De lof op de uitverkiezing


    Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons met allerlei geestelijke zegen in de hemelse gewesten gezegend heeft in Christus.
    Hij heeft ons immers in Hem uitverkoren vóór de grondlegging der wereld, opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor zijn aangezicht (Ef. 1: 3 en 4)


Paulus is dus heel precies in zijn woorden waarmee Hij God omschrijft bij zijn lofuiting: de God en Vader van onze Here Jezus Christus. Daarover schreven we de vorige keer. Nu gaat hij geïnspireerd door de Heilige Geest ook heel precies alle zegeningen opsommen. Alle redenen voor onze lof aan God. Die strekken zich dus uit tot aan vers 14, het einde van deze lange zin (vs 3-14).

Gezegend in Christus


Van die zegeningen zegt Paulus, dat ze geestelijk zijn. Geestelijk staat tegenover vleselijk. Het zijn goddelijke geestelijke geschenken die tegenover zondige aardse vleselijke rijkdom staan. Dat wil niet zeggen dat onder die geestelijke zegen geen gewone aardse of materiële zaken vallen. Denk aan de zegen van een huwelijk in de Here. Aan de zegen van kinderen. Ook ons dagelijks brood, ook het juiste bewerken en genieten van de schepping is daarbij betrokken. Die zijn zegeningen wanneer ze als Gods gaven gebruikt worden tot Zijn eer. En ze heten geestelijk omdat de Heilige Geest ze ons toe-eigent. Het is allerlei geestelijke zegen: zegen van allerlei soort. Niets wordt er buiten gelaten van wat de Geest ons schenkt om in Gods Koninkrijk te werken.
Die zegen is, zo staat er, in de hemelse gewesten. Dus daar waar God en Christus is, daar liggen al onze schatten, onze gaven opgetast. Dat betekent: ze komen van God en Christus die in de hemel zijn. En ook: ze hebben hemelse waarde, omdat ze bestemd zijn voor het Koninkrijk der hemelen. Ook al mogen we ze hier op aarde ontvangen, en zelfs al zijn ze soms van materiële aard, ze hebben een hemelse afkomst. Het zijn gaven van Boven. Gaven die God en Koning Christus geven aan allen die burgers zijn van het Koninkrijk der hemelen.
Dan zegt Paulus nog: God zegent ons met die zegeningen ‘in Christus’. ‘In Christus’ is het sleutelwoord van heel dit loflied. Dat komt steeds weer terug. Bij elke nieuwe gedachte wordt weer verwezen naar het feit dat ook dàt geschenk een zegen is ‘in Christus’. We mogen het ook zo zeggen: Christus Zèlf is de zegen van God. Hij in eigen Persoon. Het is alleen en uitsluitend Zijn verdienste, dat wij al Gods zegeningen krijgen. En ieder, die in Hem is ingelijfd mag delen in wat Hij heeft verdiend. In Christus, dat is in zijn gemeenschap. Het duidt ook aan wie wij zijn als christenen, en hoe rijk we zijn.

Uitverkiezing


Dat gaat Paulus nu vanaf vers 4 nader uitleggen. Hij, dat is: God de Vader, heeft ons immers in Hem, dat is weer: in Christus, uitverkoren vóór de grondlegging der wereld.
Als je van één geloofsstuk zou zeggen, dat de mensen het maar moeilijk vinden, misschien zelfs dor en droog en theoretisch, dan is het wel de leer van de uitverkiezing. Maar hier wordt de uitverkiezing toch als eerste genoemd van een grote reeks rijke hemelse zegeningen! En beslist niet als een intellectueel discussiestuk. Maar als het begin van al Gods genade voor ons. Als de eerste daad van Gods genadig handelen met ons. Dit is beslist geen droge zakelijke informatie. Het gaat om Gods handelen met ons! Om zijn genadige keuze en liefdevolle verkiezing van ons. Hij heeft ons immers uitverkoren! Vóór de grondlegging der wereld, dat is vóór de schepping van hemel en aarde. Hij verkoos in Zijn vrijmachtig welbehagen ons uit. Uit de mensen die nog geboren moesten worden. Hij koos de zijnen uit terwijl er nog geen aarde was en geen mens geschapen was. Hij deed dat terwijl niets en niemand Hem daarbij beïnvloedde. Het was alleen Zijn welbehagen, Zijn goddelijke lust, Zijn eigen keus. Daarbij wist God in Zijn almacht toen wel al van de noodzaak van verzoening en verlossing. Want Hij verkoos ons, zo staat er nadrukkelijk, in Hèm, dat is in Christus, in Zijn eniggeboren Zoon. Dat wil zeggen dat God ons toen al in genade uitkoos temidden van mensen die in zonden zouden leven. En dat betekent dat Hij ook Zijn Zoon toen al had bestemd tot onze Middelaar. Vóór de grondlegging der wereld. Dat is voor ons een groot mysterie, dat de Here aan ons openbaart. Om ons te tonen Zijn liefde en Zijn genade, waar heel ons leven en heel onze toekomst van afhangen. Waar wij zelf niets aan hebben kunnen doen of toedoen. God laat hier in Zijn hart zien, wanneer Hij ons verkiest en Zijn Zoon tot onze redder aanwijst.

