De Open Brief en wij (2)


De Open Brief vroeg ruimte om op basis van de leer der apostelen en profeten ánders te spreken dan de belijdenisgeschriften van de Gereformeerde Kerken doen. En stelde daarmee die belijdenisgeschriften zelf ter discussie. Dat gebeurde in het kader van een sympathiebetuiging aan een scheurkerk, de Tehuis-Gemeente in Groningen. Alleen al om die reden was wantrouwen gerechtvaardigd. Een wantrouwen dat bevestigd wordt als we zien dat bij de ondertekenaars van deze brief 'vrijmaking’ nog slechts als een daad van persoonlijk geloof wordt gewaardeerd. Zeker niet als een kerkhistorische gebeurtenis waarin we gelovig de leiding van de Heer van de kerk herkennen. Het spreekt vanzelf dat er dan ook anders wordt gedacht over de gevolgen. Een persoonlijke opvatting is voor anderen niet bindend; wie echter de Heer van de kerk heeft gezien, wil anderen meenemen, achter Hem aan.

Doorgaande reformatie


In wat de Open Brief over het z.g. vrijmakingsgeloof zei, bleek al duidelijk dat men afstand wilde nemen van het leven van voortgaande heiliging, in overeenstemming met de belijdenis. Het is immers door het heiligende werk van de Geest in ons leven, dat wij de weg vinden naar de kerk die zich in waarheid – en met vreze en beven – Kerk mag noemen? Welnu, het is de leiding van dezelfde Geest die de in de Kerk samengebrachte kinderen Gods ertoe brengt niet alleen individueel maar ook gezamenlijk – georganiseerd – in deze samenleving op te treden, alle mensen ten goede.
Na de Vrijmaking was er een heilige onrust gevaren in alle organisaties die waren gebouwd op de schijn-heiligheid van het: ‘kerkelijk verdeeld, maar christelijk samen’. De reformatie in de kerk zette zich dóór in het politieke en maatschappelijke leven en in het onderwijs! Ook tegen deze ‘doorgaande reformatie’ verzetten zich de schrijvers van de Open Brief. Daarmee gaven ze stem aan de onvrede die er bij een belangrijk deel van het gereformeerde volk al jaren bestond. Terugblikkend op de jaren na de Vrijmaking beschrijven zij, enigszins ironisch, de ‘gangbare mening’ als volgt:

    Want in deze twintig jaar ging het van reformatie tot doorgaande reformatie. Vanuit de schoot der zuiver gehouden kerkgemeenschap mocht weer léven opbloeien, dat alleen het recht heeft om Christelijk, ja Gereformeerd te heten. En binnen goed georganiseerde kaders mocht dit veilig gesteld worden voor de toekomst.


De Open Brief verwerpt dit streven echter, in één adem met het ‘vrijmakingsgeloof’. En neemt daarmee afstand van een belangrijk aspect van de heiliging zoals de gereformeerden dat door schade en schande hadden leren verstaan.

Doordravers en scherpslijpers


Nu moet worden erkend dat er zoiets als heiligingskramp bestaat. Dan móet er van alles. In dit geval zou dat uit kunnen komen in een krampachtig bezig zijn met gereformeerde organisaties, ongeduld met hen die daar nog niet aan toe zijn, en die door dat ‘doordraven’ worden afgeschrikt. En er zullen er na de Vrijmaking zeker geweest zijn, die van hun broeders en zusters dingen eisten die deze (nog) niet konden opbrengen. Daar deden zij verkeerd aan. Zij hadden meer geduld moeten hebben.
Maar het is wel van belang, hier goed te blijven onderscheiden.
Er zijn christenen die ergens nog niet aan toe zijn. Die nog maar net beginnen te wandelen op de weg van de heiliging waar ze door hun bekering op zijn gezet. Maar die wel begeren verder te komen en zich graag laten onderwijzen. Broeders die wel voor ‘doordravers’ en ‘scherpslijpers’ worden gehouden, kunnen vaak veel geduld hebben met iemand die luisteren en leren wil. Zij kunnen veel beginners-kortzichtigheid verdragen.
Er zijn ook christenen die meteen de hakken in het zand zetten wanneer hun Schriftuurlijke roeping ter sprake wordt gebracht. Bij voorbeeld om zich bij de Kerk te voegen. Of om elkaar in het openbaar optreden tot steun te zijn en vanuit de gemeenschap der heiligen één lijn te trekken. Bij hen is er een tegenzin om zich in deze geest te laten onderwijzen. Zij beminnen de vrijblijvendheid, en willen uiteindelijk helemaal niet mee op die weg van voortgaande reformatie van het leven, om te beginnen van hun eigen leven. Is het verwonderlijk als er binnen de gemeente teleurgesteld op zo’n houding wordt gereageerd?
En dan waren er in de kerkgemeenschap ook, die zich niet maar vrijblijvend opstelden, maar die de verkeerde kant op draafden! En hun kwam de Open Brief een hart onder de riem steken! De verontwaardiging die dat opriep, werd misschien niet altijd even tactvol geuit, maar had een goede grond.

