Bomen zien we overal; op het eigen erf, langs de wegen, in de plantsoenen en waar al niet.
Ze mogen er zijn, ze wekken bewondering op, we genieten van bomen. Ja, wat zijn ze mooi. Een zilverspar, een rode beuk of een bloeiende kastanje, prachtig, maar ook een berk, een eik of een wilg, misschien minder spectaculair, toch altijd mooi om naar te kijken. Tonen allen niet de majesteit van Gods scheppingswerk?
Om dit laatste gaat het ons, want waar wij spreken van de Schepper en Hem roemen en prijzen om al zijn werken, daar denkt een ander, slechts aan “de natuur” die bomen voortbrengt en hij wil van een Schepping niets weten.
We proberen in het vervolg na te gaan waar mensen zonder God, met hun bewondering voor de natuur, uitkomen.
Een gedicht.
Onlangs kwamen we, diep in het Teutoburger Wald in Duitsland, een bordje tegen waarop het volgende vers stond uitgeschreven.Bäume sind Heiligtümer
wer ihnen zuhört, erfärt die Warheit
Sie predigen nicht Regeln und Gesetze
sondern das Urgesetz des Lebens
We vertalen deze zinnen alsvolgt: Bomen zijn heiligdommen
wie ze beluistert, ervaart de waarheid.
Zij prediken geen regels en wetten
maar de oerwet van het leven.
Welke idealist heeft hier zijn gemoed gelucht, en wil daar de argeloze wandelaar mee onderwijzen?
Is het een anarchist, zoals de derde regel doet vermoeden? Dat kon wel wezen. In deze omgeving zijn we al eerder protesten tegen overheidsbemoeiingen tegengekomen. En anarchisten zijn nihilisten; geen wetten en regels, geen overheid, de vrije mens kan zelf prima vaststellen wat van hem gevraagd wordt. Als iedereen het goede maar doet, dan wordt de wereld een paradijs.
Met zo’n paradijs-gedachte kunnen bomen onze leermeesters worden! Dat kunnen we aflezen aan de derde en vierde regel. Neem de moeite om naar de bomen te luisteren en de prediking die van hen uitgaat, die doet u het levensgeheim ontdekken.
Met het “preken” en het “luisteren” komen we op godsdienstig terrein en zijn we de zogenaamde “natuurreligie” op het spoor gekomen. Als we daarbij de bomen als heiligdommen willen zien, dan wordt het plaatje van de godsdienst compleet: bij de bomen moet je wezen, daar kom je op heilige grond en daar word je toegerust voor het leven. Ga naar het bos en laat je bekeren tot het aards paradijs. Een tempel
Nu behoeven we voor dergelijk onderwijs niet af te reizen naar Duitsland.
Dicht bij huis troffen we een familie aan, die de “vrede” voor het hart in de bossen van het Dwingelderveld zoekt en meent te vinden.
Er is disharmonie in dit gezin, ruzies met de enige dochter en om weer tot evenwicht te komen gaat het ouderpaar naar het bos.
In een stuk bos, met volgroeide bomen, zoeken zij een plek die “goed voelt”.
Ze gaan ergens staan en wachten, om te besluiten dat het hier nog niet is. Een stukje
verderop, weer proberen, nog niet. Dan komen ze in een kring van vijf of zes bomen; na enige momenten van geduld overvalt hen het gevoel van “een diepe vrede”. De tempel is gevonden. Zij nemen de tijd en laten zich opladen ........
Zo worden zij versterkt met nieuwe krachten, de natuur doet zijn werk, de bomen zijn hen tot heil. Het mysterie heeft zich voltrokken, het ouderpaar kan in volle evenwichtigheid en rust de gezinsproblematiek met nieuwe moed tegen treden. Boomcultus.
De Christelijke Encyclopedie (Chr. Enc.) spreekt van een “dienst aan bomen”.
