Belijdenis doen
Vorige week schreven we er al over: er is binnenkort weer gelegenheid om in het openbaar het geloof te belijden! Daarom willen wij er in De Bazuin aandacht aan besteden. Wat is dat eigenlijk: je geloof belijden?
De vorige keer hebben we de eerste vraag van het formulier voor geloofsbelijdenis behandeld. In dit artikel zullen we de overige vragen kort langs gaan. Is belijdenis doen alleen maar een belijden van de leer, of ook van je eigen geloof? Kunnen wij eigenlijk wel zeggen dat we de Here willen lief hebben? En waarom alleen maar een 'ja'. Is dat niet wat zuinig? Dit en meer, in het onderstaand artikel!
Geloven
Als je dé leer van de verlossing belijdt, dan weet je waar behoud te zoeken en te vinden is.
Maar dat betekent niet automatisch dat je van je zelf ook gelooft: ik word behouden. Je kunt zeggen: “kijk, daar is de reddingsboei.” Maar tegelijk denken: “is die niet te ver van mij vandaan? Is dat niet te hoog gegrepen?” Dat is het verschil tussen de eerste en de tweede vraag van het formulier. In de eerste vraag belijd je de weg tot het behoud. In de tweede vraag belijd je dat ook jijzelf die weg wilt gaan. Want in de tweede vraag staat: “gelooft u Gods verbondsbeloften, waarvan u in de doop het teken en zegel ontvangen hebt?” De beloften heb je. Die zijn voor jou en die waren al voor jou toen je net bestond. De vraag is: neem je die beloften aan? Geloof je dat God jou dat belooft? Loop jij op die weg van Gods belofte? Het geloof is hier het volledig aannemen van Gods Woord, daarop vertrouwen. “Ja, mijn zonden zijn mij vergeven, om Christus’ wil!” Eigenlijk zeg je dus: “de leer, waarop ik bij vraag één ‘amen’ zei, daar wil ook ik uit leven.”
De tweede vraag (geloof je de verbondsbelofte?) heeft de eerste vraag (belijd je de leer tot verlossing) als inhoud. Die twee moeten daarom bij elkaar gehouden worden. Als je het los van elkaar trekt dan kan het zijn dat je bijvoorbeeld wel de weg tot het leven zíet, maar dat je niet durft te zeggen: “dat geldt ook voor mij”. Als je dat zegt, dan weet je niet of je zonden wel vergeven zijn. Dan is er twijfel, in plaats van geloof. Daarom moet het tweede erbij als je je geloof wilt belijden: “Uw Woord, Here God, neem ik aan.”
Maar het geldt ook andersom: als je de tweede vraag (over de verbondsbelofte) los ziet van de eerste vraag (de leer tot behoud), dan heeft die verbondsbelofte niet echt inhoud. Want dan zeg je wel dát je gelooft, maar niet precies wát je gelooft.Leven
In de eerste vraag van het formulier kwam de leer van de verlossing naar voren. In de tweede vraag onze reactie op die leer, namelijk of we de belofte geloven. Gods belofte aannemen betekent dat wij helemaal vrij zijn van onze zonden. En wij hebben niets aan de betaling van onze zonden toegevoegd, het staat los van onze daden. Maar onze daden staan er toch ook weer niet los van! Want ons geloof moet ons wel aan het handelen zetten. Ons geloof moet onze tong in beweging zetten, want bij het geloven hoort het belijden (zie het artikel van vorige week). De Here wil dat wij ons niet schamen voor Hem, maar dat wij aan allen laten zien en horen dat wij christen zijn. Dit aspect komt naar voren in de derde vraag. Daar wordt de vraag gesteld: “verklaart u, dat u van harte begeert God de Here lief te hebben en te dienen naar zijn Woord, te breken met de wereldse begeerten, uw oude natuur te doden en godvrezend te leven?”
