Toespraak preses op de slotvergadering van de Synode te Zwolle
Geachte broeders afgevaardigden, broeder adviseur, broeders en zusters in de Here,
Op deze slotvergadering kijken we terug op de afgelopen synode en tevens op de afgelopen vijf jaar van vrijmaking. Vandaag mag voorop staan de dankbaarheid aan de Here voor het werk dat we in afhankelijkheid aan Hem als synode hebben mogen doen. Dankbaarheid omdat Hij het mogelijk maakte om zo kort na de sluiting van de eerste synode te Mariënberg al weer een tweede te kunnen houden. Het is opnieuw een lange synode geworden, tien maanden. We hadden het liever korter gezien, maar toch was deze tijd nodig om alles naar behoren te kunnen afwikkelen, met de beperkte beschikbare krachten. Wij danken de Here dat Hij ons de mogelijkheden heeft geschonken om alle onderwerpen af te kunnen wikkelen.Wonder van genade
Er waren veel zaken op de agenda geplaatst. Zaken die rechtstreeks uit de kerken waren ingebracht en zaken die eerst door destijds benoemde deputaten waren voorbereid. In tien maanden is er in 13 zittingen vergaderd, meestal op zaterdagen. Dat betekende voor de afgevaardigde ambtsdragers, die tegelijk hun plaatselijke ambtswerk moesten voortzetten, een grote opgave. Daarom is het temeer een wonder van genade dat de Here zo ten behoeve van Zijn kerk in Nederland dit synodewerk tot een goed einde heeft doen brengen. Want dat mogen we met erkenning van eigen zwakheid, na afloop zeggen: de Here is daarin ons als Zijn kerk nabij geweest. Hij gaf de krachten. Hij gaf het nodige inzicht ook aan eenvoudige broeders afgevaardigden. Hij maakte het mogelijk om besluiten te nemen waarbij Zijn Woord, de Gereformeerde belijdenis en de Gereformeerde kerkorde de norm waren. Zo mocht ook in die zwakheid van mensen, Gods kracht worden volbracht. Dat is bepalend voor onze dankbaarheid tegenover de Here. Zo kon het werk gedaan worden ten behoeve van zaken van opbouw en t.b.v. zaken van rechtspraak in de kerk. Dat was de inzet van ons handelen, daarvoor hebben we ook in de bidstond voor de aanvang van de synode de zegen van de Here gevraagd.
Op de slotvergadering van de synode te Mariënberg hebben we gesproken over het wonder van genade dat zich voltrokken had bij de recente vrijmaking. Tegen menselijke verwachting in heeft de Here Zijn kerk bevrijd en voortgezet. We mochten toen ook constateren dat de Here Zijn kerk sindsdien bewaard en gebouwd heeft. Nu mogen we opnieuw constateren dat de Here tegen menselijke verwachting in, Zijn kerk nog steeds heeft bewaard en gebouwd. Ook dat is een wonder van genade en geeft ons alle reden tot grote dankbaarheid.Recht sprekend
Dat neemt niet weg dat er ook verdrietige zaken aan de orde moesten komen. Er moest recht gesproken worden. Er moesten ook verzoeken worden afgewezen en brieven onontvankelijk worden verklaard. Over dat laatste zal ik straks wat meer zeggen. Maar het meest verdrietige was dat ten tijde van de synodevergadering er een heftige beroering ontstond in de gemeente te Bergentheim/Bruchterveld als reactie op de synodeuitspraken. Dat is daarom zo verdrietig omdat zich daarin een verkeerde geest van revolutie openbaarde. Nog voordat de synode is gesloten en dus lang voordat de Acta kunnen uitkomen, werd aanvankelijk middels schrijvens en later via een website geageerd tegen de genomen besluiten, buiten de kerkelijke en Schriftuurlijke weg om. Men wilde niet meer vertegenwoordigd zijn in en gebonden zijn aan besluiten van meerdere vergaderingen, en stelde zich zo metterdaad buiten het kerkverband. Verdrietig en zondig. De adviseur van de synode, dr. P. van Gurp, werd daarbij buiten de vergadering onheus bejegend, wat overigens door de huidige kerkenraad van Bergentheim inmiddels is erkend en als schuld is beleden.