Mensen hebben iets met bomen. Men merkt op dat een boom een wonderprodukt van de natuur is. Een stapje verder, en men beschouwt de boom die na het vallen van het blad, in het voorjaar het tere groen weer doet uitspruiten, als “het symbool van het zich vernieuwende leven”! Zo lezen de Chinezen met name aan de pruimenboom het “eeuwige leven” af. Is dit niet de boom die in het voorjaar als eerste zich tooit met een kleed van witte bloesem?
Nog een stapje verder in de waardering, en men vindt dat bomen “bezield” zijn. Het zijn niet zo maar planten, maar “levende wezens” die iets doen. Anderen menen dat de bomen als “godheid” kunnen worden gezien. Is men eenmaal zover dan kan de “dienst” aan deze bewoners van het bos een aanvang nemen.
De “god” vraagt om verering en wil vervolgens vrede schenken. Zo werkt het voor het genoemde echtpaar, in de kring van bomen in het bos van Dwingeloo.
Vanouds is het vooral de volgroeide eik die veel respect afdwingt.
De heilige eik levert, volgens de Chr. Enc., onder zijn takken een prachtig “heiligdom” die uitnodigt voor allerlei cultus. In oude tijden beschouwde men zo’n plek als “orakelplaats”, daar werd de waarheid gepredikt en daar werden geheimen ontsloten. Dit is dan in overeenstemming met het gedicht van de anarchist in het Teutoburgerwald. Oud en nieuw, Germanen en 21e eeuwse anarchisten ontmoeten elkaar, het oude heidendom doet in moderne tijden weer van zich spreken.
Dit oude heidendom vond onder de takken van een ‘heilige reus’ niet alleen een plaats voor verering, ook was het een uitgelezen plek voor rechtspraak, voor eedzweren en voor het vieren van feesten. De woudreus bood een veilige plek en dwong als godheid tot het spreken van de waarheid.
Wat de Germanen betreft, zij hadden ook veel respect voor “de eeuwig groene es”, een boom waarvan men meent dat zij “hemelhoog” oprijst en de wortels doet reiken tot in het “dodenrijk”. Deze boom, die overgoten werd met goudkleurige, levenwekkende, inspirerende “mede”, een uit honing bereide drank, deze fantastische boom bevochtigt op haar beurt de dalen met dauwdruppels. Alles even sprookjesachtig. Men meende dat deze wonderboom het “levenslot” van de mens bepaalde, waarom hij wel “maatboom” werd genoemd. Onder zijn “zegenrijke” takken spraken de goden recht.
Het klinkt wonderlijk, en we vragen ons af hoe de mens tot dergelijke gedachten komt.
De Chr. Enc. zegt over natuurreligie, dat “de gevallen mens” die zonder God leeft, toch ergens heen moet met zijn natuurlijke “afhankelijkheids”-gevoel. God niet kennende, dwingen indrukwekkende verschijnselen zijn bewondering af en heeft hij de bereidheid zich van hen afhankelijk te voelen, hen de zeggenschap over zijn leven toe te vertrouwen en bij hen te schuilen en zijn vrede te vinden. Onder elke groene boom
In de Bijbel vinden we veel gegevens over de “natuurreligie”. Want het Verbondsvolk, afdwalende van de levende God, vond zijn heil bij “eenzame statige bomen”.
Volgens de Korte Verklaring (KV) van de boeken der Koningen lokten die prachtige bomen uit tot neerbuigen en op die indrukwekkende plek God te aanbidden.
We lezen in 1 Koningen 14:23: “Ook zij bouwden zich hoogten en gewijde stenen en gewijde palen op elke hoge heuvel en onder elke (fris) groene boom”.
Door God op zo’n plek te aanbidden, heeft men de eerste stap gezet in de richting van de natuurreligie. De aanwezigheid van de gewijde ‘pilaar-stenen’, die bij de Kanaänieten Baäl voorstelden en de gewijde “houten palen” die zijn vrouw Asjera vertegenwoordigen, hun aanwezigheid duidt op een verschrikkelijke God tergende afgodendienst.