De generale synode van Amersfoort (1967)


Tegenover het onverstand van sommigen – dat we niet goedpraten – stelde de Open Brief een afstandelijke veroordeling van hen die hun belijdenis concreet wilden maken, en uiteindelijk een verloochening van die belijdenis zelf.
Dit is gelukkig door meerderen scherp gezien. Het leidde ertoe dat de Drentse afgevaardigden naar de generale synode die in 1967 in Amersfoort bijeenkwam, van hun particuliere synode een daarop gerichte instructie meekregen.
Deze hield in

    dat deze afgevaardigden, wanneer de noodzaak daartoe zich voordoet, onmiddellijk na de betuiging van instemming met de inhoud der belijdenis door de afgevaardigden der generale synode, aan de orde zullen stellen, dat de generale synode de betuiging van instemming met de inhoud der belijdenis niet zonder meer kan aanvaarden van die leden der voornoemde synode die in publieken geschrifte het geheel van de belijdenis disputabel stellen en/of artikelen en stukken der leer weerspreken en loochenen.


Deze instructie kwam in behandeling en leidde ertoe dat Ds. B.J.F. Schoep van Amstelveen, de voornaamste opsteller van de Open Brief, niet als lid van deze synode werd toegelaten. Zij sprak in verband hiermee uit:

    Dat er een onaanvaardbare tegenstrijdigheid bestaat tussen enerzijds de instemming met de belijdenis der kerk, door Ds. B.J.F. Schoep ter vergadering betuigd, en anderzijds de inhoud van de Open Brief aan de zgn. Tehuis-Gemeente in Groningen, waarvoor ds. Schoep door zijn ondertekening de verantwoordelijkheid aanvaardde.


Het gevolg was een brede beweging in de kerken die ertoe leidde dat zij die de besluiten van de synode in deze zaak niet als bindend wilden aanvaarden, buiten het verband van de Gereformeerde Kerken kwamen te staan. De zaak werd opnieuw aan de orde gesteld op de volgende generale synode, die van Hoogeveen 1969-’70. Deze zag echter geen aanleiding, de besluitvorming van haar voorgangster op de hiermee samenhangende punten te herzien.
De ‘buitenverbanders’ zijn zich later de Nederlands Gereformeerde Kerken gaan noemen. Zij zoeken hun identiteit nog steeds in een losse band aan elkaar en een losse binding aan de belijdenis.

Geveegd en op orde


De in 2002 overleden Ds. J.O. Mulder, een van de ondertekenaars van de Open Brief, werd in 1993 door het Nederlands Dagblad geïnterviewd. Hierbij herhaalde hij nog eens dat hij geen spijt had van zijn ondertekening. Hij zei toen onder meer:

    Ik vind nog steeds dat in die brief goede dingen staan. Je ziet trouwens de laatste tijd soms ook in vrijgemaakte kring, dat bepaalde zaken benadrukt worden waarvoor ook de Open Brief aandacht vroeg.


