Pinksteren – Feest van de vervulling


Het moet ons opvallen dat in Handelingen 2 enkele malen gesproken wordt van vol (vervulling). De tijd was vervuld (Statenvertaling, Herziene Statenvertaling, in plaats van ‘aanbrak’), mensen worden vervuld, spotters spreken van een tegengestelde vervulling (namelijk met wijn) en daar wordt de vijandschap vervuld. Onder dat aspect willen we nu over het Pinksterfeest schrijven.

Vijftig dagen vervuld


De eeuwen door hebben de Joden heel intensief verlangd naar het Pinksterfeest - elk jaar weer.
Het joodse jaar begon met Pascha - op de 14e van de eerste maand, overeenkomstig het bevel van de HEERE. Dat was het feest van de herdenking van de bevrijding uit het diensthuis Egypte door het bloed van het Lam.
Het was ook het feest van de eerstelingen, namelijk van de eerste oogst, de gersteoogst.
Maar de HEERE stelde in het vooruitzicht dat onder Zijn zegen op dat eerste feest nog weer een feest zou volgen, het Pinksterfeest. Weer een oogstfeest – dankdag voor het gewas, een vrolijk feest (Deut.16:9). En daar moesten zij heel bewust naar toe leven, zei de HEERE. Zij moesten die vijftig dagen aftellen (Lev.23:15v.). De Joden deden dat letterlijk elke dag: vandaag is de eerste dag, zo almaar door, vandaag de 25ste dag - drie weken en vier dagen!
Jeruzalem was dan ook vol Joden, van heinde en verre gekomen, die wekenlang hadden toegeleefd naar deze dag.
De vijftig dagen waren vervuld!

Vaste oogstweken


Wij kennen de uitdrukking uit de Bijbel: toen de tijd vervuld was - de volheid des tijds. Dat was met betrekking tot Pinksteren, de dankdag voor het gewas, echt Gods tijd.
Immers, was dat niet verwonderlijk dat elk jaar, op de gewone door de HEERE vastgestelde tijd, de eerste gerst geoogst kon worden en als eerstelingen aan de HEERE geofferd? En elk jaar, weer of geen weer, was dan zeven weken later de tarwe binnengehaald, als bewijs waarvan tarwebroden geofferd konden worden. De HEERE had beloofd dat er nooit een misoogst zou zijn ten gevolge van grote droogte of door aanhoudende regen, zolang Zijn volk naar Zijn stem zou horen..
Hoe dat zo kon? Omdat de HEERE altijd maar weer aan Zijn volk regen op tijd en ‘vaste oogstweken’ gaf! De profeet Jesaja wijst Israël al op die ‘vaste oogstweken’ als op grote voorrechten in het verbond met de HEERE (Jes.5:24). Dat was de trouw van Zijn verbond. Hij verzadigt Zijn volk in dat land van melk en honing (Psalm 81).
Daarom werd dat oogstfeest tegelijk een feest van het gedenken van het verbond, zoals de HEERE dat op de Sinaï aan Zijn pas verloste volk had bevestigd (Ex.19:1,11; Lev.23:15-16; Num.28:26). De oudtestamentische broeders en zusters herdachten dan ook de wetgeving en zongen de psalmen van dat verbond: 113-118.
Dat was het oudtestamentische Joodse Pinksterfeest.

De Geest van Christus


De vervulling van de verbondsbelofte van de HEERE in elke oogst kreeg zijn bekroning in de vervulling van de beloften van de Here Jezus Christus. Hij had Zijn discipelen uitdrukkelijk beloofd hen niet als wezen achter te laten, maar de Trooster te zenden, de Heilige Geest. Daar moesten zij op wachten. Ze waren eerst, op bevel van de opgestane Heiland, naar Galilea gereisd om daar onderwezen te worden in de Schriften over het geheim van het Koninkrijk: door veel verdrukkingen ingaan!
Toen moesten zij terug naar Jeruzalem, naar Judea. Daar is de Here Jezus Christus opgevaren naar de hemel.
De discipelen gingen in Jeruzalem, ergens in een bovenzaal, wachten op de komst van de Heilige Geest. Wel tellen tot Pinksteren, maar niet weten wanneer de Geest zou komen. Waren zij dan toch wezen?
Wachten - elke dag weer. Waken en bidden. Zonder te weten wanneer. Dan duren tien dagen lang!
Maar toen werd de belofte heerlijk vervuld. Christus kwam weer in de Geest. Hij is opgestaan, ten hemel gevaren, maar met Zijn genade, majesteit en Geest wijkt Hij nooit meer van ons.