Als wij in Christus zijn mogen onze zonden met Hem de dood in gaan: betaald en verdwenen. Maar, dan moeten onze zondige daden ook met Christus gestorven zijn. Daarom staat er dat we onze oude natuur moeten dóden. Omdat Christus gedood is. De oude mens moet sterven, de nieuwe mens opstaan. Zoals bijvoorbeeld in 1 Johannes 2 staat (staat ook in de kanttekening van het formulier): Hebt de wereld niet lief en hetgeen in de wereld is. Indien iemand de wereld liefheeft, de liefde van de Vader is niet in hem. Want al wat in de wereld is: de begeerte van het vlees, de begeerte van de ogen en een hovaardig leven, is niet uit de Vader, maar uit de wereld. En de wereld gaat voorbij en haar begeren, maar wie de wil van God doet, blijft tot in eeuwigheid.
Begeren?
Nu denk je misschien: er staat gelukkig 'van harte begéren God lief te hebben', dat is gemakkelijker dan gewoon ‘God lief hebben’. Het hoeft dan alleen maar bij een verlangen te blijven, zonder dat het echt iets uitwerkt in ons leven. Want als ik iets verláng te doen dan hoef ik het niet echt daadwérkelijk te doen. Er is nog wat speelruimte, zo lijkt het. Ik denk dat we dan niet helemaal begrijpen wat er bedoeld wordt. Het ‘van harte begeren lief te hebben’ is namelijk veel scherper en dieper dan het gewoon ‘liefhebben’. Denk maar aan de woorden van onze Here Jezus Christus bij de Bergrede. En ook in het tiende gebod 'gij zult niet begeren'. In de Heidelbergse Catechismus staat daar dan bij 'Dat zelfs de geringste neiging of gedachte die tegen enig gebod van God ingaat, in ons hart nooit meer mag komen, maar dat wij altijd met heel ons hart alle zonden haten en liefde tot alle gerechtigheid hebben.' (Zondag 44) Het gaat om ons hart, de bron van ons leven en verlangen. De HERE wil het hart van zijn volk, Hij wil dat wij naar Hem uitzien en voor Hem leven. Er zit dus absoluut geen speelruimte tussen ‘de hartelijke begeerte lief te hebben’ en gewoon ‘liefhebben’.Hoe moeten we liefhebben?
Ook staat er in de derde vraag bij “naar zijn Woord”. Dat is een kleine toevoeging, maar betekent veel. Want als wij God willen dienen, blijft de vraag nog wel: hoe wil Hij gediend worden. Liefde kan snel ontsporen in egoïsme. Dan zetten we ons eigen verlangen toch nog vooraan. Dan hebben we God misschien wel lief, maar uiten we die liefde, zoals we dat zelf willen. De Schrift zegt echter dat dat eigenlijk niet ware liefde is. De liefde tot God mag zich alleen uiten in de dienst naar zijn Woord. Dat staat bijvoorbeeld duidelijk in 1 Johannes 5: Want dit is de liefde Gods, dat wij zijn geboden bewaren.
. En die kennis krijgen we niet zomaar. Daarvoor moeten we studeren in Gods Woord, om daardoor Hem te leren kennen en zijn wil te leren verstaan. Kennis is broodnodig!