Dat had Ds. Mulder goed gezien. Tien jaar later, rond 2003, was het nog duidelijker. Wie toen in de Gereformeerde Kerken om zich heen keek, zag dat alles wat in de jaren zestig nog werd veroordeeld, grif werd aanvaard.
De verachting van de Vrijmaking als een werk van de Here was algemeen geworden.
De afbraak van het gereformeerde organisatieleven was vrijwel voltooid.
Het ‘ware- en valse-kerk-denken’ was vergruizeld, zoals een van de hoogleren aan de Theologische Universiteit blijkens een krantenverslag tevreden constateerde.
Er werd geroepen om een nieuwe belijdenis. Het hardst door hen die de bestaande belijdenis op kritieke punten niet meer wensen te honoreren!
Het was een situatie die sterk deed denken aan de gelijkenis die de Here Jezus vertelt in Mattheüs 12:43-45:

    Zodra de onreine geest van de mens is uitgevaren, gaat hij door dorre plaatsen om rust te zoeken, maar hij vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis, waar ik ben uitgevaren; en als hij komt, vindt hij het leegstaan [en] geveegd en op orde. Dan trekt hij heen en neemt zeven andere geesten mede, bozer dan hijzelf; en zij komen binnen en wonen daar. En het wordt met die mens in het einde erger dan in het begin. Alzo zal het ook gaan met dit boze geslacht.


De geest die de ‘helse machine’ - zoals de Open Brief wel is genoemd – aandreef, leek na de generale synode van Hoogeveen definitief verjaagd. Er klonken tevreden geluiden op in de kerken. Eindelijk was de rust weergekeerd, en kon er worden begonnen aan een ongestoorde verdere opbouw van het gereformeerde leven. Maar de werkelijkheid was anders. Na dertig jaar moesten we constateren dat de geest van de opstand blijkbaar al snel was teruggekeerd. Hij vond in de kerken die naar zij meenden bewaard waren gebleven bij het Woord, ruimte genoeg ook voor de zeven andere geesten in zijn gevolg, bozer dan hijzelf. Zodat het met die kerken tenslotte erger was geworden dan in het begin.

Wat ging er mis?


We haalden zojuist een gedeelte uit het evangelie van Mattheüs aan. Woorden waarmee de Here Jezus zijn hoorders, en ook ons, erop heeft willen wijzen dat een bekering die niet het hart raakt, ons noodlottig kan worden. In de gelijkenis draait het om een ‘mens’ van wie de onreine geest is uitgevaren. De gelegenheid die hem daarmee geboden wordt, moet hij aangrijpen. Hij moet vol worden van de Heilige Geest en zich voor honderd procent aan de Here toewijden. Maar hetzelfde kan worden gezegd van een gemeenschap van mensen, een volk. In de woorden van H.N. Ridderbos in de Korte Verklaring:

    Dit alles zegt de Here dan voorts met het oog op het gehele volk. In de geschiedenis van dat volk waren perioden van terugkeer aan te wijzen: ook in de ontvangst van de prediking van Johannes en van Jezus’ eigen optreden lag schijnbaar een zekere omkeer. Doch het volk bleef in de bekering halverwege steken. Israëls volksleven mocht dan al een zekere zuivering ondergaan, op zichzelf was dit niet voldoende. Er moest een nieuwe Geest over het volk vaardig worden, de Heilige Geest. Zolang dit niet geschiedde, nodigde het “gereinigde huis” de duivel slechts uit tot een hernieuwd en nog krachtiger optreden.


De toestand waarin de Gereformeerde Kerken waren komen te verkeren, dwong tot zelfonderzoek. De voor iedereen pijnlijke maar onontkoombare vraag drong zich op: wat is er in de Gereformeerde Kerken na de Vrijmaking van 1944 fout gegaan en fout gedaan? Waar bleef de bekering steken? Waarover hebben wij ons te verootmoedigen en schuld te belijden, allereerst tegenover de HERE, de God van het Verbond, maar vervolgens ook tegenover mensen? En de roep klonk: Laten wij ons bekeren!
De weinigen die aan deze oproep gehoor gaven, maakten zich in 2003 vrij van de kerkgemeenschap toen deze definitief bleek te kiezen voor een koers die steeds verder van het Woord van de Here af leidde.
En de vraag die nu op ons af komt, is: Wat hebben wij van de recente kerkgeschiedenis geleerd?