En van de Zoon


Belangrijk is wat de kerk in de Geloofsbelijdenis van Nicea belijdt over de verhouding van de Zoon en de Geest (art.11 NGB). Die belijdenis dat de Heilige Geest van de Vader en de Zoon uitgaat betekent dat de Heilige Geest het werk van Christus voortzet, namelijk de prediking van Zijn Woord. Christus heeft immers voor Pontius Pilatus getuigd: “Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik voor de waarheid zou getuigen” (Joh.18:37). En Zijn antwoord aan Johannes de Doper geeft als climax, na de opsomming van Zijn wonderen, dat het evangelie wordt gepredikt (Matt.11:5). De hoofdgedachte van het boek Handelingen wordt op verschillende plaatsen dan ook gekarakteriseerd door de uitdrukking ‘het Woord wies’.
De Oosterse kerken hebben dat belijden niet. Het scheelt maar één woord – in het Latijn is dat ‘en van de Zoon’ maar één woord: filioque. Maar dat ene woord maakt alle verschil. In die Oosterse kerken wordt dan ook het werk van de Geest gezien, niet als de prediking van het Woord dat het hele leven doortrekt en de samenleving saneert - daar wordt het verwacht van het werk van de Geest in de mystiek van sacramenten en ikonen! En dat werkt door in de samenleving. Daar heeft niet het Woord van de Here Jezus Christus heerschappij. Daar was dan ook de voedingsbodem van het communisme!
Maar Christus zegt nadrukkelijk over de Trooster: “Hij zal het uit het Mijne nemen en het u verkondigen” (Joh.16:13-14).
Het is verder door het getuigenis van de Heilige Geest dat wij de Bijbel ontvangen als het Woord van God (NGB. art. 5): De Geest is het, Die getuigt, omdat de Geest de waarheid is (1 Joh.5:6).
Het was dus de Geest van Christus Die op Pinksteren kwam - uitgestort als een overvloedige regenbui op dorstig land.
Zijn werk mag nu zijn om het werk van Christus toe te passen. Als wij gedoopt worden in de naam van de Heilige Geest, verzekert de Heilige Geest ons door dit sacrament ervan, dat Hij in ons wonen wil en ons tot levende leden van Christus wil maken. Want Hij eigent ons toe wat wij in Christus hebben.

Geest en Woord


Het is door het Woord van God dat de Heilige Geest werkt.
Dat was al zo in het Oude Testament. Toen de Heiland na Zijn opstanding aan de Emmaüsgangers verscheen, moesten zij, zonder dat zij Hem herkenden (hun ogen werden ‘bevangen’), aanvaarden de gang van hun Messias, van Wie zij zoveel verwachtten. Hij werkte dat geloof in hen door de uitleg van de Schriften: “En Hij begon bij Mozes en bij al de profeten en legde hun uit, wat in al de Schriften op Hem betrekking had” (Luk. 24:16, 26-27). Dat heeft de Here Jezus Christus na Zijn opstanding ook aan Zijn discipelen gegeven: Hij herinnerde hen aan alles “wat over Mij geschreven staat in de wet van Mozes en de profeten en de psalmen. Hij opende hun verstand, zodat zij de Schriften begrepen” (Luk.24:44-45).
Het hele Oude Testament spreekt van Hem en dat is het werk van de Heilige Geest: Hij gaf “door middel van de profeten vooraf getuigenis van alle lijden, dat over Christus zou komen en van al de heerlijkheid daarna” (1 Petr.1:11). Het is dan ook de Heilige Geest die bij monde van de profeten en de psalmdichters sprak (Hand.4:25).
Trouwens, dat had Christus ook beloofd, toen Hij bij Zijn afscheid zijn discipelen verzekerde dat hij de Trooster zou zenden, Die u alles zal te binnen brengen wat Ik gesproken heb (de evangeliën), in de waarheid leiden (de brieven) en de toekomst verkondigen (de brieven en de Openbaring), Joh.14:26;16:13.
Wij moeten dat in rekening brengen bij de uitlegging van oudtestamentische citaten in het Nieuwe Testament - het gaat dan beslist niet over verkeerd citeren door de Bijbelschrijvers
(bijvoorbeeld uit de Vulgata), maar het is de Heilige Geest Die Zijn eigen woorden uitlegt.
De Heilige Geest werkt de wedergeboorte. Hij doet dat door het Woord (Jak.1:18). Daarbij moeten wij ons ervan bewust blijven dat de wedergeboorte dagelijks gewerkt wordt door het Woord (art. 24 NGB). Nog altijd moet de HEERE voor het Woord de akker van ons hart gereedmaken zodat het zaad er in kan ontkiemen: God opende het hart van Lydia, zodat zij acht sloeg op hetgeen Paulus zei (Hand.16:14). De kerk belijdt dit in de Dordtse Leerregels III/IV 11 over de wijze waarop God de ware bekering in de uitverkorenen tot stand brengt:
“Hij laat het evangelie door middel van de prediking horen en hun verstand door de Heilige Geest zo sterk verlichten, dat zij begrijpen en onderscheiden wat Gods Geest hun wil leren”.
Daarom belijdt de kerk eveneens dat de Zoon van God Zijn gemeente vergadert, beschermt en onderhoudt door Zijn Woord en Geest in de eenheid van het ware geloof (H.C. Zondag 21).
Evenzeer moeten wij er oog voor hebben dat de Heilige Geest door de prediking van het Woord van de HEERE schiftend werkt, omdat dat Woord scherper is dan enig tweesnijdend zwaard en vaneen scheidt en schift overleggingen van het hart (Hebr.4:12).
Het is door de Geest dat de tegenstellingen openbaar worden, in de wereld, maar ook in de kerk. Dat de vuilen nog vuiler worden en die onrecht doen nog meer onrecht gaan doen; maar ook dat die gerechtvaardigd worden nog meer gerechtvaardigd worden en die geheiligd worden nog meer geheiligd worden (Openb.22:11).

