de afhouding. Het gebeurt ook vaak dat een kerklid zich voortijdig al heeft onttrokken aan de gemeenschap van de kerk. Dat is een verdrietige zaak, omdat hij dan weigert om Gods zoekende liefde te beantwoorden. Al die tijd is het grootste doel geweest: ‘dat de zondaar met God en zijn naaste verzoend wordt en de aanstoot uit de gemeente van Christus wordt weggenomen.’ (art. 72 kerkorde).

Leven in zonde


In het formulier voor de uitsluiting uit de gemeente van Christus lezen we het volgende: ‘ja, wij zijn allen waard van U afgesneden en verbannen te worden om onze overtredingen.’ Hoe slecht moet je dan zijn om werkelijk afgesneden te worden van Gods koninkrijk? Want dat betekent het als de kerkenraad iemand uitsluit. Zo iemand wordt niet alleen uitgesloten van de gemeente hier op aarde, maar ook van het koninkrijk van God.
In zondag 31 van de catechismus worden zij genoemd, ‘die onder de naam van christen zich in leer of leven onchristelijk gedragen’. Ook gaat het over ‘dwalingen of schandelijk leven’. Deze kerkleden vállen niet in zonde, maar léven erin. Ze zijn bezig hun band met Christus te verliezen. Dat is het verschil.

Gods Woord


Tenslotte wil ik er nog op wijzen, dat artikel 32 spreekt over ‘overeenkomstig Gods Woord’. De tucht gaat dus niet alleen over leven, maar ook over de leer. We weten wel, hoe gevaarlijk het is, als iemand afwijkt van het zuivere Woord van God. Dan begeven we ons op een werkelijk lévensgevaarlijke weg. Tegelijk leert deze laatste zin ons, dat uitsluiting alleen mag gebeuren, wanneer er gezondigd is tegen de drie-enige God en niet slechts tegen ‘menselijke bedenksels’. Op deze manier zal de kerk blijven bij het Woord van God en zullen wij naar Gods Woord blijven leven.