Geachte afgevaardigden, geachte adviseurs, broeders en zusters in de Here.
De eerste brief van Petrus staat vol van Gods Woord over de verhoudingen die de Here heeft vastgesteld en door hem worden opgelegd. Gezagsverhoudingen en wijze van samenleven in allerlei verbanden.
Gezagsverhoudingen in het huwelijk, waarbij man en vrouw beide op onderscheiden wijze worden aangesproken (3:1-7).
Gezagsverhoudingen in de maatschappij waarbij de gemeenteleden zich ook moeten schikken naar de orde in de samenleving (2:11-25). Gehoorzaamheid aan de keizer en de stadhouder, ja aan alle gezagsverhoudingen. Want het is een onderwerpen aan de wil van de Here zegt Petrus in 2:13. Juist in die onderwerping moet je het goede tonen, waardoor je als een dienaar van God je vrijheid niet misbruikt als dekmantel voor het kwade, maar daarin de Here volgt.
Ook de huisslaven moeten hun meesters onderdanig zijn, niet alleen de goede maar zelfs de verkeerde (2:18). Zo houdt je rekening met God, die ze over je gesteld heeft. Daarbij moet je de Here Jezus volgen die het rechtvaardig oordeel ook overliet aan Zijn Vader. (2:23)
Maar naast die verhoudingen in de samenleving en de gezinnen komen vooral aan de orde de verhoudingen in Gods gemeente tussen de gemeenteleden onderling. De noodzaak van broederliefde en eensgezindheid daarbij. In hfdst 1:
“Nu gij uw zielen aan de waarheid hebt gereinigd tot ongeveinsde broederliefde hebt elkaar dan van harte lief met ongeveinsde broederliefde.” In hoofdstuk 3:
“Weest allen eensgezind, heb medelijden, hebt de broeders lief, weest barmhartig en ootmoedig, en vergeldt geen kwaad met kwaad of laster met laster, maar zegent integendeel”
En dan in het laatste hoofdstuk bespreekt Petrus dan ook de gezagsverhoudingen in de kerk. Zowel de ambtsdragers worden aangesproken als de gemeente, met name de jongeren.
De ambtsdragers worden opgeroepen niet heerszuchtig te zijn en uit te zijn op eigen belang. Ze moeten juist voorbeelden zijn als onderherders van de Here Jezus Christus, de opperherder. Ze hebben een verantwoordelijke taak. Ze zullen rekenschap moeten afleggen aan de opperherder. Toch zullen ze ook hun ambtstaak met blijdschap mogen doen, want bij trouwe gehoorzaamheid wacht hen ook rijke beloning. Ze zullen dan in genade, de onverwelkelijke krans der heerlijkheid mogen krijgen. Dat is niet iets bijkomstigs. Dat wordt hier duidelijk ter bemoediging gesteld. Want de ambtsdragers hebben het zwaar als dienaren van de Here. Ze zullen in alles moeten handelen naar de wil van God. Zich zo aan Hem onderwerpen. Niet heersen door eigenbelang voorop te stellen. Dat heersen kan ook aan de orde zijn wanneer men gaat afdwingen om ter wille van de lieve vrede het kwaad maar te gedogen. Nee, hun voorbeeld zal moeten blijken in hun zelfverloochening, in hun dienstbaarheid en in hun gehoorzaamheid (Fil. 2: 5-8). Ja, ook dat laatste. Alleen dan volgen ze het voorbeeld van Christus naar de Schrift, en zijn ze zelf het goede voorbeeld voor de gemeente. Ze zullen in hun ambtswerk ook het lijden ontmoeten als trouwe discipelen van hem. Maar in dat lijden, in die moeite, soms werkend onder kwaadspreken en laster van buiten of van binnen, zullen ze toch trouw en liefde moeten blijven tonen. Smaad lijden, maar onder die smaad niet bezwijken. Ter bemoediging in die volharding mogen ze dan het vooruitzicht hebben van de genadige beloning van de krans der heerlijkheid.