De natuurreligie, een reële verleiding voor Gods volk van die dagen en misschien ook nog wel verleidelijk voor Gods volk van vandaag. Bomen kappen
Verleiding tot verafgoding van bomen mag ons niet aanzetten tot een beeldenstorm en zo snel mogelijk de bomen te verwijderen, te beginnen op ons eigen erf.
Nee, dat doen we niet, we mogen het niet eens, bomen zijn in deze tijd beschermd, de gemeenteambtenaar zal ons al snel op de vingers komen tikken.
Dat is maar goed ook, de bomen zijn uiterst nuttig, en waar men het Amazonewoud aan het opruimen is, daar zal men elders “de longen van stad en land” moeten beschermen.
Wij planten bossen in binnen- en buitenland, want zij leggen de koolstofdioxide vast die in steeds grotere mate door toenemende verbrandingsprocessen van motoren vrijkomt.
We kunnen ook zeggen dat bomen de zuurstof in de lucht terugbrengen die de verbrandingsmotoren er uit halen.
Als goede rentmeesters gaan we niet zomaar bomen kappen, omdat zij ons zouden kunnen verleiden tot “natuurreligie”. De bomen des HEREN
In de Bijbel heeft “de boom” een goede plaats. Dit wordt in de 104e Psalm nadrukkelijk onder woorden gebracht. Het 14e vers van deze prachtige scheppingspsalm luidt: “De bomen des HEREN worden verzadigd, de ceders van de Libanon die Hij geplant heeft, waar de vogelen nestelen”.
Voor enige toelichting op dit vers kijken we in de kanttekeningen van de Statenvertaling (SV).
“Met bomen des HEREN wordt bedoeld, de bomen die niet door mensenhanden, maar alleen door Godsregering worden opgebracht”.
Door Godsregering grootgebracht is een rijke spreekwijze, waar wij zouden zeggen, bomen vanzelf opgeschoten. De bijbelse uitdrukking benadrukt dat het de HERE is die voor bomengroei zorg draagt.
Van het woord verzadiging zeggen de kanttekeningen: “het is verzadiging van de regen. Hoe groot, hoe hoog de bomen ook zijn, ze krijgen voedsel en water genoeg van de regen om te groeien en toe te nemen”.
Van de ceders wordt gezegd; “het waren zeer hoge en grote bomen op de berg Libanon”.
Schreef de anarchist in het Teutenburgerwald dat de bomen “heiligdommen” zijn en zet dat de mens op het spoor van de natuurverheerlijking, Psalm 104 geeft de werkelijke verhouding weer, bomen vormen het voorwerp van de zorg van onze God, het zijn scheppingen van Hem, de “Hoogheilige”, dat is de Schepper Zelf.
Waar de Schepper in het beeld komt, daar wordt voor de mens de pas afgesneden om scheppingen als god te vereren (Chr. Enc). Het Geboomte des Levens
Als toegift willen we nog kijken naar het prachtige beeld dat Openbaring 22 oproept.
In de verzen 1 en 2 lezen we: “En Hij toonde mij een rivier van het water des levens, helder als kristal ontspringende uit de troon van God en van het Lam.
Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalf maal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende: en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren”.
De kanttekeningen van de Statenvertaling zeggen: “dat de vruchten leven geven en leven onderhouden, dat zij verzadigen met vreugde en alle ellende, zonde en ziekte wegnemen”.
Voor ons betekent dit zoveel als dat de bomen hier een ereplaats hebben en als zeer waardevol getekend worden.
Twaalf maal per jaar vruchtdragend: “haar vruchten ontbreken nooit” (SV).
En de bladeren? Ook zij dienen ter genezing.
Als we dit zo lezen, dan worden we met te meer verlangen vervuld om dit landschap van de Nieuwe Aarde binnen te treden. En dat is goed. Maar tegelijkertijd, zegt de S.V., mogen wij weten dat in de Gemeente van de Here de voorrechten van de Nieuwe Hemel en de Nieuwe Aarde nú al genoten worden.
Hier en nu geeft de Here al een voorsmaak van de eeuwige vreugde en worden we gesterkt door het beeld dat de hemelse rivier en het hemelse geboomte oproepen.