Allen vervuld met de Heilige Geest


De apostel Petrus wijst er in zijn toespraak op dat toen vervuld werd wat door de profeet Joël gesproken was, namelijk dat in de laatste dagen de HEERE van Zijn Geest zal uitstorten op alle vlees: zonen en dochters, jongelingen en ouden, dienstknechten en dienstmaagden – zij zullen allen profeteren (Joël 2:28-32).
Het is ook de vervulling van de verzuchting van Mozes: och, dat zij allen profeten van de HEERE waren!
Het evangelie gaat de wereld in en ook heidenen mochten voortaan worden ingelijfd bij het volk van God en de naam van Sions kinderen dragen.
Nu lezen wij in Handelingen 2: zij werden allen vervuld met de Heilige Geest en begonnen met andere tongen te spreken, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken. De vraag komt dan op: is dat een voorwaarde vandaag om je christen te mogen noemen? Bij verschillende Pinkstergroepen wordt iemand alleen als echte, volle christen erkend wanneer hij of zij in tongen kan spreken en genezingswonderen kan doen. Want, zeggen zij, wij mogen niet gering denken van de Heilige Geest, Die ook vandaag nog Zijn bijzondere gaven kan uitdelen. Hoe moeten wij daarover oordelen?
Wat is het belijden van de kerk overeenkomstig de Schriften?
Wij worden christenen genoemd, omdat wij door het geloof deel hebben aan de zalving van Christus. Hij is immers met de Heilige Geest gezalfd tot onze hoogste Profeet en Leraar, tot onze enige Hogepriester en tot onze eeuwige Koning. Ook wij zijn gezalfden, namelijk om als profeten Zijn naam te belijden, als priesters onszelf als levend dankoffer aan Hem te offeren, en als koningen in dit leven met een vrij en goed geweten tegen de zonde en de duivel te strijden.
Wij spreken dan van het ambt van de gelovigen.
Als er ambtsdragers worden bevestigd wordt de HEERE gedankt dat Hij ons broeders geschonken heeft die met uw Geest vervuld zijn!
De Heilige Geest, Die Gods kinderen zalft, zegt Zelf door middel van de apostel Johannes, dat álle gelovigen Zijn zalving hebben en dat zij állen weten (1 Johannes.2:12). Zij hebben alle schatten van wijsheid en kennis (Kol.2:3); die de HEERE zoeken, verstaan alles (Spr.28:5b).
Dat is dus niet alleen een voorrecht voor sommige bijzondere ‘volle’ christenen!
Wie denkt eraan dat de smaad om Christus´ wil, de vervolging, betekent een deel hebben aan de Geest van de heerlijkheid: “Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust” (1 Petr.4:14)? En wie staat er bij stil, dat het een voorrecht is dat de HEERE ons waard acht om Christus´ wil smaad te lijden, ja dat we het zelfs louter vreugde moeten achten, (Jak.1:2), een charisma, een genadegave (Filipp.1:29)?

Een volgende keer schrijven we D.V. verder over de gaven van de Heilige Geest. En ook over het volwassen worden van de kerken van Christus.

Tot zover genoeg om dankbaar verder te gaan als christenen, gezalfden, in ons aller ambt als gelovigen. De HEERE troost ons in onze zwakheid ermee dat Hij Zelf door Zijn Geest ons in de wereld stelt als Zijn getuigen in woord en daad.