Dan wordt ook de gemeente, met name de jongeren aangesproken om ambtsdragers en andere gezagsdragers, de ouderen te eren. En zich aan hen te onderwerpen. Ook dat vraagt zelfverloochening. Ook dat betekent je vernederen onder de machtige hand van God.
Dat kan soms moeilijk zijn, en voor sommigen erg moeilijk. De minste zijn. Beslissingen van kerkenraad of andere kerkelijke vergadering aanvaarden. Je erbij neerleggen. Dat laatste gaat niet op als die beslissingen tegen Gods Woord ingaan. Dan zal met een geest van zachtmoedigheid de kerkelijke weg moeten worde gegaan. Dat was nodig in de weg van de recente Vrijmaking 5 jaar geleden. Toen moest worden vastgesteld dat men Gode meer gehoorzaam moest zijn dan de mens. Maar ook in die weg paste zelfverloochening en hoogachting van de ambtsdragers. Het moest in de ordelijke kerkelijke weg aan de orde komen. Waarbij geen eigen belang of persoonlijke rancune een rol mocht spelen. Zo alleen kon men zich onderwerpen aan de machtige hand van God. Beseffen we dat nu 5 jaar na de vrijmaking?
Nu geachte afgevaardigden, broeders en zusters, de woorden van Petrus gelden juist ook voor ons in onze tijd. Nu gezag een lelijk woord geworden is. Nu de mens direct zijn eigen mening klaar heeft. Nu de mens zich niet iets wil laten voorschrijven wat hem niet bevalt.
Maar de Here leert ons in de brief van Petrus een heel andere houding. Die van nederigheid en zelfverloochening. De houding van erkenning van het gezag dat de Here zelf in allerlei verbanden heeft gegeven. De houding van het zich onderwerpen aan instellingen die de mensen in dienst van God nemen. Zeker ook de houding van nederigheid tegenover kerkelijke vergaderingen van het kerkverband. Een verband waarvan wij toch zeggen dat Christus daar ook Zijn bloed voor heeft gegeven. Die houding wordt van u als kerken en kerkleden gevraagd, nu de synode als bijeenkomst van de kerken, allerlei besluiten heeft mogen nemen. Onder aanroepen van Gods Naam en in afhankelijkheid van Hem. Het gebonden zijn aan deze besluiten mag u zien als het gehoorzamen aan de Here Zelf. Met het handhaven van het “tenzij” in art. 31 van de KO.
Die aanvaarding geldt ook als deze besluiten op de één of andere wijze u persoonlijk niet zo aanstaan. Ook wanneer het zaken van recht betreft, waarin derden geen inspraak mochten hebben. Dan kan ook dat worden ervaren als het zich vernederen onder de hand van de Here. Maar bedenk dan dat de Here alleen zó in de weg van die ware vernedering, u wil verhogen te zijner tijd. De Here Zelf vraagt die nederigheid, die onderwerping. Alleen in de weg van zelfverloochening, dienstbaarheid en gehoorzaamheid wil Hij u straks de eeuwige heerlijkheid schenken. Laat u daarbij niet misleiden door de acties van de duivel die ook nu rondgaat als een briesende leeuw. De duivel is erop uit dat de kerkleden in hoogmoed en opstand de door de Here gewezen weg verlaten. Of dat zij moedeloos en wanhopig de kerk verlaten. De duivel zal zich als de grote tegenstander van God en Christus, met name blijven richten op de kerk van Christus.
Zo kunnen reacties van kerkleden voor de kerk naast een beproeving ook een verzoeking worden. Want ze geven in moeiten, zorgen en verdriet ook de verzoeking om het allemaal maar op te geven.
Maar broeders en zusters weet dan: u kunt met uw moeiten, uw bekommernissen naar de Here. Dat zegt Petrus ook in het gelezen gedeelte. De God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij Zelf zorgt voor u. Hij draagt u door de moeiten heen. Hij zal u na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Hem zij de kracht in alle eeuwigheid. Amen.
Moge dat ter bemoediging zijn voor synodeleden, ambtsdragers, en alle levende gemeenteleden van de kerk van Christus.