Esau en Jakob


De Here bewaart Zijn volk. Hij zorgt ervoor dat Zijn volk blijft bestaan en gaat groeien. Hij heeft aan Abraham beloofd dat het zo groot zal worden als het aantal sterren in de lucht. Isaäk is getrouwd met een gelovig meisje. Hij is getrouwd met Rebekka. Ook met dit huwelijk wil de Here laten zien dat Hij bij Zijn volk is

De zoons van Isaäk


Ook Isaäk moet leren op God te vertrouwen. Rebekka en Isaäk krijgen de eerste jaren van hun huwelijk geen kinderen. De Here bepaalt of Hij kinderen geeft. Het gaat zoals de Here het wil, en niet zoals de mensen graag willen. De Here bestuurt alles. Isaäk vraagt de Here vaak of Hij kinderen wil geven. En dan verhoort de Here het gebed van Isaäk en zorgt ervoor dat Rebekka in verwachting raakt. Ze is in verwachting van een tweeling. De Here zegt dat er twee broers worden geboren die allebei de vader zijn van een volk. De Here zegt dat het ene volk sterker zal zijn dan de ander en dat de jongste zoon de baas zal worden over de oudste zoon. Na een aantal maanden wordt de tweeling geboren. Ze heten Esau en Jakob.

Opdracht


In Psalm 105 vers 6 worden Abraham, Isaäk en Jakob genoemd. Vul de weggelaten woorden in.
Wat God aan Abraham deed ,
wet

heeft Hij aan Isaäk ,
verbond

aan Jakob tot een gesteld
horen

als een dat eeuwig geldt:
nageslacht

‘k Heb u toegedacht
gezworen

als erfdeel voor uw
Kanaän


Een tweeling, maar toch heel verschillend


Esau en Jakob zijn heel verschillende jongens. Esau houdt van jagen. Hij gaat het bos is en jaagt op dieren zodat ze die op kunnen eten. Vader Isaäk houdt veel van dit eten daarom houdt hij ook veel van Esau. Jakob is juist heel anders. Hij gaat niet op jacht maar blijft liever thuis. Hij blijft liever in de tent waar ze in wonen. Rebekka houdt veel van Jakob.

Het eerstgeboorterecht


Isaäk is erg rijk. Hij heeft veel goud en zilver. Ook heeft hij veel dieren; koeien schapen en kamelen. En ook veel knechten. Isaäk heeft veel dingen geërfd van zijn vader Abraham. Toen Abraham stierf kreeg Isaäk de spullen. Isaäk was de enige zoon van Abraham. Als Isaäk sterft wordt het lastiger. Isaäk heeft twee zoons. Wie erft alle rijkdommen? Esau of Jakob? En wie zal later het land Kanaän krijgen? De kinderen van Esau of de kinderen van Jakob? Esau is de oudste zoon. De oudste zoon krijgt altijd het meeste. Hij is de belangrijkste, hij zal de baas zijn. Dat noem je het ‘eerstgeboorterecht’. Omdat Esau het eerst geboren is, heeft hij het eerstgeboorterecht. Maar toch gaat het in deze familie anders. De Here heeft tegen Rebekka gezegd dat de kinderen van Jakob later het land Kanaän zullen krijgen. Ook wordt in deze familie eens de Here Jezus geboren. Niet in de familie van Esau. De familie van Jakob zal dus belangrijker zijn dan de familie van Esau.

Een bord eten


Op een dag komt Esau moe terug van een lange tocht. Hij heeft gejaagd en heeft erg veel zin in eten.
Als hij bij de tenten van zijn familie komt ziet hij dat Jakob lekker eten heeft gemaakt. Hij heeft een linzengerecht gemaakt, een linzenmoes. Deze linzenmoes zag er roodachtig uit en was gemaakt van linzen. Linzen zijn een soort peulen net als bonen. Esau zegt: ‘Laat mij daar van eten!’ Jakob denkt na en zegt dan ‘jij mag een bord eten van mij maar dan wil ik wat van jou krijgen, ik wil een bord eten ruilen voor jouw eerstgeboorterecht’. Esau vind dat prima, hij heeft zoveel zin in eten en dat eerstgeboorterecht vindt hij niet belangrijk. Hij zweert aan Jakob dat hij zijn eerstgeboorterecht mag hebben. Jakob geeft hem brood en een portie van het linzengerecht. Zo heeft Jakob het eerstgeboorterecht gekregen van zijn oudere broer.

Een plan van Rebekka


Isaäk is inmiddels een oude man geworden. Hij kan niet zo goed meer zien en denkt dat hij binnenkort sterft. Hij roept zijn oudste zoon bij zich. Hij vraagt of Esau op pad wil gaan om te jagen. Als hij dan terugkomt en het vlees heeft klaargemaakt zal Isaäk hem de zegen geven. Esau gaat op pad en neemt zijn pijl en boog mee. Rebekka heeft gehoord dat Isaäk dit tegen Esau zei. Ze wil niet dat Esau deze zegen krijgt en bedenkt een plan. Ze gaat naar Jakob en vraagt of hij gauw geitenbokjes wil halen. Ze maakt dit vlees klaar en geeft het aan Jakob. Jakob moet dit naar Isaäk brengen en zeggen dat hij Esau is en dan zal Isaäk de zegen geven aan deze ‘Esau’. Maar Jakob weet niet of het plan wel werkt. ‘Ik ben lang niet zo behaard als Esau, vader Isaäk merkt zo dat ik Jakob ben’. Rebekka geeft hem kleren van Esau, nu ruikt hij naar Esau. Ook bindt ze het geitenvelletje om Jakob zijn armen. Nu lijkt het net of Jakob heel erg behaard is net als Esau. Jakob gaat naar de tent van zijn vader.

Isaäk geeft de zegen.


Isaäk vindt dat Esau snel terug is. Hij twijfelt eerst nog of het wel Esau is. De stem die hij hoort lijkt Jakob zijn stem. Maar als hij de behaarde huid voelt en de geur van Esau zijn kleren ruikt, weet hij dat het Esau is. Hij eet het eten op en zegent daarna zijn ‘oudste’ zoon. Als Jakob weer weg is komt Esau aan met het eten. Isaäk schrikt. Wie was degene die nu de zegen heeft gekregen? Esau wil ook de zegen ontvangen, maar dat kan niet. Jakob heeft hem gekregen. Hij krijgt uiteindelijk nog wel een zegen maar die is lang niet zo mooi als die van Jakob. Rebekka en Jakob hebben gelogen en ze hebben Isaäk bedrogen. Ze hebben niet op de Here vertrouwd maar zelf plannetjes bedacht.

De zegen die Isaäk aan Jakob meegeeft: (Gen 27: 28,29)
God zal u g1ven van d2 dauw des hemels en van de vette st3eken der aarde, en overvloed van koren en mo4t. Volken zullen u dienen en na5iën zich voo14 u nederwerpen; we15s 17eerser over uw 8roederen, en de z9nen uwer m10ede11 zullen zich voor u nederbui6en. Wi7 u vervloek12, zij v13rvloekt en wie u zegen18, zij gezegend.

Vul de letters in:
1

2

3

4

5

6

7

8

9

10

11

12

13

14

15

16
c
17

18