We hebben in de loop van dit jaar enkele keren aandacht gegeven aan de vragen waar de islam ons voor stelt. Nu heeft sinds vorig jaar september de Vrije Universiteit in Amsterdam een bijzonder hoogleraar die zich met deze vragen bezig houdt. Hij is van mening dat de islam christenen uitdaagt, in allerlei opzichten. Zijn leeropdracht is dan ook: de kerk in de context van de islam. We willen in enkele artikelen iets doorgeven uit de rede die hij ter gelegenheid van de aanvaarding van zijn ambt heeft gehouden.
Bernhard G. Reitsma (1965) is theoloog. Hij heeft ongeveer acht jaar namens de Gereformeerde Zendingsbond in Libanon gewerkt. Daar was hij docent aan enkele theologische onderwijsinstellingen. Hij schreef onder meer een reeks bijbelstudies over de brief van Paulus aan de Romeinen, onder de titel Romeinen: De kracht van Gods genade (2001). De uitleg van de hoofdstukken 9-11 uit deze brief speelt weer een belangrijke rol in zijn in 2006 verschenen boek Wie is onze God? Arabische christenen, Israël en de aard van God. Hierin bespreekt hij onder meer de vraag of Israël vandaag nog steeds het volk van God is, en wat we aan moeten met het feit dat zoveel Joden zijn teruggekeerd naar het land van hun vaderen en daar in 1948 de staat Israël hebben gesticht.
Op basis van zijn gebleken kennis en bekwaamheid is hij nu dus tot hoogleraar benoemd. (Dat hij bijzonder hoogleraar is, wil zeggen dat zijn salaris uit een speciale kas komt, in dit geval die van de gelijknamige stichting.) De titel van zijn rede was: De kerk in de context van de islam: macht of minderheid. Hij voegde er een ondertitel aan toe: “Over de betekenis van Joh. 18:36 voor de houding van de kerk ten opzichte van de islam.” Centraal staat dus zijn uitleg van deze tekst. Daar zullen we dan ook aandacht aan geven. Maar zijn bespreking van dit Schriftwoord geeft Reitsma meer diepgang door eerst iets te vertellen over een geschrift uit de periode rond 700, toen de islam zijn eerste succesvolle veroveringen boekte: de Apocalyps van Pseudo-Methodius.Hetgeen weldra moet geschieden ...
Dit geschrift is er een van het soort dat zich bezig houdt met het einde der tijden. Zulke geschriften werden alle eeuwen door geschreven, tot op de dag van vandaag toe. En niet alleen door theologen. In onze dagen kennen we ook romans en films die dit onderwerp uitwerken. In dit verband valt dan al gauw het woord apocalyps of apocalyptisch. Sommige lezers zullen zich het Griekse woord apokalyps ook herinneren in verband met de Openbaring van Johannes. En dan zijn we meteen bij een belangrijke betekenis van dit woord: er wordt iets onthuld over de toekomst. In Openbaring 1:1 lezen we immers: “Openbaring (apokalypsis) van Jezus Christus, welke God Hem gegeven heeft om zijn dienstknechten te tonen hetgeen weldra moet geschieden ...
Wie dit woord in een woordenboek opzoekt, ziet behalve een verwijzing naar de Openbaring van Johannes waarschijnlijk ook betekenissen die te maken hebben met ondergang en algehele ontreddering. Dat is natuurlijk terecht als het gaat om bepaalde onderdelen van het laatste Bijbelboek. Maar op zichzelf heeft het Griekse woord daar niets mee te maken. Het gaat eigenlijk alleen om iets wat verborgen was en nu bekend wordt gemaakt, geopenbaard wordt. Zo lezen we in Lucas 10:21 de volgende uitspraak van Jezus: “Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen heb, doch aan kinderkens geopenbaard. En de apostel Paulus schrijft in Romeinen 1:18 over de toorn van God die zich openbaart over alle goddeloosheid en ongerechtigheid. Dus bij dit woord is niet altijd de toekomst direct in beeld, laat staan het einde van de wereld. Maar dat is wel de betekenis waar het hier over gaat.