Ik wil daar nu niet uitvoerig over doorspreken, dat is niet mijn taak. Wel is het goed om er op deze plaats op te wijzen dat de synode, zich juist houdend aan de kerkorde en houdend aan belangrijke synodebesluiten uit het verleden, waaraan wij als kerken gebonden zijn, sommige revisieverzoeken en ook deels een appèlschrift niet ontvankelijk mòcht verklaren. Het betrof daarbij de zaak Zwijndrecht waarin degenen die bezwaar maakten niet zelf betrokken waren. Aangezien daarbij geen hoor en wederhoor mogelijk is, en er vaak vertrouwelijke zaken in geding zijn, kan en mag een derde partij zich daarover geen oordeel aanmatigen. In zulke gevallen waarbij de uitspraak zelf niet blijkt in te gaan tegen Gods Woord of de kerkorde, mag een ander zich niet mengen in die zaak. Wel mag de rechtsgang van een appèl op de synode worden getoetst aan de hand van de Acta. Maar voor het overige mag alleen de betrokkene zelf in beroep gaan tegen de bewuste uitspraak van synode of classis. Zo hebben meerdere synodevergaderingen in het verleden, waaronder GS Heemse 1984/1985 voor het laatst, uitgesproken. Daaraan zijn wij dus gebonden. Door zich nu daaraan te houden heeft de synode de kerken èn alle partijen in getrouwheid willen dienen. En vooral in verantwoording aan de Here, het Hoofd van de kerk.
Het is voor de synode een zware taak geworden om in een sfeer van wantrouwen en misnoegen haar werk te kunnen volbrengen. Maar ook daarin is de Here de synode en haar afgevaardigden nabij geweest. Vrijwel alle besluiten konden met algemene stemmen, dat is met grote meerderheid, worden aangenomen. Ook die betreffende de moeilijke zaak Zwijndrecht.Funderend en bouwend
Gelukkig kon de synode zich in de meerderheid van haar werkzaamheden bezig houden met zaken die funderend en opbouwend voor de kerken genoemd mogen worden.
Wat betreft de funderende zaken was er een vervolg op de beoordeling van synodebesluiten tussen 1993 en 2002/2003 zoals die op de GS te Mariënberg was gestart. Een groot aantal van de behandelde besluiten moest worden afgewezen. Besluiten van 53 artikelen werden vervallen verklaard, besluiten van 10 artikelen konden worden gehandhaafd en van 4 opgeschort. Het betrof voor een deel nog zaken die de vrijmaking direct raakten zoals de eenheid met andere kerkgenootschappen, het open avondmaal, en de schriftkritiek in de Emmaüscursus. Maar daarnaast ook besluiten rond kerkorde, verhouding met de overheid, en radio-uitzendingen van kerkdiensten. Er resteert nog een flink aantal oude besluiten die nog beoordeeld moeten worden. Daarover zal het nieuw benoemde deputaatschap zich de komende tijd moeten buigen.
Ook is er uitvoerig gesproken over de opleiding tot de dienst des Woords. De deputaten hebben de synode gediend met drie rapporten. Het belangrijkste punt daarin is het vervolg van de theologische opleiding na de zgn. bachelorfase, dus na drie jaar studie. De deputaten hebben nu richtlijnen gekregen om tot een zo verantwoord mogelijk opleidingspakket te komen, vanuit de Theologische Universiteit te Apeldoorn maar aangevuld door een eigen begeleidingscommissie en mogelijk met onderdelen van de opleiding van het Hersteld Hervormde Seminarie. Dit zal verder moeten uitgewerkt. Het doel is een schriftgetrouwe opleiding die de student in staat stelt om later het ambt van dienaar des Woords op getrouwe wijze te kunnen vervullen in de kerken.
Dankbaar mocht worden geconstateerd dat de Here het werk aan het landelijk kerkblad heeft willen zegenen en dat er voor de uitgave ook een goede financiële basis is.
Een andere verheugende zaak betrof de rapportage over de Herziene Statenvertaling. De nieuw benoemde deputaten hebben een verdere uitbreiding van hun taken kunnen krijgen. Daarbij hoort ook het in contact treden met de opstellers van de HSV met concrete voorstellen of vragen. Ook zullen de kerkleden worden opgewekt om thuis deze bijbelvertaling te toetsen op betrouwbaarheid en leesbaarheid.