Heiliging


Maar wat was en is nu het doel daarvan? Het is opvallend dat hier nu niet als eerste staat: ons behoud, onze redding. Maar wat hier staat als doel wijst eerst op de HERE God Zelf. Opdat wij heilig en onberispelijk zouden zijn voor Zijn aangezicht. Dat betekent dus opdat wij op Hèm gericht zouden zijn. Opdat wij voor Hem kunnen bestaan en Hem welbehaaglijk zouden zijn. Opdat wij bij Hèm zouden horen en Zijn eigendom zouden zijn. Heilig: als een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie. Onberispelijk en onbesmet. Onbesproken kinderen Gods te midden van een ontaard en verkeerd geslacht (Fil. 2:15).
De Here wil zich weer verlustigen in Zijn Schepping en in de mensen die Hij als Zijn beeld heeft geschapen. Hij wil ze brengen naar de eeuwige sabbat. Als mensen die dan volmaakt zullen zijn zoals Hij Zelf volmaakt en heilig is. Daartoe gaf Hij in zijn ondoorgrondelijke liefde Zijn Zoon als Middelaar om de uitverkorenen te verzoenen, en te heiligen. Christus’ Geest werkt dat in hen zodat zij nu al heilig genoemd mogen worden. Zo had Paulus hen hier ook aangesproken: de heiligen en de gelovigen (vers1). God werkt in zijn uitverkorenen naar Zijn doel toe: dat zij als een heilige en onberispelijke bruid eens voor Zijn aangezicht zullen staan.

Dat houdt dan ook voor ons deze levensopdracht in: de Here wil dat wij in ons leven dan ook in de gezindheid van zijn Geest leven. Hij wil dat wie heilig is, nog meer geheiligd worde (Openb. 22:11). Naar ons uiterlijk, maar vooral naar ons innerlijk. Niet naar de norm van de mensen, maar naar de norm van Gods Woord. Hij wil dat wij jagen naar de heiliging, zonder welke niemand de Here zal zien (Hebr. 12:14). De Here wil ons voor Zich hebben. Helemaal. Nu al. Dat is steeds het doel geweest vanaf de grondlegging der wereld. Zo verkoos Hij Abraham, de vader van alle gelovigen en sloot Hij Zijn verbond met hem: Ik ben God, de Almachtige, wandel voor mijn aangezicht, en wees onberispelijk (Gen. 17:1). Dat was de eis van het verbond. Dat is nog steeds de eis van Gods verbond met ons in Christus. Dat is Zijn wil, Zijn welbehagen. Daarin is Zijn liefde zichtbaar.
Dat heilig zijn en dat onberispelijk zijn moet van onze kant wel in liefde zijn. De Here verkoos ons in de Zoon van Zijn liefde, Hij wil ons ook in liefde. De woorden “in liefde” van vers 5 kunnen taalkundig ook goed slaan op vers 4, en worden door meerdere uitleggers liever bij vers 4 betrokken in deze doorgaande zin. God vraagt geen farizees wetticisme. Hij wil een hart dat naar Hem uitgaat in liefde. Dat bewerkt Christus en zijn Geest.
Wat een rijkdom!
(wordt vervolgd)