Wij vinden het al vaak heel moeilijk om tegen onze verkeerde daden te vechten. Maar nog moeilijker is het om ons hart echt schoon te maken van de wereldse verlangens. Hoe kunnen we ooit God de Here echt naar zijn Woord dienen? Het derde ‘amen’ zullen we weer moeten besluiten met ons gebed: “vergeef ons onze schulden” en “verlos ons van de boze”. Dan zal het verlangen groeien naar de jongste dag. Dan kunnen we de HERE wél dienen, zoals Hij dat wil.Onderwerping
Tenslotte komt er nog een vierde vraag. Deze lijkt misschien een beetje uit de toon te vallen. De vierde vraag is: “belooft u zich te onderwerpen aan de kerkelijke vermaning en tucht, indien u zich – waarvoor God u genadig beware – in leer of leven misgaat?” Hier lijkt het misschien wel alsof de mooie klanken van de vorige vragen weggestorven zijn. Eerst ging het over geloof en liefde, maar nu over onderwerping aan kerkelijk gezag in vermaning en tucht. Bovendien, hoe kunnen we ons aan mensen toevertrouwen? Het antwoord hierop kan alleen in geloof en vertrouwen van God de Vader zijn en van zijn Zoon Jezus Christus, de Koning van de kerk. Hij heeft immers het ambt ingesteld en Hij wil daardoor zijn kinderen regeren. Als je deze vierde vraag beantwoordt dan stel je je onder de leidende herdersstaf van Christus. Misschien zul je dwalen, zal je in zonde vallen en moeilijk weer overeind komen. Dat kan zeker en is ook gebeurd in het verleden, zoals bij David en Petrus. Maar zelfs in grote zonden waartoe wij in staat zijn laat Jezus Christus ons niet los. Zelfs dan buigt Hij Zich tot ons en wil Hij ons terug roepen. Daarvoor is de kerkelijke tucht bedoeld. Niet om iemand af te branden, maar om te vermanen of te straffen met het doel ons dan terug te roepen tot de dienst aan God de Here. Hier mogen we de zoekende liefde van onze Heiland in zien. Hier komt uit wat we in de vorige paragraaf zeiden: Hij wil ons hart!
En voor de vierde keer moeten we bij dit ‘amen’ zeggen: “Here, bewaar mij en leid mij, buig mijn hart tot onderwerping aan Uw tucht!”Eed
Ons antwoord op al deze vier vragen wordt door ieder die belijdenis doet afzonderlijk gegeven. Uit elke mond moet klinken: ‘amen’. In het begin van het formulier voor de openbare geloofsbelijdenis staat: “U bent verschenen voor God en zijn heilige gemeente”. Daar gelden de regels van het koninkrijk der hemelen, zoals Christus dat zei. Die staan in Mattheus 5:37: Laat het ja, dat gij zegt, ja zijn, en het neen, neen; wat daar bovenuit gaat, is uit den boze.
. Ons antwoord is dus alleen maar ‘ja’, maar het is een eed! Je geeft je woord. Dat doe je in het bijzijn van God en in het bijzijn van Gods gemeente. Daarom zal God je aan dat woord houden. Je hebt beloofd je in de liefdedienst aan Hem te geven. Daar kan je niet van terugkomen. Als je je woord niet houdt en zijn beloften niet aanneemt dan zal zijn verbondsvloek over je komen. Dan zal jouw ‘amen’ zich tegen je keren. Jouw antwoord hier heeft gewicht, het zal blijven bestaan voor God.Zegen
Toch moeten we niet bang worden. Ons ja-woord heeft inderdaad gewicht, en zelf zullen we het nooit kunnen. We zeiden al telkens na elk ‘amen’: dit antwoord kunnen we alleen in gebed waar maken. Alleen in gebed om vergeving en nieuwe kracht kunnen we ons ‘amen’ ook echt ‘waar en zeker’ laten zijn. Niet omdat we zelf ons woord waar maken, maar omdat God dat zal doen! God zal zijn werk in ons afmaken. Hij geeft ons het ‘amen’ van deze belijdenis in de mond, Hij geeft ook dat wij het zullen doen. Dat mogen we zien in de zegen die er na de belijdenis uitgesproken wordt en die voor alle heiligen geldt: in 1 Petrus 5:10 en 11 staat dat Hij ons geroepen heeft en dat Hij ons ook zal volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten. Wie zal dat doen? “De God van alle genade.” Alleen door zijn genade is het mogelijk. Hij legt het ‘amen’ ons in de mond, Hij geeft ons een nieuw hart en het verlangen om Hem te dienen, naar zijn wil. Dit mogen we belijden, omdat de laatste woorden van de zegen zijn: “Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen.”
Wil je verder lezen over dit onderwerp, of zoek je nog een mooi belijdenisgeschenk dan kan ik je het boek van K. Deddens adviseren:
"Antwoord op je doop" met als ondertitel: Een woord ter overdenking aan allen die Heilig Avondmaal gaan vieren. Gedrukt in 1979, ISBN 70058561. Bij het schrijven van deze twee artikelen heb ik van dit boekje dankbaar gebruik gemaakt.