Ruime aandacht werd ook gegeven aan het werk van de deputaten Betrekkingen Buitenlandse Kerken. Er moesten teleurstellende besluiten uit Canada worden gerapporteerd, waar de zusterkerkrelatie was afgewezen. Van de kerken uit Australië was ds. A. Veldman aanwezig als afgevaardigde. Hij heeft gesproken op de synodevergadering van 17 mei namens deze kerken. De Australische kerken zullen zich op hun eerstvolgende synode opnieuw buigen over ons verzoek tot zusterkerkrelatie. Dat verzoek was al op hun synode van 2006 in behandeling genomen maar toen nog opgeschort. Ook zullen onze deputaten een oordeel moeten gaan vormen m.b.t. een kerkelijke groepering in Sri Lanka en een afgescheiden kerk in Canada.
Wat betreft de binnenlandse contacten is het goed te melden dat er een appellerende brief verzonden is naar Zwijndrecht en een uitgebreide brief naar de Hersteld Hervormde Kerk. Laten we bidden of de Here deze brieven wil zegenen met het oog op de eenheid van alle gelovigen.
Verder werd er een nieuw deputaatschap in het leven geroepen dat zorg moet dragen voor voldoende voorziening in leespreken voor de kerken. En tevens voor de blijvende beschikbaarheid van het Gereformeerd Kerkboek en - in ieder geval voorlopig - de Bijbelvertaling uit 1951. Dit is het deputaatschap Liturgische Voorzieningen.
Tenslotte mocht dankbaar worden geconstateerd dat de deputaten Financieel Beheer konden melden dat er ook in financieel opzicht de kerken aan niets ontbreekt.
Zo mogen we dankbaar concluderen dat de Here ons in deze synode veel goeds heeft geschonken. Er mocht worden voortgebouwd. Er mocht worden uitgebreid. Zo mogen we dit alles zien als de gunstbewijzen van de Here. Ja, er waren ook verdrietige zaken te melden als reactie op het werk van de synode. Daarin ligt nu wel een beproeving. Een beproeving waarover ik straks meer wil zeggen, maar eerst nu dit: laten we de gunstbewijzen van de Here nooit vergeten. Ook zeker niet die gunstbewijzen die de Here ons juist in deze synode weer heeft gegeven. Ook in de trouw die getoond mocht worden m.b.t. het recht en de orde die de Here in Zijn kerken wil zien. Want daarvan mag de zegen van de Here verwacht worden. Herdenking Vrijmaking 2003
We zijn hier vandaag ook voor de herdenking van vijf jaar nieuwe vrijmaking, vijf jaar bevrijding van dwaling en deformatie in de kerken. In deze zelfde Zuiderkerk werd exact vijf jaar geleden de landelijke vrijmakingsvergadering gehouden, pal na de allereerste vrijmaking in Berkel en Rodenrijs enkele dagen daarvóór. Nu zijn we door de genade van de Here vijf jaar verder. Reden tot grote dankbaarheid. De Here heeft ons al die tijd bewaard en ons veel gegeven. Hij gaf ons aan elkaar in de gemeenschap der heiligen op meerdere plaatsen in het land. Hij gaf groei tot zo’n 1500 leden. Hij gaf ons Zijn Woord zondag aan zondag. Kerkelijk leven, kerkverband, kerkblad en aanzetten tot gereformeerd onderwijs. Dr. Van Gurp zal er straks nog uitgebreider bij stilstaan. Ons past daarvoor overvloedige dank aan de Here. Hij geeft ons alle reden tot grote blijdschap dat Hij Zijn kerk heeft willen bewaren in Nederland. Hij geeft ons genade en vrede in overvloed.
Toch zal die voorspoed en vrede niet onaangevochten blijven. Dat weten we uit de kerkgeschiedenis. Dat ervaren we ook nu. Er zijn naast vreugde en blijdschap, gemeenschap en opbouw, ook signalen van verstoring daarvan. Van ergernis en aanstoot. Dat geeft beproeving. Dat kan ook lijden en smaad geven voor de kerk.
Ik wil daaraan enige aandacht geven om te zien hoe we daarmee moeten omgaan. Daarbij willen we ook letten op wat de kerkgeschiedenis ons daarover leert.
