Artikel 1 van de Grondwet voor het Koninkrijk der Nederlanden luidt: “Allen die zich in Nederland bevinden, worden in gelijke gevallen gelijk behandeld. Discriminatie wegens godsdienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht of op welke grond dan ook, is niet toegestaan.” Ons land is dus wel als het land van de gelijke behandeling te typeren.
Dit streven naar gelijke behandeling wordt uitgewerkt op allerlei terreinen: van mannen en vrouwen, van heteroseksuelen en homoseksuelen, van volksgenoten en vreemdelingen. Ze zijn immers allemaal gelijk. Gevallen van ongelijke behandeling – discriminatie – worden onmiddellijk aan de kaak gesteld.
Ook de godsdiensten zijn gelijk. De verschillende behandeling van christendom en islam zou daarom meteen moeten opvallen. Toch wordt er weinig aandacht aan besteed. Daaruit blijkt dat het ene verschil het andere niet is. In een postchristelijke samenleving, die het christendom achter zich heeft gelaten, wordt aan belediging van het christelijk geloof geen groot gewicht meer toegekend.Beledigen mag/mag niet
Zo nu en dan valt er in de dagbladen iets over te lezen. De journalist Joost Zwagerman schreef er vorig jaar september over in NRC Handelsblad. Aanleiding was de ophef rond het jonge PvdA-lid Ehsan Jami, afkomstig uit Iran, en oprichter van een Comité van afvallige moslims. Deze had zich onder meer in een interview in Trouw (23 juni 2007) kritisch uitgelaten over de islam. Zijn activiteiten en uitspraken riepen de vijandschap op van zijn vroegere geloofsgenoten. Hij werd op straat aangevallen en wordt sindsdien beveiligd. Maar zijn uitspraken werden hem ook door ‘vrij denkende’ Nederlanders nogal kwalijk genomen. Jami had volgens hen gekregen wat hij verdiende, en moest maar een toontje lager zingen.
Dat bracht Zwagerman tot de vraag “waarom een afvallige moslim zijn toon moet matigen, terwijl een afvallige christen zijn God rustig mag bekritiseren.” Ter illustratie haalde hij eerst een uitspraak van Jami aan. Deze zei in het genoemde interview onder meer het volgende: “Allah, zoals in de Koran beschreven, is een wrede, tirannieke God.” Daar zette Zwagerman een citaat naast van de vorig jaar overleden en mateloos vereerde schrijver Jan Wolkers, een afvallige christen. Deze had enkele jaren geleden in dezelfde serie interviews in Trouw het volgende gezegd: “Ik vond die na-ijverige, wraaklustige God (...) een weerzinwekkende verschijning. (...) Iemand die gevraagd wordt de zon stil te laten staan opdat al de al in elkaar gehakte mensen nog verder afgeslacht kunnen worden – en dat nog doet ook!” Wolkers kon zulke dingen rustig zeggen, schrijft Zwagerman, want na lezing van het interview was er geen enkele christen die afreisde naar Texel, het eiland waar Wolkers zich had teruggetrokken, om onze nestor van de literatuur af te tuigen namens een bevolkingsgroep van gekwetste gelovigen.
Inderdaad, zo reageren christenen niet.
De minister-president kan dan ook rustig gaan slapen wanneer hij eens protesten uit christelijke hoek – bij voorbeeld tegen de uitzending van een pornografische film - naast zich neer heeft gelegd. Hij hoeft niet bang te zijn voor in brand gestoken auto’s, belaagde regeringsgebouwen of moordaanslagen.“Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.”
Christenen reageren niet met geweld. Zij weten immers: Het Koninkrijk van God wordt niet met geweld van wapenen gevestigd, en ook niet door middel van psychologische oorlogvoering.
Daarvan leerde het oudtestamentische Israël al zingen:O God, met eigen oren hebben wij het gehoord, onze vaderen verhaalden het ons: het werk dat Gij gewrocht hebt in hun dagen, in de dagen van ouds.
Met uw hand hebt Gij volken verdreven, en hèn geplant, natiën geteisterd, en hèn uitgebreid.
Want niet met hun zwaard hebben zij het land verworven, niet hun arm heeft hen gered, maar uw rechterhand en uw arm en het licht van uw aanschijn, omdat Gij in hen een welbehagen hadt.
Psalm 44:2-4.
De profeten spreken in dezelfde geest. “Dit is het woord des HEREN tot Zerubbabel: niet door kracht noch geweld, maar door mijn Geest! zegt de HERE der heerscharen.” Zacharia 4:6.
Het onderwijs van onze Here Jezus Christus sluit hierbij aan. Bijvoorbeeld naar aanleiding van onenigheid in de kring van zijn naaste discipelen over de vraag wie van hen de voornaamste plaatsen zouden mogen innemen in zijn Koninkrijk. Hij moet hen dan erop wijzen dat wereldse heerszucht, eerzucht, ellebogenwerk in zijn Koninkrijk uit de boze zijn, Mat.20:25-28.