Het spreken over de toekomst, en dan met name het wereldeinde, blijft in de Bijbel niet beperkt tot de Openbaring aan Johannes. Andere Nieuwtestamentische voorbeelden zijn de redes van de Here Jezus over ‘de laatste dingen’ in Matt. 24, Marc. 13 en Luc. 21, terwijl ook de apostel Paulus bij voorbeeld in 1 Kor. 15 en in 2 Thess. de toekomst op het oog heeft.
Er zijn ook voorbeelden uit het Oude Testament te noemen. We noemen hier alleen de hoofdstukken 38 en 39 van Ezechiël en de tweede helft van het boek Daniël, maar ook bij andere profeten komen de laatste dingen aan de orde. De Bijbel biedt dus heel veel. Ondanks dat zijn er de eeuwen door altijd mensen geweest, en ze zijn er in onze dagen nog, die graag over de toekomst willen spreken buiten de Schrift om. Geschriften die hierover handelen werden al in het Jodendom geproduceerd. Ook in de eerste eeuwen van de christelijke kerk en de middeleeuwen vinden we ze terug. En nog in onze dagen komen we het chiliasme, de leer van het duizendjarig rijk, overal tegen. Zulke geschriften leiden ons op verkeerde wegen. Daarom moeten we onderscheiden tussen ware en valse apocalyptiek. Het geschrift waarover professor Reitsma sprak, valt onder deze tweede categorie, die van de valse apocalyptiek.De “Openbaring” van “Methodius”
De schrijver van deze Apocalyps, een Syriër, verschuilt zich achter de naam van Methodius, een bisschop uit Lycië in Klein-Azië, die vier eeuwen vòòr hem leefde, en rond 310 is gestorven. Daarom wordt hij Pseudo-Methodius genoemd, het voorvoegsel pseudo maakt duidelijk dat de schrijver niet is die hij voorgeeft te zijn. Maar hij maakt gebruik van het feit dat deze bisschop Methodius in Syrië goed bekend stond. Ook diens opvattingen over het duizendjarig rijk komen de schrijver goed van pas. Door deze naam te gebruiken, wil de schrijver de indruk wekken dat deze bisschop al lang van te voren heeft geprofeteerd over de gebeurtenissen die in de zevende eeuw plaatsvonden en dat zijn voorspellingen al beginnen uit te komen.
De schrijver heeft daarmee natuurlijk goede bedoelingen. Veel christenen waren bij de veroveringen door de Arabieren tot de islam overgegaan. Pseudo-Methodius wil de christenen in zijn omgeving waarschuwen, zich niet zomaar aan de islam over te geven. Daarop is zijn profetie gericht. We geven hier enkele gedachten door uit deze “Openbaring” van “Methodius”, op basis van de samenvatting die Reitsma in zijn rede geeft.
Naar het oordeel van “Methodius” zijn de veroveringen door de islamitische Arabieren het oordeel van God over een zondig christendom. Reitsma merkt in een noot op dat het speciaal de zonden op seksueel gebied zijn, die aanleiding zijn voor het oordeel.
Om dit oordeel een plaats te geven, komt de schrijver met een beschouwing van de gebeurtenissen in zijn dagen, die sterk aanleunt tegen de profeet Daniël. Hij maakt namelijk gebruik van het begrip ‘jaarweken’, dat we vinden in Daniël 9. Gereformeerde uitleggers houden zich bij dit hoofdstuk in de regel aan een uitleg waarbij de geschiedenis van het Joodse volk wordt beschreven tot op Christus, zijn verwerping door de Joden en de straf daarover. Pseudo-Methodius past de profetie echter toe op zijn actuele situatie. Een voorbeeld: In Daniël 9:27 lezen we dat het verbond in de tiende week voor velen zeer zwaar zal worden. Deze verzwaring slaat volgens “Methodius” hierop, dat de moslims de christenen zullen gaan verdrukken. Ook zullen zij hen bespotten omdat zij niemand hebben die hen komt helpen of bevrijden.
Maar “Methodius” heeft de oplossing: hij voorzegt dat de keizer – de christelijke keizer die op dat moment in Byzantium, het tegenwoordige Istanboel zetelt - een einde zal maken aan de tirannie. Hij zal de Arabieren vernietigend verslaan en het christelijke keizerrijk in ere herstellen, met Jeruzalem als hoofdstad en middelpunt. De moslims zullen het dan nog veel zwaarder krijgen dan de christenen onder de islam. “Methodius” wil maar zeggen: Overgaan tot de islam brengt geen werkelijke bevrijding. Het is beter om nu te volharden onder de druk van de islam, dan straks nog veel zwaarder te worden verdrukt.