Hoe stond het ervoor vijf jaar na de twee grotere afscheidingen, die van 1834 en 1944?
Kunnen we daarvan leren?Crisis van de jeugd na 1834
Eerst die van 1834. Het begon met de gelovige daad van Hendrick de Cock in Ulrum om zich af te scheiden van een dwalend en afvallend kerkinstituut. Hij bleef niet de enige dominee. Toch waren er in die hele grote hervormde kerk uiteindelijk maar zeven predikanten die zich in de eerste vijf jaar hadden afgescheiden. Na dat jaar kwam nog slechts één bij. De vervolgingen en de verdrukkingen zullen daaraan kunnen hebben bijgedragen. Maar misschien ook de interne twisten die niet onopgemerkt bleven.
We willen daarvan het volgende noemen. Eerst wat betreft de synoden: al direct in 1836 traden ingrijpende meningsverschillen aan het licht. Met name op de tweede synode van 1837 waren er al grote tegenstellingen. Ds. H.P. Scholte en anderen, als J.A. Wormser, verdedigden de zelfstandigheid van de gemeenten zo sterk dat de bindende kracht van de kerkorde op independentistische wijze werd uitgehold. Een eigen ontworpen Utrechtse Kerkorde werd door ds. Scholte gesteld tegenover de Dordtse Kerkenorde. De zeggenschap van meerdere vergaderingen was daarin zo goed als verdwenen. Er scheidde zich toen als reactie rond Zwolle een groep van meerdere kerken af, de zgn. ‘Dordtsgezinden’ of ‘Zwolsen’ genoemd. De scheuren liepen soms ook in de gemeenten zelf. Daarnaast waren er heftige conflicten over het dopen van kinderen van ouders die twijfelden over hun geloof.
Er ontstond ook aanhoudende onenigheid over het dragen van het ambtsgewaad en er waren sterk uiteenlopende meningen over het recht van oefenaars naast predikanten.
Daarbij kwam in 1839 nog eens de strijd rond het wel of niet bij de overheid aanvragen van de erkenning van de kerken. In de gemeenten zelf was het toen ook verre van rustig en vredig. We noemen daarvan twee voorbeelden. In Hattem, waar ds. A. Brummelkamp stond, waren in die vijf jaar tien gevallen van tucht op een gemeente van ong. 250 leden. Er was onder de kerkleden ook veelvuldig kritiek op de prediking (dr. M. te Velde: Anthony Brummelkamp (1811-1888), Vuurbaak 1988).
In Amsterdam, waar ds. S. van Velzen stond, ontstond een ernstig conflict in de kerkenraad dat leidde tot de schorsing van 4 ambtsdragers, wat een heftige beroering in die gemeente en het kerkverband tot gevolg had, met ongeoorloofde inmenging van ds. Scholte (dr. C. Smits: De Afscheiding bewaard; De strijd van S. van Velzen te Amsterdam, in: Afscheiding – Wederkeer, Vijlbrief, 1984)
Zo kwam de bekende dr. H. Bouwman ertoe om zijn boek uit 1914 over de eerste jaren van de Afscheiding de titel mee te geven van “De crisis der jeugd”. Hij schrijft daarin over de zware crisis van deze kerken in de eerste jaren van haar bestaan het volgende:
“Onder zware druk geboren werd in de eerste dagen van de jeugd een fris en krachtig leven openbaar, het ruisen van de Geest werd vernomen, het leven uitte zich in werken van geloof en liefde. De eenheid in Christus werd gevoeld en drong tot de mooie kerkvergadering van 1836, tot een vast georganiseerd kerkelijk samenleven. Maar weldra openbaarden zich droeve verschijnselen van ziekte en zwakheid: vervolging van buiten en verdeeldheid van binnen drukte het jonge leven bijna ten dode toe, maar ondanks druk en ellende hield God Zijn werk in stand en na een twintigtal jaren van strijd deed de Heere haar gezondheid toenemen en ging het voort van kracht tot kracht” (Dr. H. Bouwman: De crisis der jeugd; met een woord ter inleiding van dr. C. Smits, Kok, Kampen 1914/1976).Beproeving na crisis na 1944
Het is opmerkelijk dat ook vijf jaar na de Vrijmaking van 1944 de toestand van de kerken door sommigen opnieuw moest worden aangeduid als die van een crisis. Wie de jaargangen van het blad de Reformatie uit 1948 en 1949 doorleest komt onder de indruk van de moeiten en zorgen die er op dat moment in de kerken speelden. De context was toen een heel andere dan die van 1834. Er waren geen vervolgingen door de overheid. Het aantal predikanten dat zich rond 1944 gehoorzaam vrijmaakte was in verhouding ook vele malen groter dan bij de Afscheiding. Al in 1945 kon de opleiding aan de Theologische Hogeschool worden voortgezet met hoogleraren. Heel anders dus dan na de Afscheiding van 1834 toen na vijf jaar slechts enkele studenten verspreid over het land onderwijs ontvingen door plaatselijke predikanten. Ja, de vrijmaking van 1944 had zelfs al een injectie gegeven om gereformeerde organisaties te ontwikkelen op het Amersfoorts congres in 1948. Er waren allerlei kerkelijke bladen en een gezinsblad. Maar ondanks al deze mooie uitingen van voorspoed in de tijd van de eerste liefde werd de tijd rond 1949 toch bestempeld als een tijd van kerkelijke beproeving.