En Christus zelf beleed het voor Pontius Pilatus: “Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.” (Johannes 18:35)
Het was niet zo verwonderlijk, dat de discipelen hier zoveel moeite mee hadden. Want het streven naar macht en heerschappij was wel de geest die leefde onder de Joden in Jezus’ dagen. Zij verwachtten wel degelijk een aards koninkrijk; een Messias die het opnam tegen de Romeinse bezetter, ja, die de wereldheerschappij naar zich toe zou trekken.
En de discipelen dachten van huis uit net zo. Nog vlak voor Christus’ hemelvaart konden ze de vraag niet achterhouden: “Here, herstelt Gij in deze tijd het koningschap voor Israël?” (Handelingen 1:6) Wat drong het moeizaam tot hen door dat in de persoon van Jezus en zijn werk het herstelde Koninkrijk er al was. Hun taak was het, dit door hun prediking – het zwaard van het Woord - uit te roepen tot aan de einden der aarde.
Maar de Geest kwam hun zwakheid te hulp en heeft hen geleid in alle waarheid. Op de pinksterdag leerde Hij hen breed te denken en over de grenzen van het eigen volk heen te kijken. Ze hadden het begrepen: Het Koninkrijk is overal daar waar mensen zich onderwerpen aan Jezus Christus en Hem gelovig aanvaarden als hun Verlosser en weer beginnen te leven zoals God het oorspronkelijk had bedoeld.De les van de kerkgeschiedenis
Christenen reageren niet gewelddadig, schreven we. Maar klopt dit eigenlijk wel? Houden christenen zich uit overtuiging zo rustig? Of zouden ze toch liever wèl hard terugslaan?
Wie zich wel eens met kerkgeschiedenis heeft bezig gehouden, kan gemakkelijk voorbeelden aanhalen van christenen die wel degelijk het zwaard wisten te hanteren, ja, die onder de kreet “God wil het!” de vreselijkste dingen hebben gedaan. Daar zou heel wat over te vertellen zijn. We noemen alleen een paar voorbeelden dicht bij huis, uit de vaderlandse geschiedenis.
De Reformatie van de zestiende eeuw verbreidde zich snel door heel Europa. Zij vond tegenover zich de geestelijke macht van de kerk van Rome, gecombineerd met de wereldlijke macht van Keizer Karel V en later van zijn zoon Philips II. Zij werkten samen om zo mogelijk elke ketterij uit te roeien. Dit leidde in de Nederlanden tot een oorlog die tachtig jaar (1568-1648) duurde. Vooral in het begin was er sprake van brandstapels, uitgehongerde steden, moordpartijen uit naam van de Roomse God. Maar door die strijd heen kreeg ons land zijn zelfstandigheid en eigenheid. Bij de vrede (van Munster) was de vrijheid van de gereformeerde kerk in deze streken een feit.
In de negentiende eeuw zou de Nederlandse hervormde kerk zich op dezelfde manier misdragen als de Roomse kerk eeuwen daarvoor. Ook toen werd met behulp van de staatsmacht geprobeerd de reformatie van de kerk zoals deze in de Afscheiding gestalte kreeg, in de kiem te smoren. Uit naam van de Nederlandse hervormde God werden mensen gemolesteerd, gezinnen met inkwartiering geplaagd, predikanten onschuldig gevangen gezet.
Maar juist de herinnering aan deze zwarte bladzijden uit de kerkgeschiedenis zou ons argwanend moeten maken tegenover de islam, die nu eenmaal ook de wereldlijke macht en de geestelijke macht aan elkaar koppelt. Dezelfde situatie zoals we die vinden onder het Joodse volk, maar ook bij de Roomse kerk sinds de vierde eeuw na Christus, en niet minder in de landskerken zoals die na de Reformatie zijn ontstaan. En telkens tot schade van het ware geloof en de ware gelovigen. Aan deze combinatie van geestelijke macht en staatsmacht heeft de islam zijn heerschappij over grote delen van de wereld te danken. Daarom is hij ook in onze dagen nog een reële bedreiging.
Wat stellen wij hier tegenover? Het is te begrijpen wanneer mensen die hier oog voor hebben gekregen, sympathie voelen voor extreme uitingen in de richting van de islam en zijn aanhangers in West Europa en speciaal in ons land. Maar of dat een juiste reactie is?
Veel christenen erkennen wel dat de islam een bedreiging vormt. Maar zij praten daar liever niet over. Zij zien de komst van zoveel moslims naar het Westen en speciaal naar ons land als een uitdaging. Zij denken daarbij in het bijzonder aan de mogelijkheid van evangelisatie onder moslims. In het verleden is al vaak geprobeerd, zending te drijven in moslimlanden, maar met bitter weinig resultaat. Laten wij daarom, zo is de redenering, de mogelijkheid aangrijpen die de Here ons biedt, nu er zoveel moslims onze kant op zijn gekomen, om hen met het evangelie bekend te maken.
Hierover willen we een volgende keer verder nadenken.