Bij het herstelde keizerrijk denkt de schrijver aan het rijk van de eindtijd. “Het zal in de wereld een tijd zijn van rust en vrede, die gevolgd wordt door een korte periode waarin de volkeren uit het noorden die vrede nog eenmaal wreed verstoren. Dan zal de keizer zich in Jeruzalem zetelen en wordt de antichrist geopenbaard, waarop de keizer zich op Golgotha zal opstellen, het kruis zal oprichten op de plaats waar Jezus gekruisigd is, zijn kroon aan het kruis zal hangen en het Koninkrijk zal overgeven aan God, de Vader.” Tot zover de samenvatting van Dr. Reitsma.De actualiteit van Pseudo-Methodius
Ook al moeten we dit geschrift rekenen tot de valse apocalyptiek, dat wil niet zeggen dat er geen waarheidselementen in zitten. Er is ongetwijfeld overeenstemming met de Bijbelse boodschap in dit opzicht, dat Gods oordeel komt over een afvallig christendom. Die boodschap is niet veranderd, en is nog steeds actueel. Maar het maakt wel verschil hoe deze wordt gebracht. En hier staat zij zoals zo vaak in het kader van een eindtijdprofetie waarbij de fantasie van de schrijver heerst over de Schrift. Dat blijkt vooral uit wat de schrijver zegt over de keizer van het Byzantijnse Rijk en zijn functie bij de bevrijding van de islam.
Er wordt in deze Apocalyps namelijk een rechtstreekse verbinding gelegd tussen de keizer en Christus. In 1 Kor. 15:24 wordt van Christus gezegd dat als het einde daar is, Hij het koningschap overgeven zal aan de Vader. Bij “Methodius” is het echter de keizer die zijn macht overdraagt aan God. De keizer is hier dan ook de plaatsvervanger van Christus op aarde. Hiermee heeft de schrijver een christelijke tegenhanger gecreëerd van de kalief.
De islam pretendeert dat door de leer van Mohammed het joodse en het christelijke geloof zijn achterhaald. Dat betekende dat er niet alleen een nieuwe godsdienst kwam. De islam bracht ook een nieuwe visie op de staat en de samenleving. Daarom was er ook een wereldlijke leider nodig, de kalief. Deze islamitische kalief, de opvolger van Mohammed, werd beschouwd als door Allah te zijn gezonden. Hij neemt de plaats in van de christelijke keizer, nu het joodse en het christelijke geloof tot het verleden behoren.
We schreven eerder in ons blad over de donkere bladzijden in de kerkgeschiedenis waarin de koppeling van geestelijke en wereldlijke macht niet bepaald gunstig was voor de trouwe kerk en de ware gelovigen. Hierbij kunnen we denken aan de Roomse kerk, maar ook aan de Nederlandse Hervormde kerk in de negentiende eeuw en de lutherse landskerken in Scandinavië. Het blijkt ook bij deze Pseudo-Methodius als een vanzelfsprekende, hoopgevende zaak te worden voorgesteld.
Deze voor velen vanzelfsprekende koppeling van geestelijke en aardse macht raakt echter aan de actualiteit. Zo kwam bij de gevangenneming van de voormalige Bosnisch-Servische leider Radovan Karadzic nog eens de wonderlijke band ter sprake die er in Servië is tussen kerk en staat. Christenen moeten het echter niet verwachten van aardse machten die het zouden kunnen opnemen voor het christelijk geloof tegenover de islam. Ook niet van politieke partijen die zeggen op te komen voor “de joods-christelijke traditie”, alsof die los verkrijgbaar is.
Reitsma gaat in het tweede deel van zijn rede nader in op dit punt, de koppeling van de geestelijke aan de wereldlijke macht. Hij neemt daarvoor zijn uitgangspunt in Christus’ belijdenis tegenover Pilatus in Johannes 18:36: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.”
We hopen daar een volgende keer op terug te komen.