Er waren de acties van ds. B.A. Bos, en met hem andere predikanten, die zich weer wilden herenigen met de synodale Gereformeerde Kerk. Ze zagen de vrijmaking niet als een rechtsgeding van de Here maar als een broedertwist. Ze organiseerden conferenties zoals te Oosterbeek en schreven in eigen bladen over hun mening. Die mening raakte ook de interpretatie van de kerkorde, m.n. art. 31 en de binding aan de besluiten van kerkelijke vergaderingen. Ook hier werd een geest zichtbaar van independentisme. Men ging buiten de synode om samensprekingen met de synodalen aan en probeerde het kerkvolk in die richting te beïnvloeden. Er werd kwaad gesproken van synode en adviseurs. Er werd gepoogd om de hoogleraren als adviseurs van de synode te weren. Dit werd omschreven als een aanval op de vrijmaking en een aanslag op de vrede van de kerken (Rudolf van Reest, De Braambos I, Oosterbaan & LeCointre 1969).
We zeiden al: door sommigen werd de situatie opnieuw als een crisis van de jeugd ervaren. Maar, en hierin volgen we graag prof. dr. K. Schilder, dit mogen wij absoluut geen normale gang van zaken vinden. Want een crisis van de menselijke jeugd, zoals in de puberteit, mag dan als een min of meer biologisch gegeven als normaal worden beschouwd, dat mag van de kerk nooit worden gezegd. De kerk is er uit wedergeboorte. Zij wordt geregeerd door God, door Zijn Woord en Geest. En als er een crisis is in de kerk, dan is er sprake van zonde en schuld. We zullen een crisis in de kerk nooit normaal mogen vinden. Maar wanneer is er sprake van een crisis? Prof. Schilder zei in zijn hogeschoolrede in 1949 daarvan dit: bij een echte crisis gaat het erom dat wij allemaal erop of eronder de juiste keuze moeten maken. Dat was in 1944 toen het “ja” van Gods Woord door een ieder moest klinken tegenover het “nee” van de synode. Dat was een crisis die schifting moest brengen. Maar, zo zegt KS nu van de jaren erna: we worden beproefd en verzocht, maar dat is nog wat anders dan een crisis. Het is beproeving na de crisis, na de reformatie. De crisis bij de vrijmaking was deze: de zedelijke trouw aan de kerkorde, de binding aan de belijdenis en de onverkorte handhaving van de Schrift brachten de scheiding. Maar houdt dan nu wat gij hebt (Openb. 2:25), namelijk Gods Woord, de belijdenis van de kerk, maar ook de kerkorde met haar op Gods Woord gegronde bepalingen ook m.b.t. het gezag van meerdere vergaderingen.
Dan eindigt prof. Schilder zijn referaat met deze woorden: “Laat alle dingen eerlijk en met orde geschieden. Houdt wat gij hebt: opdat waarheid en recht elkaar weer kussen”, (De Reformatie, jg 24, pag. 16).Trouw, recht en orde beproefd na 2003
Hoe moeten we nu ònze tijd typeren? We mogen het zeker zien als een tijd van bevrijding en van opbouw na de crisis. Een tijd van weer het goede smaken bij Gods Woord en in de hervonden gemeenschap der heiligen, en daarom van vrede. Maar ook nu is er beproeving ná de crisis. De crisis van de nieuwe vrijmaking was en is er om Gods Woord onverkort vast te houden. Om gehoorzaam voor Gods geboden te blijven buigen. Om alle dwaalleer te verwerpen. Om de Here en niet de mens centraal te laten staan in de eredienst. Maar die crisis was ook nodig om de Gereformeerde kerkorde te kunnen blijven handhaven als regel van kerkelijk samenleven. Ook nodig om de noodzaak van het kerkverband te blijven zien tegen independentistische wildgroei, eigenwilligheid en gemeenteperforatie.
Hoe gaan we dan nu met elkaar verder als kerk van Christus, als gemeenschap der heiligen, als verband van kerken? Hoe gaan we verder als dankbare bevrijde kinderen van God? Verder, ook in de beproeving dat sommigen zoveel moeiten hebben met kerkorde, kerkrecht, kerkelijke besluiten en uitspraken en met het ambtelijk gezag? Waarbij men in zijn moeite dat alles hard, liefdeloos en harteloos noemt? Zelfbeproeving op deze punten is uiteraard altijd aangewezen. Maar wordt zo niet het recht dat de kerkelijke vergadering moet spreken - ook in het belang van de betrokkenen -, uitgespeeld tegen de “liefde”? Daarom rijst de vraag op of die “liefde” dan toch niet eerder ruimte, tolerantie voor het kwade inhoudt? Maar ìs dat dan wel wáre liefde?
Waar komen die moeiten en reacties vandaan? Velen hebben in die crisistijd van de nieuwe vrijmaking de grote verontrusting gekend van onschriftuurlijke besluiten en de grote frustratie van afgewezen revisieverzoeken. Velen zullen ook daarbij van eigen kerkenraad een harteloze of alles wegwuivende houding kunnen hebben ervaren. Daarnaast hebben velen vanwege gebrek aan leiding, vaak zoveel zelf moeten doen in de kerkstrijd. Maar laten we daarbij ook niet vergeten dat wij allen onder invloed staan van de tijdgeest van de ge-emancipeerde mens, die zich niet wil laten gezeggen, maar met alle geoorloofde en niet-geoorloofde middelen opkomt voor eigen recht en eigen eer. Daarnaast is er jarenlange ondermijning geweest van de rechte kennis van kerk, kerkorde en kerkrecht. Dat alles vraagt de nodige zelfbeproeving van eigen handelen.
Waarop berusten dan in onze tijd de reacties in de kerk? Het zal onmogelijk zijn om alles onder één noemer te brengen. Er is hierbij ook grote voorzichtigheid geboden. Maar met het herkennen van reactiepatronen uit de kerkgeschiedenis en de zojuist genoemde recente ervaringen, waag ik het toch een aantal mogelijke onderliggende oorzaken te noemen:
Deels zal het temaken kunnen hebben met het ontbreken van inzicht in de kerk en kerkverband en haar juiste gezagsverhoudingen.
Deels zal het te maken kunnen hebben met het gebrek aan nederigheid en zelfverloochening.
Deels zal het te maken kunnen hebben met reactie op de doorgemaakte crisis waardoor men gezag dat destijds werd misbruikt, nu maar moeilijk kan accepteren, en waardoor men wantrouwend staat tegenover elke kerkelijke uitspraak waar men zelf geen inspraak in heeft gehad.
Deels zal het ook te maken kunnen hebben met onwil om zich nu na de reformatie ook in te zetten voor de doorgaande reformatie in eigen leven en in de kerk.
Hoe nu verder? Laten we in ieder geval bij Gods Woord nagaan hoe we dienen om te gaan met de onschatbare geschenken van de kerkregering die de Here Christus ons heeft gegeven, plaatselijk en landelijk. Zijn we daar zuinig op? Dragen we de aangestelde of afgevaardigde broeders bij de voortduur op in onze gebeden? Willen we ons hartelijk vernederen onder de machtige hand van God, ook d.m.v. onze onderwerping aan deze gezagsdragers (1 Petr. 5:1-6)? Ook als er door hen moet worden vermaand? En laten we met vertrouwen de bevoegdheid om recht te spreken ook over aan de vergaderingen die daarvoor zijn aangewezen en geroepen?
Gaan we daarom bij vermeend onrecht in een geest van zachtmoedigheid en geduld de kerkelijke weg? Met de zuivere toets van Gods Woord, in onderworpenheid aan de kerkorde? Of gaat in ons dan de geest van vrijheid en democratie heersen, waarbij we zelf op de rechterstoel willen zitten en grijpen naar de middelen van opstand, scheurmaken, kwaadspreken en laster? De eenheid in de waarheid bewaren
Niet alleen bij de Vrijmaking van 1944 maar ook in de jaren erna, speelde de interpretatie van art. 31 van de K.O. een grote rol. De twee onderdelen, enerzijds de binding aan de kerkelijke besluiten en anderzijds het recht op toetsing aan Gods Woord in het “tenzij”, moeten beide gehandhaafd blijven. Niet de één ten koste van de ander. Dat is de juiste schriftuurlijke en daarom gereformeerde benadering. Laten ook wij daar nu zó mee omgaan in de komende tijd. In een sfeer van vertrouwen en opbouwen. Met Gods Woord als de toetssteen. En Gods recht en eer en de opbouw van de kerk als de grote doelstellingen.
Dan kunnen we weer goed oog krijgen voor de dankbare kerktaak, die we elk op onze plaats hebben gekregen om vast te houden aan wat we hebben gekregen. En om zo samen verder te groeien naar Christus in voortgaande reformatie.
Door vast te houden aan Gods Woord, die is tot ons heil, en aan de Belijdenis van de kerk, die is tot onze samenbinding.
Door tegelijk vast te houden aan de kerkorde, die ook is tot ons welzijn.
Door ons gehoorzaam te stellen onder de zondagse prediking van Gods Woord.
Door ook de toerusting te gebruiken die vanuit dat Woord wordt geboden, plaatselijk en ook landelijk zoals d.m.v. kerkblad en studiebond.
Door het bevorderen van gereformeerd onderwijs.
Door voort te gaan met het, waar mogelijk, oproepen van alle gelovigen die de eenheid in de waarheid niet of nog niet gestalte hebben gegeven.
Dàn is smaad lijden om Christus wil, als kerk of als kerklid, weliswaar een beproeving, maar wel een beproeving die ons vreugde geeft, omdat we dan deel hebben aan het lijden van Christus. Dàn geeft vernedering en zelfverloochening rijke beloning, namelijk de genade en de verhoging door God te Zijner tijd (1 Petr. 5 : 5, 6).
Op de eerste vergadering van de synode hebben we gelezen uit Ef. 2 : 11-22 over de eenheid in de kerk. We hebben gesproken over de band van de vrede waardoor we onderling verbonden zijn, verbonden door één Geest. We hebben gesproken over de noodzaak van trouw en van zelfverloochening, waarbij afgezien wordt van eigen belang en van aanzien des persoons. We mochten benadrukken het zoeken van het belang van de kerken en boven alles de eer van God. En daarvoor hebben we toen de Here gebeden.
Om die eenheid in liefde en zelfverloochening zullen we nu ook moeten blijven bidden, en daaraan zullen we moeten blijven werken. Ook na deze synode. In de kerken, op de kerkenraden, in de huizen en gezinnen. Zodat we de eenheid van de Geest die er in Christus mag zijn, nu ook bewaren door de band van de vrede (Ef. 4:3). Dan kunnen we verder worden gebouwd op het fundament van apostelen en profeten, terwijl Christus de hoeksteen is, als een woonstede van God in de Geest. Zo kunnen we ook een goed appél laten uitgaan naar alle bezwaarden en andere gelovigen die diezelfde eenheid zoeken in de waarheid. Moge de Here ook daar Zijn zegen op geven.
Tenslotte, er is nog één ding dat we hebben mogen leren van de kerkgeschiedenis. En dat is dat de Here Zijn kerk ook door perioden van crises en zware beproevingen heen bewaard en gebouwd heeft. Daaruit mogen wij ook nu weten: de Here wil op ons gebed Zijn kerk nabij blijven en zo Zijn kerkvergaderend werk voortzetten. Laten we daarvoor blijven bidden en daaraan blijven werken.